ECLI:NL:RBNNE:2022:2634

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
21-3412
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding in bestuursrechtelijke context met betrekking tot besluit college van burgemeester en wethouders

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het verzoek om schadevergoeding van verzoekster beoordeeld. Verzoekster heeft op 27 september 2021 een verzoek ingediend in verband met een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde, dat op 6 september 2019 is genomen. Dit besluit betrof de terugvordering van bijstandsuitkeringen die verzoekster had ontvangen over de periode van 22 oktober 2016 tot en met 30 april 2017. Het college heeft vastgesteld dat verzoekster en haar gemachtigde recht hadden op een Ziektewetuitkering, waardoor de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht moest worden verrekend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om schadevergoeding niet kan worden toegewezen, omdat het besluit van 6 september 2019 in rechte vaststaat en er geen onrechtmatig besluit ten grondslag ligt aan het verzoek. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verzoekster niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van schade als gevolg van het besluit. Daarnaast heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om te oordelen over andere civielrechtelijke kwesties die verzoekster heeft aangevoerd.

De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage-van den Bosch en is openbaar uitgesproken op 15 juli 2022. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3412

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde(college)
(gemachtigde: mr. E.A.C. Sietsma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek om schadevergoeding van
verzoekster van 27 september 2021 in verband met het besluit van 6 september 2019 van het college.
1.1.
Met het besluit van 28 augustus 2021 heeft verweerder het verzoek om
schadevergoeding van verzoekster van 19 augustus 2021 afgewezen.
1.2.
Verzoekster heeft de rechtbank op 27 september 2021 verzocht het college te
veroordelen tot vergoeding van de door haar geleden schade.
1.3.
Op 27 november 2021 heeft verzoekster een toelichting gegeven op haar standpunt en
stukken ingediend.
1.4.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Bij brief van 16 december 2021 heeft verzoekster haar standpunt toegelicht en stukken
ingezonden.
1.6.
Bij brief van 21 april 2022 heeft de rechtbank het verzoek van verzoekster om
samenvoeging van deze zaak met andere zaken afgewezen.
1.7.
De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding op 29 april 2022 op zitting
behandeld. Voor verzoekster is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. Ter beoordeling ligt voor het verzoek om schadevergoeding van 27 september 2021. De
rechtbank beoordeelt dat verzoek aan de hand van de daarin naar voren gebrachte argumenten.
3. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster desgevraagd bevestigd dat het verzoek
ziet op door haar geleden schade als gevolg van het besluit van 6 september 2019 van het college.
3.1.
Bij het aan verzoekster en haar gemachtigde gerichte besluit van 6 september 2019 heeft
het college het volgende vastgesteld. Over de periode 22 oktober 2016 tot en met 30 april 2017 hebben verzoekster en haar gemachtigde een uitkering op grond van de Participatiewet (PW) (hierna: bijstand) ontvangen. Uit informatie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is het college gebleken dat de gemachtigde over de periode 22 oktober 2016 tot en met 30 april 2017 met terugwerkende kracht recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet. Het Uwv heeft het college verzocht om een specificatie van de uitbetaalde bruto bijstand, om tot verrekening over te gaan. Over meergenoemde periode heeft het college € 5.814,72 bruto aan bijstand verstrekt. Dat bedrag vordert het college terug, op grond van artikel 58, tweede lid, sub f, onder 1, van de PW. De vordering zal het college verrekenen met de Ziektewetuitkering, op grond van artikel 60a, tweede lid, van de PW.
4. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Algemene wet
Bestuursrecht (Awb), is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
4.1.
De bestuursrechter is alleen bevoegd om het college te veroordelen tot vergoeding
van schade die het gevolg is van een van de in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awb vermelde oorzaken.
4.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van
24 maart 2004, onder rechtsoverweging 2.5.3, overwogen dat als een besluit niet is vernietigd, in beginsel van de rechtmatigheid ervan moet worden uitgegaan (ECLI:NL:RVS:2004:AO6051).
4.3.
Ter zitting heeft de gemachtigde van het college desgevraagd meegedeeld dat tegen het
besluit van 6 september 2019 geen bezwaar is gemaakt. Verzoeksters gemachtigde heeft dat desgevraagd bevestigd. Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 6 september 2019 in rechte vaststaat. Het college heeft dan ook in beginsel uit mogen gaan van de rechtmatigheid van dat besluit. Wat verzoekster in het verzoekschrift heeft aangevoerd onder grief 2 en dat namens haar ter zitting is toegelicht, maakt dat niet anders. Niet is gebleken dat de terugvordering en verrekening, als bezwaar zou zijn gemaakt, niet in stand zouden hebben kunnen blijven. Ter zitting is aangevoerd dat in het besluit van 6 september 2019 ten onrechte niets is vermeld over herziening van de bijstand en dat daarmee de grondslag aan de terugvordering ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank gaat verzoekster daarmee voorbij aan de strekking van het besluit van 6 september 2019, namelijk verrekening van de bijstand met de Ziektewetuitkering. Voor zover het woord “herziening” in het besluit van 6 september 2019 ontbreekt en uit wat in dat besluit onder “Ziektewetuitkering Uwv” niet voldoende afgeleid kan worden dat sprake is van een herziening, overweegt de rechtbank dat in het geval verzoekster bezwaar zou hebben gemaakt tegen het besluit van 6 september 2019 en zou hebben aangevoerd dat het woord “herziening” ontbreekt, verweerder dat in bezwaar zou hebben hersteld. Wat onder grief 3 is aangevoerd stuit ook op het feit dat het besluit van 6 september 2019 in rechte vaststaat. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat aan het verzoek om schadevergoeding geen onrechtmatig besluit ten grondslag ligt en daarmee ontbreekt de volgens artikel 8:88 van de Awb vereiste schadeoorzaak. Het verzoek om schadevergoeding komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
4.4.
Verzoeksters grief 1, dat geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden, leidt niet tot
resultaat. In artikel 8:88 van de Awb is niet bepaald dat verweerder verzoekster moet horen voordat hij het standpunt bepaalt. Het is aan verzoekster om het ingenomen standpunt dat sprake is van schade te onderbouwen.
4.5.
Verzoekster heeft onder grief 5 aangevoerd dat de gemeente haar zorgplicht jegens haar
niet is nagekomen. Dit standpunt is niet gerelateerd aan het besluit van 6 september 2019, zodat de rechtbank daarover niet kan oordelen.
4.6.
Voor zover verzoekster onder grief 4 heeft aangevoerd dat zij in verband met de
arbeidsovereenkomst van 1 maart 2017 en de ongedateerde overeenkomst tussen de gemeente Vlagtwedde en [naam] inzake een werkervaringsplek voor een werkzoekende, meer specifiek in het kader van het re-integratietraject van verzoekster, recht heeft op loon, stelt de rechtbank vast dat zij op grond van artikel 8:88 van de Awb niet bevoegd is daarover te oordelen. Het betreft immers een civielrechtelijke kwestie. In zoverre zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren. Voor een verwijzing van dit punt naar de civiele rechter ziet de rechtbank geen aanleiding.
4.7.
Hetgeen verzoekster overigens (onder meer in de brieven van 27 november 2021 en van
16 december 2021) heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
5. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.3 zal de rechtbank het verzoek om
schadevergoeding afwijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • verklaart zich onbevoegd voor zover het verzoek ziet op aanspraak op loon.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage-van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van H.M. Eleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.