ECLI:NL:RBNNE:2022:2411

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
LEE22/121
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding voor fysieke schade aan woning door mijnbouwactiviteiten in Groningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een eigenaar van een woning in Groningen, en het Instituut Mijnbouwschade Groningen (verweerder). Eiseres had een schadevergoeding aangevraagd voor fysieke schade aan haar woning, die zij in verband bracht met mijnbouwactiviteiten in de regio. Het primaire besluit van verweerder, waarin de schadevergoeding werd afgewezen, werd door eiseres bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op basis van deskundigenrapporten, waaronder een rapport van J. Brouwer, heeft geconcludeerd dat de schade niet het gevolg was van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten, maar eerder door andere oorzaken, zoals temperatuurwisselingen en luchtvochtigheid. Eiseres heeft betoogd dat er geen sluitende uitsluiting van mijnbouwschade kan worden gegeven en dat er sprake is van ongelijke behandeling ten opzichte van andere vergelijkbare gevallen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar claims te onderbouwen en dat verweerder niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/121

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: R.J. Ludwig),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (verweerder)

(gemachtigde: mr. S.O. Visch).

Procesverloop

In het besluit van 4 augustus 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de door eiseres gevraagde schadevergoeding voor fysieke schade aan haar woning aan de [adres] te [woonplaats] (de woning) afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
In het besluit van 24 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 17 mei 2022 een verweerschrift ingediend. Bij het verweerschrift is een addendum overgelegd van 11 mei 2022 van deskundige C. Dobbe van CED.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2022 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is Dobbe verschenen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres is sinds 2020 eigenaar van de woning (adviesrapport, bijlage 7, blz. 5).
Eiseres heeft op 25 mei 2020 een schademelding gedaan voor diverse schades.
1.2.
Naar aanleiding van deze melding is op 1 december 2020 een schade-inspectie uitgevoerd. Op 24 februari 2021 is door deskundige J. Brouwer (hierna: Brouwer) werkzaam bij CED, gerapporteerd aan verweerder. In het schaderapport zijn achttien schades beschreven. Het gaat om scheurvorming in de binnenmuren en een scheur in het plafond. Volgens Brouwer zijn alle schades te wijten aan werking door invloed van temperatuurwisselingen in combinatie met luchtvochtigheid. Geadviseerd is om geen schadevergoeding toe te kennen.
De deskundige heeft (op blz. 7) verder vastgesteld dat er, nadat de woning medio 2014 is gebouwd, geen bevingen hebben plaatsgevonden die ter plaatse van de woning trillingen hebben veroorzaakt met een snelheid boven de 2 mm/s. In een bijgevoegd overzicht is de maximaal mogelijke invloed van bevingen toegeschreven aan de beving van Westerwijtwerd van 22 mei 2019 (1.86 mm/s met een overschrijdingskans van 1% en 0.49 mm/s met een overschrijdingskans van 50%). Gelet hierop kan volgens de deskundige in redelijkheid worden uitgesloten dat de geconstateerde schade door bodembeweging uit het Groninger gasveld of de gasopslag van Norg is ontstaan of verergerd.
1.3.
Eiseres heeft op 15 juli 2021 een zienswijze ingediend.
1.4.
In het primaire besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van
24 februari 2021, geen schadevergoeding toegekend.
1.5.
Eiseres heeft op 8 september 2021 bezwaar gemaakt.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder, nadat eiseres heeft aangegeven af te zien van een hoorzitting, het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Eiseres betoogt dat voor alle achttien schades niet kan worden uitgesloten dat de schades niet kunnen zijn veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten en dat zelfs trillingen van 1.5 mm/s scheuren kunnen veroorzaken. Daarbij is naar voren gebracht dat een vergoeding is toegekend voor een op circa tien kilometer afstand gelegen woning in Marum. Ook is volgens eiseres het beoordelingskader (ten nadele van haar) gewijzigd.
Eiseres betoogt verder dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld.
3. De rechtbank overweegt met betrekking tot het gehanteerde toetsingskader het volgende.
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat het effectgebied waarin het in artikel 6:177a BW neergelegde bewijsvermoeden van toepassing moet worden geacht in de praktijk vorm moet worden gegeven. Om het effectgebied te (kunnen) bepalen is na instelling van de Tijdelijke commissie mijnbouwschade Groningen (TcmG) aan het Panel van deskundigen (het Panel) advies gevraagd. Naar aanleiding van het door het Panel op 22 januari 2019 uitgebrachte advies is de TcmG, en daarna verweerder, de volgende grenzen gaan hanteren:
a. a) een grens van 6 km buiten de begrenzing van het Groningenveld of gasopslag bij Norg voor bodembeweging die bestaat uit stijging of zakking van de bodem;
b) een grens van 2 mm/s (met een overschrijdingskans van 1%) voor bodembeweging door aardbevingen.
De rechtbank verwijst verder naar de uitspraak van deze rechtbank van 26 januari 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:228.
3.2.
Op 24 februari 2021 is een adviesrapport opgesteld en is toepassing gegeven aan het bewijsvermoeden. Na de bouw van de woning van eiseres in 2014 is de maximaal berekende trillingssnelheid onder de grens van 2 mm/s (met een overschrijdingskans van 1%) gebleven. Wel was op die datum voldaan aan het destijds nog geldende criterium a.
3.3.
Verweerder heeft op 17 mei 2021 besloten criterium a met onmiddellijke ingang niet langer toe te passen. Desalniettemin is het bewijsvermoeden wel toegepast in het primaire besluit van 4 augustus 2021 en het bestreden besluit van 24 december 2021. Het gewijzigde beoordelingskader heeft in zoverre geen effect gehad op de beoordeling van de op 1 december 2020 opgenomen schades.
4. De rechtbank overweegt als volgt over het weerleggen van het bewijsvermoeden.
4.1.
De door verweerder ingeschakelde deskundigen hebben getoetst of zij met een voldoende grote mate van zekerheid kunnen uitsluiten dat de schade door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten is ontstaan, en zo ja, waardoor de schade dan wel is ontstaan. Het bewijsvermoeden wordt niet weerlegd geacht als het weliswaar aannemelijk is dat een schade niet door bodembeweging als gevolg van gaswinning is ontstaan of verergerd, maar onvoldoende zekerheid kan worden gegeven over de vraag waardoor de schade wel is ontstaan of verergerd.
4.2.
In het kader van de vergewisplicht toetst verweerder aan de hand van welke feiten de deskundige tot de conclusie is gekomen dat er met een voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak van de schade is aan te wijzen. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS, waaronder de uitspraak van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4250), mag een bestuursorgaan, als in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies worden uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid naar voren zijn gebracht (rechtbank Noord-Nederland 18 mei 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1935).
4.3.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bewijsvermoeden voor alle individuele schades is weerlegd. Daarbij is verwezen naar het adviesrapport van Brouwer van 24 februari 2021, waarin de schades van de in 2014 gebouwde woning -gemotiveerd- zijn toegeschreven aan werking. Verweerder ziet in de stellingen van eiseres geen aanleiding te twijfelen aan dit adviesrapport. Zoals verweerder ook noemt, wordt dit adviesrapport onderschreven in het addendum van Dobbe van 11 mei 2022, waarin hij per individuele schade een toelichting geeft. Ter zitting is door Dobbe aanvullend toegelicht dat -in algemene zin- in de materialen van nieuwbouwwoningen nog vocht zit, dat na oplevering gaat krimpen. Hierdoor ontstaan scheuren.
4.4.
Eiseres heeft kort voor de zitting een contra-expertise ingediend, waarin de schades zijn geweten aan de trillingssnelheden. Daarbij is gewezen op een adviesrapport van
7 september 2019 van een in 2017 gebouwde woning in Marum, waarin onder 3.2. zou zijn geconcludeerd dat de schades zijn beoordeeld en ontstaan door de beving van 22 mei 2019. Daarbij is er op gewezen dat de maximaal berekende trillingssterkte voor deze woning onder de grens van 2 mm/s met een overschrijdingskans van 1% lag.
4.5.
Uit deze contra-expertise blijkt niet door wie die is opgesteld en welke deskundigheid de opsteller heeft. Ter zitting is enkel naar voren gebracht dat het een oud-medewerker van het IMG betreft, zonder de functie of expertise te duiden. De gegevens zijn daarmee zo summier dat niet kan worden geconcludeerd dat de opsteller van de contra-expertise over de juiste kennis en deskundigheid beschikt (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1468)).
Bovendien is in het rapport van 7 september 2019 onder 3.2. niet de conclusie getrokken dat de schades zijn beoordeeld en ontstaan door de beving van 22 mei 2019. Onder 3.2. is het volgende te lezen:
“Aanvrager heeft de scheuren in de wanden van de woning geconstateerd na de beving van 22 mei 2019. Met betrekking tot de naadvorming op diverse plaatsen kan aanvrager geen exacte datum geven. Hiervoor adviseren wij de datum melding aan te houden.”Ook overigens kan uit het rapport van 7 september 2019 niet blijken dat voor toepassing van het bewijsvermoeden de trillingssnelheden tijdens de beving van Westerwijtwerd van
22 mei 2019 relevant zijn geacht. Ten tijde van het rapport gold ook nog -het per 17 mei 2021 vervallen- criterium a (zie ook: overweging 3.1 en 3.3).
Uit dit voorbeeld kan in ieder geval niet worden herleid dat de maximaal berekende trillingssnelheid van 1.86 mm/s met een overschrijdingskans van 1% tijdens de beving van Westerwijtwerd van 22 mei 2019 op het adres van eiseres tot de opgenomen schade heeft geleid. Dat zou ook niet aansluiten bij het advies van het Panel, waarin over dergelijke waarden is overwogen dat trillingen opgaan in de
'achtergrondtrilling', waaraan elk gebouw of werk staat blootgesteld (vgl. de uitspraak van deze rechtbank van 26 januari 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:228).
4.6.
Hetgeen eiseres in deze procedure naar voren heeft gebracht geeft, mede gelet op de door Dobbe gegeven reactie, geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het adviesrapport van Brouwer. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Brouwer toereikend onderbouwd dat voor de schadeposten er met een voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak is aangewezen. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verweerder met dit rapport het bewijsvermoeden voor de opgenomen schade heeft weerlegd.
5. Met betrekking tot het gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel -en de daarover ingebrachte stukken- wordt nog het volgende overwogen.
5.1.
Het gelijkheidsbeginsel betreft het beginsel dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld. Het is aan eiseres om het beroep op het gelijkheidsbeginsel te onderbouwen met concrete gevallen die volgens haar op relevante punten vergelijkbaar zijn met haar situatie (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2948). Als sprake is van een gelijk geval is van belang dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat verweerder -omwille van het gelijkheidsbeginsel- een gemaakte fout moet herhalen (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3122, en de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 29 januari 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:485).
Verweerder dient gemotiveerd in te gaan op wat over vergelijkbare schades is gesteld (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 1987, ECLI:NL:HR:1987:AG5565 en de uitspraak van de ABRvS van 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2026). Zo wordt inzichtelijk waarom anders is gehandeld.
5.2.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat bewoners in eenzelfde straat, met eenzelfde woning en vrijwel identieke schades gelijk dienen te worden behandeld. Eiseres heeft naar voren gebracht dat het dossier moet worden behandeld volgens de oude richtlijnen of eiseres de mogelijkheid moet krijgen om voor de VES-regeling te kiezen.
5.3.
Verweerder heeft in het verweerschrift naar voren gebracht niet bekend te zijn met adviesrapporten en/of toegekende schadevergoedingen voor het herstel van fysieke schade op de door eiseres genoemde adressen in haar straat. Voorts is verweerder niet duidelijk wat de herkomst is van de door eiseres overgelegde foto’s. Met betrekking tot de VES-regeling is ter zitting opgemerkt dat eiseres -los van deze aanvraag- niet in aanmerking zou komen.
Ten aanzien van de woning in Marum stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres op geen enkele wijze aannemelijk maakt waarom deze vrijstaande woning een vergelijkbare woning zou zijn. Concreet toegespitst op de door eiseres gestelde schades heeft verweerder in de woning van eiseres wel met voldoende zekerheid kunnen vaststellen dat een andere autonome oorzaak voor de schade bestaat.
Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat geen sprake is van een gelijk geval of een ongelijke behandeling.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres met de (onderbouwing van de) door haar genoemde voorbeelden, gelet op de door verweerder gegeven reactie, onvoldoende naar voren heeft gebracht om te kunnen concluderen dat concrete gevallen op relevante punten vergelijkbaar zijn met haar situatie.
5.5.
Alles overziend ziet de rechtbank in het gevoerde betoog geen grond voor het oordeel dat sprake is van een situatie waarin wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel een schadebedrag aan eiseres dient te worden uitgekeerd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.