Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 1 juli 2022 in de zaken tussen
[eiser] , h.o.d.n. [handelsnaam] , te [woonplaats] , eiser
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Emmen, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
beroepsfasezijn partijen het erover eens dat de wegingsfactor ‘zeer zwaar’ moet worden toegepast. Ook zijn partijen het eens over de proceshandelingen en het aantal punten. De rechtbank stelt de vergoeding voor de beroepsfase daarom – met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad van 27 mei 2022 [1] – vast op € 4.554 (1 punt beroepschrift, 1 punt zitting en tweemaal 0,5 punt inlichtingen op verzoek rechtbank x wegingsfactor 2 x tarief € 759).
bezwaarfase. Primair verzoekt eiser om de vergoeding voor de bezwaarfase vast te stellen op in totaal € 5.000 en dus artikel 2, derde lid, Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) toe te passen. Dat zou dus leiden tot een aanvullende toekenning van € 4.205. Als de rechtbank eisers primaire standpunt niet volgt, zijn partijen het erover eens dat de vergoeding voor de bezwaarfase moet worden vastgesteld op € 1.076 (2 punten x wegingsfactor 2 x € 269), zodat in ieder geval een aanvullende toekenning van € 281 moet volgen.
bezwaarfase50 uren heeft besteed aan de proceshandelingen (met name aan het bezwaarschrift en het maken van berekeningen) als bedoeld in het Bpb. Volgens eiser moet hiervoor een uurtarief van € 100 worden vergoed. In dat verband verwijst eiser naar een uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland van 28 juli 2021. [2] Verder heeft eiser ter onderbouwing van de redelijkheid van zijn verzoek erop gewezen dat in de bezwaarfase ook kosten zijn gemaakt voor het opvragen van nieuwe koerslijsten en dat de daadwerkelijk aan eiser in rekening gebrachte kosten volgens een vaste prijsafspraak € 7.500 hebben bedragen.
bezwaarfasemoeten worden bepaald aan de hand van het forfait en dat er in deze zaak geen goede reden is om daarvan af te wijken. Verder heeft verweerder erop gewezen dat het maken van kosten voor het opnieuw opvragen van de koerslijsten aan eiser zelf te wijten is.
De hiervoor in 3.3 bedoelde regel sluit echter niet uit dat ook in andere gevallen aanleiding kan bestaan om, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Besluit.
Voor zover de klachten inhouden dat het Hof ten onrechte of op ontoereikende gronden heeft geoordeeld dat sprake is van bijzondere omstandigheden falen zij, omdat zij eraan voorbij zien dat, ook indien rekening wordt gehouden met de terughoudendheid die bij de toepassing van artikel 2, lid 3, van het Besluit geboden is, het oordeel van het Hof dat – onder de daarbij in aanmerking genomen omstandigheden – ten aanzien van de onderhavige zaak en de ingetrokken zaak van het (…) puntensysteem moet worden afgeweken, aangezien het voor elke individuele zaak vasthouden aan dat puntensysteem leidt tot een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen de omstandigheid dat de vergoedingen op grond van het Besluit het karakter hebben van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten (zie HR 25 september 2015, nr. 14/04107, ECLI:NL:HR:2015:2794).”
- Dat de overschrijding in alleen de bezwaarfase in totaal is 2 jaar en 3 maanden (wat zelfstandig bekeken zou leiden tot een vergoeding van afgerond 5 x € 500).
- Dat de periode van de overschrijding begint op 15 mei 2019 (na de 6 maanden die verweerder heeft om te beslissen op een bezwaar).
- Dat de periode waarin sprake is van de hiervoor bedoelde extra spanning en onzekerheid eindigt op 2 maart 2020, de dag waarop duidelijk werd dat eiser veroordeeld werd tot een taakstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
- Dat uit de overwegingen van de strafrechter over de strafmaat volgt dat de oriëntatiepunten inderdaad een rol hebben gespeeld.
- Dat deze periode voor het gevoel van de rechtbank min of meer dubbel zou moeten tellen.
- Dat voor de verdere vertraging (na 2 maart 2020) geen bijzondere omstandigheden meer bestaan en dus ook geen reden voor een dubbeltelling.
- Dat de gevraagde € 15.000 meer dan het zevenvoudige is van het uitgangspunt van € 2.000, en overeenkomt met een bedrag dat normaliter pas wordt bereikt bij een overschrijding van de termijn met 15 jaren.
Beslissing
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 66.802;
- vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 3.000;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een (aanvullend) bedrag van in totaal € 6.259.
De rechter is verhinderd de uitspraak