Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2021 in de zaak tussen
Procesverloop
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Overwegingen
Kruimelafwijking
2.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bedrijfsverzamelgebouw op het perceel [adres 1] moet worden aangemerkt als hoofdgebouw en de garage/opslagboxen als bijbehorende bouwwerken. De boxen zijn in hoofdzaak bedoeld ten behoeve van de huurders c.q. gebruikers van dat hoofdgebouw. Daarmee is er naar het oordeel van verweerder sprake van een functionele verbondenheid van beide gebouwen. Dat de boxen ook deels kunnen worden verhuurd aan derden die niet direct zijn gelieerd aan het hoofdgebouw, maakt niet dat de functionele binding teniet gaat. Een bijbehorend bouwwerk kan ook een los object betreffen, zoals onderhavige boxen. Bij verlening van een nog aan te vragen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen bestaat de mogelijkheid om met de aanvrager nader afspraken te maken over de wijze van gebruik van de boxen en die afspraken eventueel vast te leggen in voorwaarden. Daarmee wordt de functionele verbondenheid verder geborgd. Nu verweerder met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2⁰, bevoegd was omgevingsvergunning te verlenen, meent verweerder dat hij terecht niet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb heeft gevolgd.
2.2 De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft een omgevingsvergunning verleend voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet, van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Voor het verlenen van een dergelijke vergunning komen in aanmerking: een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan (…). Dit volgt uit artikel 4, eerste lid van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Artikel 1 van bijlage II bij het Bor definieert een bijbehorend bouwwerk als: “een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak”.
Niet in geschil is dat het bedrijfsgebouw op het perceel moet worden aangemerkt als hoofdgebouw in de zin van bijlage II van het Bor. Uit de Nota van toelichting op het Bor (Stb. 2010, 143, blz. 133) volgt dat met de functionele verbondenheid is bedoeld dat er sprake moet zijn van een gebruik van het bijbehorende bouwwerk dat in planologisch opzicht gerelateerd is aan het gebruik van het hoofdgebouw. Het gebruik moet strekken ter vergroting van het genot van het gebruik van het hoofdgebouw en als de gebruiksvormen van hoofd- en bijgebouw geen directe functionele relatie met elkaar hebben, kan niet gesproken worden van een bijbehorend bouwwerk. Dit blijkt onder andere uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 februari 2016, gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:RVS:2016:328.
Bij e-mailbericht van 21 oktober 2020 heeft de (nieuwe) huurder van het bedrijfsgebouw dat als hoofdgebouw moet worden aangemerkt, verklaard dat hij geïnteresseerd is in het huren van één of meerdere garageboxen, als die gerealiseerd worden. Vergunninghouder heeft ter zitting verklaard dat hij de overige garageboxen wil verhuren aan particulieren en dat dit steeds zijn bedoeling is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt daarom de functionele verbondenheid tussen het hoofdgebouw en de garageboxen, die vereist is om de garageboxen te kunnen aanmerken als bijbehorend bouwwerk zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor. Verweerder was daarom niet bevoegd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 1 van bijlage II van het Bor, omgevingsvergunning te verlenen voor de garageboxen. Het primaire besluit berust daarom op een onjuiste wettelijke grondslag. Deze grond treft doel.
Goede ruimtelijke ordening en belangenafweging
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.