In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de rechtmatigheid van een bewaringsmaatregel opgelegd aan een vreemdeling, eiser, van Braziliaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 november 2022, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn uitzetting zou beletten. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft de zaak op 18 november 2022 behandeld, waarbij eiser aanwezig was via telehoren vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, en de staatssecretaris vertegenwoordigd was in Groningen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante Europese en nationale wetgeving betrokken, waaronder artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de maatregel onrechtmatig was, omdat er geen voorafgaand contact was geweest met het Openbaar Ministerie (OM) over zijn uitzetting, gezien zijn strafrechtelijke verleden. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder niet verplicht was om voorafgaand aan de inbewaringstelling contact op te nemen met het OM, omdat er geen concrete aanwijzingen waren dat dit noodzakelijk was. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaringsmaatregel voldoende waren, en dat er een reëel risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om een lichter middel dan de bewaringsmaatregel op te leggen. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende voortvarend werkte aan de uitzetting van eiser, en dat er een reëel zicht op uitzetting bestond. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.