Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Eindhoven, verweerder
de Minister voor Rechtsbescherming(de Minister).
Procesverloop
Overwegingen
U woont in Nederland en werkt in verschillende landen van de Europese Unie. U werkt voor [werkgever 1] die aangeeft gevestigd te zijn in Liechtenstein. [werkgever 1] heeft ons gevraagd te bepalen dat de Liechtensteinse sociale verzekeringswetgeving op u van toepassing is gedurende uw werkzaamheden via [werkgever 1] .
Verzekerd in Nederland
U bent in Nederland sociaal verzekerd met ingang van 12 augustus 2015. Dat houdt in dat u verplicht sociaal verzekerd bent voor de AOW, Anw, AKW en Wlz.
“1. Afwijking van de aangifte
Bijzondere situaties en te verrekenen voorheffingen
Op de zaak betrekking hebbende stukken - hoorzitting.
1. Op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten, is van toepassing:
a) de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, indien hij aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht, of
i) de wetgeving van de lidstaat waar de zetel of het domicilie van de onderneming of de werkgever zich bevindt, indien hij in dienst is van één onderneming of werkgever“
Voor de toepassing van artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening betekent een „substantieel gedeelte van de werkzaamheden die in loondienst of anders dan in loondienst” in een lidstaat worden verricht dat een kwantitatief substantieel deel van alle werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst daar wordt verricht, zonder dat het hierbij noodzakelijkerwijs om het grootste deel van deze werkzaamheden hoeft te gaan.
a) in geval van een werkzaamheid in loondienst, de arbeidstijden/of de bezoldiging, en
in onderlinge overeenstemminguitzonderingen vaststellen op de aanwijsregels van de verordening.
1.7 De vele procedures van Rijnvarenden die willen dat de Svb ‘regularisatie’-procedures met Luxemburg start, zijn een gevolg van uitzendconstructies uit het verleden die erop gericht waren om Nederlandse premieplicht te omzeilen door Rijnvarenden die volgens de dwingende regels van het RVV en de RVO in Nederland verzekerd waren (omdat de scheepsexploitant voor wie zij materieel werkten in Nederland gevestigd was), in dienst te laten treden van een Luxemburgs (of soms Cypriotisch) uitzendbureau waar de premielasten lager waren. Die constructies zijn meestal mislukt omdat de uitdenkers ervan het toepasselijke EU- en volkenrecht niet helemaal doorgrondden, of wél doorgrondden, maar dan hun cliënten niet volledig hebben voorgelicht, of die cliënten wél op de niet geringe risico’s hebben gewezen, maar die cliënten die risico’s desondanks hebben genomen, naar nu blijkt met dubbele premieheffing ten laste van die Nederlandse Rijnvarenden tot gevolg.”
moetverweerder de premie volksverzekeringen heffen. Nu op eiser het Nederlandse sociale zekerheidsrecht van toepassing is (zie 5.1. tot en met 5.14.) is verweerder gehouden om eiser in de premieheffing te betrekken. Het beroep op artikel 3:4 van de Awb slaagt daarom niet. De rechtbank merkt daarbij op dat artikel 3:4 mogelijk wel een rol kan toekomen in de sociale zekerheidskolom in het kader van regularisatie of verrekening. [9]