ECLI:NL:RBNNE:2023:1933

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
LEE 22-804, 22-853 en 22-922
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het Weijdepop/Pearlvillage Festival

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het driedaagse evenement "Weijdepop/Pearlvillage Festival". De rechtbank stelt vast dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat de verleende omgevingsvergunning niet voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank oordeelt dat de vergunninghoudster, Stichting "Weijdepop Dalen", niet voldoende is beschermd tegen geluidsoverlast en dat er geen adequate voorschriften zijn opgenomen in de vergunning. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en belangen te vergaren en de alternatieve locatie Dalerveensestraat 17 in de beoordeling mee te nemen. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en veroordeelt verweerder in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/804, LEE 22/853 en LEE 22/922

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2023 in de zaak tussen

wijlen [erflater] ,

de erven van [erflater], eiseres sub 1
(gemachtigden: [erfgename] en [zoon van erflater en erfgename] )

[eiser] , eiser

[eiseres sub 2] , eiseres sub 2

(gemachtigden : mr. N. Baas en [dochter van eiseres sub 2] )
allen uit Dalen, hierna samen aangeduid als “eisers”
en

het college van burgemeester en wethouders van Coevorden, verweerder

(gemachtigden: G. de Boer, R. Douma en R. Tap).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de stichting
Stichting “Weijdepop Dalen”, de vergunninghoudster, statutair gevestigd in de gemeente Coevorden
(gemachtigden: [gemachtigde vergunninghoudster sub 1] , [gemachtigde vergunninghoudster sub 2] en [gemachtigde vergunninghoudster sub 3] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het driedaagse evenement “Weijdepop/Pearlvillage Festival”.
1.1.
Op 13 augustus 2021 heeft verweerder bekend gemaakt dat omgevingsvergunning is verleend voor het gebruik van de locatie kadastraal bekend Dalen, sectie K, nr. 333, plaatselijk bekend als “naast Reindersdijk 4 te Dalen” ten behoeve van een jaarlijks evenement. Wijlen [erflater] , eiser en eiseres sub 2, en anderen, hebben daartegen gezamenlijk bezwaar gemaakt.
1.2.
Verweerder heeft één besluit op het gezamenlijke bezwaarschrift genomen. Met dit bestreden besluit van 18 januari 2022 heeft verweerder, in afwijking van het advies van de Bezwaarschriftencommissie gemeente Coevorden, het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.3.
Wijlen [erflater] heeft tegen het besluit op bezwaar beroep ingesteld. Zijn beroep is ingeschreven onder LEE 22/804. [eiser] heeft tegen het besluit op bezwaar beroep ingesteld. Zijn beroep is ingeschreven onder LEE 22/853. [eiseres sub 2] heeft tegen het besluit op bezwaar beroep ingesteld. Haar beroep is ingeschreven onder LEE 22/922.
1.4.
De vergunninghoudster is als belanghebbende aangemerkt in de zaken. Zij heeft een schriftelijke uiteenzetting over de zaken gegeven.
1.5.
Bij brief van 13 april 2022 heeft eiser de gronden van zijn beroep aangevuld.
1.6.
Bij brief van 19 april 2022 heeft eiseres sub 2 de gronden van haar beroep aangevuld.
1.7.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.8.
Bij e-mailbericht verzonden op 27 september 2022 is aan de rechtbank meegedeeld dat [erflater] is overleden en dat [erfgename] , zijn weduwe, het beroep graag namens hem wil voortzetten.
1.9.
Bij e-mailbericht verzonden op 10 maart 2023 heeft de vergunninghoudster de schriftelijke uiteenzetting aangevuld.
1.10.
Bij ongedateerde brief, ingekomen 21 maart 2023, heeft eiseres sub 1 de gronden van het beroep aangevuld. Bij brief van 11 april 2023 is het beroep namens eiseres sub 1 aangevuld.
1.11.
De rechtbank heeft de beroepen op 20 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres sub 1, eiser, eiseres sub 2, haar gemachtigde en de dochter van eiseres sub 2, [dochter van eiseres sub 2] , de gemachtigden van verweerder, R. Tap, werkzaam voor de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe en de gemachtigden van vergunninghoudster.

Totstandkoming van de besluiten

2. Verweerder heeft in de besluiten op het bezwaar onder meer als volgt overwogen.
“In de omgevingsvergunning zijn de voorwaarden opgenomen, die voortvloeien uit het Evenementenbeleid van de gemeente Coevorden en het advies ruimtelijke ordening:
 Het driedaagse evenement mag maximaal 1 keer per jaar worden georganiseerd in de periode van 1 juni tot 1 oktober.
 Maximaal 1 week voor aanvang van het evenement mag worden gestart met de opbouw van het evenemententerrein.
 Binnen 1 week, nadat de laatste dag voor bezoekers is geweest, dient het terrein te zijn opgeruimd en in zijn oorspronkelijke staat te zijn gebracht.
 Conform het evenementenbeleid van de gemeente Coevorden mag ter plaatse van het mengpaneel (Front Of House) het voortschrijdend gemiddelde equivalente geluidniveau gedurende vijftien minuten (LAeq, 15 min) maximaal 96 dB(A) bedragen.
 Podia en geluidsboxen dienen te zijn gericht naar het zuidoosten.
Als de organisatie aan deze voorwaarden voldoet wordt het evenement conform de omgevingsvergunning, en daarmee het evenementenbeleid, georganiseerd. Daarbij gaat het hier om de omgevingsvergunning en niet om de evenementenvergunning. Bij de omgevingsvergunning wordt gekeken of een locatie ruimtelijk gezien geschikt is voor de aangevraagde activiteit. De evenementenvergunning is enkel gericht op het evenement zelf en dus niet de locatie. Wel kunnen in een evenementenvergunning extra voorwaarden worden toegevoegd.”

Beoordeling door de rechtbank

3. Niet in geschil is dat de aangevraagde omgevingsvergunning in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied”. [1]
4. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank gaat uit van het volgende.
5.1.
Sinds 2015 wordt het evenement georganiseerd dat nu bekend is onder de naam “Weijdepop/Pearl Village”. In 2019 werd het evenement voor het eerst georganiseerd naast Reindersdijk 4 te Dalen. Edities vóór 2019 hebben elders plaatsgevonden. De aankomende editie is gepland voor 7 tot en met 9 juli 2023.
5.2.
[erfgename] woont op het adres [straatnaam #1] [huisnummer] . [eiser] woont op het adres [straatnaam #2] [huisnummer] en [eiseres sub 2] woont op het adres [straatnaam #2] [huisnummer] . De woningen aan de [straatnaam #2] en de [straatnaam #1] zijn gesitueerd aan de zuidoostelijke rand van Dalen. Het evenemententerrein voor Weijdepop/Pearl Village ligt in de nabijheid van die zuidoostelijke rand. Daartussen ligt de spoorlijn Zwolle-Emmen.
5.3.
Op 17 juni 2021 is een aanvraag ingediend met als aanvraagnaam “Weijdepop/Pearlvillage Festival”. Het beoogde gebruik van de gronden is omschreven als “tijdelijk gebruik ten behoeve van organiseren festival”. Op de vraag “Hoeveel hele jaren duurt het gebruik?” is geantwoord: “Ieder jaar in juli”. In de toelichting is de volgende tekst vermeld.
“1x per jaar wordt het festival georganiseerd. Deze [sic] zal normaalgesproken plaatsvinden in de maand juli. Duur van het festival inclusief opbouw en afbreken/ afbouw 2 weken.”
Onder de gedingstukken bevindt zich een afschrift van een e-mailbericht verzonden op 29 juli 2021 vanaf het adres info@pearlvillage.nl aan Drent.
“N.a.v. ons telefonisch gesprek willen wij bij dezen namens Pearl Village Festival & Weijdepop de permanente omgevingsvergunning wijzigen in een tijdelijke omgevingsvergunning met een looptijd van 10 jaar. De aanvraag is eerder ingediend door [gemachtigde vergunninghoudster sub 3] onder het zaaknummer 45958-2021.
Daarin gaat het om het organiseren van een eenmalig 3-daags evenement / festival tussen de periode 1 juni tot 1 oktober.”
Ingetrokken beroepsgrond
6. Eiseres sub 2 heeft ter zitting de beroepsgrond ingetrokken van de strekking dat uit de aanvraag, noch uit andere stukken, blijkt dat de stichting een verzoek heeft gedaan tot het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan voor tien jaar. Daarom zal de rechtbank daarover geen oordeel geven.
Heeft het overlijden van [erflater] gevolgen voor de ontvankelijkheid van zijn beroep?
7. De rechtbank is van oordeel dat het overlijden van [erflater] geen gevolgen heeft voor de ontvankelijkheid van zijn beroep. De erven kunnen het door hem ingestelde beroep voortzetten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat wijlen [erflater] alleen voor zichzelf beroep heeft ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat door zijn overlijden zijn procesbelang is komen te vervallen.
8. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft geen regeling voor de gevolgen van het overlijden van de indiener van het beroep. Dat betekent dat in de Awb de gezamenlijke erven in beginsel partij zijn in een lopende procedure bij de bestuursrechter. [2] Niet is betwist dat [erfgename] de erven vertegenwoordigt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om daaraan te twijfelen. De erven kunnen in beginsel de procedure als partij voortzetten, mits zij belanghebbende zijn [3] en procesbelang hebben.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de erven zijn te kwalificeren als belanghebbende in de zin van de Awb, voor zover zij omwonenden zijn van het beoogde evenemententerrein, omdat zij rechtstreeks feitelijke gevolgen kunnen ondervinden van de vergunde activiteiten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. In het omgevingsrecht is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit met een ruimtelijke uitstraling – zoals een omgevingsvergunning – toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. [4]
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de erven procesbelang hebben, voor zover zij omwonenden zijn van het beoogde evenemententerrein. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Onder procesbelang wordt verstaan het belang bij de uitkomst van de procedure. Het gaat daarbij om het antwoord op de vraag wat zij concreet met het beroep willen dan wel kunnen bereiken. Het betreft niet de vraag óf zij gelijk hebben, het gaat erom of zij een reëel en actueel belang hebben bij het gelijk, als zij dat zouden hebben. [5] De erven kunnen met het beroep bereiken dat het bestreden besluit wordt vernietigd, waarna de omgevingsvergunning alsnog wordt herroepen of wordt verleend met – voor hen – gunstigere voorschriften. Daarom hebben zij een reëel en actueel belang bij hun gelijk, als zij dat zouden hebben.
Wat is het oordeel van de rechtbank over de verleende omgevingsvergunning?
9. Eiseres sub 1 heeft naar voren gebracht dat zij geen bezwaar heeft tegen het festival
an sich. Volgens haar is de kern van het geschil dat het de vraag is waarom verweerder deze locatie daarvoor geschikt acht. Er zijn geen voorschriften gesteld over de omvang van het evenement en verweerder handelt in strijd met zijn eigen beleid, aldus eiseres sub 1.
Eiser stelt dat verweerder de belangen van hem en zijn buurtgenoten niet heeft meegewogen, ondanks dat hij en andere buurtgenoten bezwaar hebben gemaakt. Hij stelt niet te kunnen bevatten dat een evenement wordt toegestaan dat overdadige geluidsoverlast geeft voor drie aaneengesloten dagen voor de direct omwonenden. Volgens hem is het een “papieren waarheid” dat dit valt binnen de norm. Hij brengt naar voren dat hij in het betreffende weekend niet tot rust kan komen, omdat de geluidsproductie van meerdere podia tegelijk het voeren van een gesprek, het volgen van radio/televisie binnenshuis of het lezen van een boek onmogelijk maakt.
Eiseres sub 2 heeft naar voren gebracht dat zij geen bezwaar heeft tegen het festival
an sich. Zij heeft evenwel het gevoel “er middenin te zitten”. Volgens haar worden er grote vrachtwagens en grote containers gebruikt ten behoeve van het feest. Het evenement heeft tot gevolg dat vele fietsen worden gestald in de omgeving. Volgens haar zit zij veertien dagen lang midden in de chaos. Daarnaast ervaart zij geluidsoverlast. Zij verbindt hieraan de conclusie dat het festival niet zó dicht bij de bebouwde kom zou moeten plaatsvinden.
9.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gestelde normen dienen ter voorkoming van ontoelaatbare hinder. De gestelde norm van 85 dB(C) met een voortschrijdend gemiddelde van 3 minuten zal ter plaatse van de woningen worden gemonitord. Indien nodig zal bijgestuurd worden. Bij een waarde van 85 dB(C) treden over het algemeen waarden op tussen 65 tot 70 dB(A). De dB(C)-waarden zijn opgenomen om de hinder van het geluid met lage frequenties te beperken. Deze waarden veroorzaken doorgaans de meeste hinder. Het voortschrijdend gemiddelde zorgt ervoor dat er geen geluid “gespaard” kan worden zodat aan het einde van het evenement niet een enorme climax aan geluid zal optreden. De in de vergunning opgenomen waarden worden tijdens meerdere evenementen in Coevorden, maar ook in heel Drenthe, toegepast met positieve effecten op de omgeving. Een belangrijk verschil is dat er in het verleden enkel eindtijden golden en niet werd gemonitord op geluidniveaus. Dit wordt met de gestelde voorwaarden voorkomen, aldus verweerder.
9.2.
De rechtbank oordeelt als volgt.
9.2.1.
In de onderhavige beroepen gaat het om een omgevingsvergunning voor het gebruik van het terrein naast Reindersdijk 4, te Dalen als evenemententerrein, in strijd met het bestemmingsplan. Dat is een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c., van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
9.2.2.
Als het bevoegd gezag, in dit geval verweerder, een aanvraag voor een dergelijke activiteit ontvangt dan moet hij die toetsen aan artikel 2.12, eerste lid van de Wabo. Verweerder is in dit geval afgeweken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, onder 2°, van de Wabo. Dat kan als is voldaan aan twee cumulatieve voorwaarden. Ten eerste mag de activiteit niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Ten tweede moet de activiteit zijn te kwalificeren als een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval. Daarmee wordt bedoeld dat het Besluit omgevingsrecht (Bor) een toereikende grondslag moet bieden voor de afwijking. Tussen partijen is niet in geschil dat artikel 4, aanhef en onder 11 van Bijlage II bij het Bor een toereikende grondslag biedt voor de verlening van de omgevingsvergunning.
Daarmee spitst het geschil tussen partijen zich toe op het antwoord op de vraag of het gebruik van het terrein in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt – aan de hand van de beroepsgronden – of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat dat het geval is.
9.2.3.
Uitgangspunt bij de beoordeling door de rechtbank is dat zij uitgaat van het bestreden besluit. Daarin is het primaire besluit gehandhaafd. De rechtbank begrijpt uit het dossier dat verweerder het gebruik van drie podia heeft vergund met de namen Mainstage, De Knapschuur en de Huiskamer, alsmede de opstelling van die podia en de uitstralingsrichting van het geluid zoals opgenomen in het “Geluidsadvies Weijdepop 2020, versie 2” gedateerd 30 januari 2020, dat deel uitmaakt van de bijlagen bij het primaire besluit.
9.2.4.
De burgemeester van verweerders gemeente heeft een bepaald niveau van bescherming tegen (geluid)hinder tot uitdrukking gebracht in het “Evenementenbeleid Coevorden”. Daarbij is van belang dat voor het aspect geluid ervoor is gekozen om zogenoemde onduldbare hinder te voorkómen. Daartoe is beoogd de systematiek te hanteren die is gebruikt in de nota “Evenementen met een luidruchtig karakter” van de Inspectie Milieuhygiëne Limburg uit januari 1996 (de nota Limburg), aldus hoofdstuk 6 van dat beleid. In dat beleid is tot uitdrukking gebracht dat de volgende onderwerpen worden geregeld:
het maximaal toegestane aantal bezoekers per evenement;
de toegestane eindtijd van het evenement;
de toegestane eindtijd van de muziek;
e maximaal toelaatbare gevelbelasting op omliggende geluidgevoelige objecten (LAMAX) en (LCMAX);
het voortschrijdend gemiddelde equivalente geluidniveau (LAeq en LCeq).
9.2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verlening van de omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, gelet op de locatie van het terrein in de nabijheid van de bebouwde kom van Dalen en het door de vergunninghoudster verwachte bezoekersaantal van 6.000-8.000 personen. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Daarvoor zijn twee redenen.
Ten eerste het ontbreken van toereikende voorschriften in de omgevingsvergunning, onder meer over de onderwerpen a. tot en met e., hierboven genoemd onder 9.2.4. Het ligt op de weg van verweerder om voorschriften in de omgevingsvergunning op te nemen, voor zover dat uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening van belang is om het terrein te gebruiken als evenemententerrein. Dit in het belang van de vereiste planologische rechtszekerheid voor de vergunninghoudster en de omwonenden. Het stellen van dergelijke voorschriften is temeer van belang omdat verweerder de omgevingsvergunning heeft verleend met de bedoeling het gebruik toe te staan voor de duur van tien jaar, zij het dat het gaat om één evenement per jaar. Niet valt in te zien waarom verweerder de normen die hij in het kader van het evenementenbeleid heeft opgenomen om onduldbare hinder van evenementen te voorkomen niet opneemt in de voorschriften van de omgevingsvergunning.
Verder zijn in de omgevingsvergunning termijnen opgenomen waar binnen mag worden gestart met het evenement en waarbinnen het terrein moet worden opgeruimd en in oorspronkelijke staat gebracht, maar is niet inzichtelijk gemaakt wat de ruimtelijke gevolgen zijn van (de op- en afbouw van) het evenement voor de aspecten parkeren en verkeer. Verweerder heeft in dat kader volstaan met de overweging dat wegen worden afgezet, verkeersregelaars aanwezig zijn en aangepaste borden de route aangeven en dat het terrein voorziet in fiets- en parkeergelegenheid.
9.2.6.
Dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat is beoogd om de omvang en de gevolgen van het evenement via een evenementenvergunning te reguleren en beperken maakt het voorgaande niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet zo dat een omgevingsvergunning een raamvergunning is voor de locatie en de duur van het evenement. Evenmin is het zo dat verweerder in de omgevingsvergunning alleen de hoofdlijnen behoeft te regelen, waarna de burgemeester de mogelijkheden van de APV benut om de jaarlijkse editie nader te reguleren met gedetailleerdere voorschriften. Het is vaste rechtspraak dat een evenementenvergunning niet dient om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een evenement te beoordelen. Regulering van evenementenvergunningen in de APV en daarop gebaseerd beleid geschiedt immers met name vanuit het oogpunt van handhaving van de openbare orde. [6]
De beroepsgronden slagen.
Had verweerder ook een andere locatie moeten betrekken bij het verlenen van deze omgevingsvergunning?
10. Eiser voert aan dat de beslissing zou moeten zijn dat de organisatie van het evenement een andere locatie gebruikt, die geen overlast geeft voor de omwonenden. Volgens hem is er genoeg ruimte rondom Dalen om dit evenement te houden, waardoor de balans herstelt tussen de lasten en lusten.
Eiseres sub 2 stelt dat op voorhand duidelijk is dat er een geschikt alternatief voorhanden is waardoor een gelijkwaardig resultaat kan worden behaald met aanmerkelijk minder bezwaren. De huidige vergunning zou volgens haar moeten worden geweigerd en het college moet de stichting als aanvrager een nieuwe vergunning laten aanvragen voor een alternatieve locatie. Indien deze specifieke locatie, Dalerveensestraat 17, niet ter beschikking kan worden gesteld, dan wijst bovenstaande in ieder geval uit dat een vergelijkbare alternatieve locatie verder van de bebouwde kom in zijn algemeenheid al als geschikt alternatief kan worden beschouwd. Verweerder heeft dit ten onrechte niet meegenomen bij de beoordeling van de aanvraag, aldus eiseres sub 2.
10.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij dient te beslissen op datgene wat door aanvrager is aangevraagd. De vergunninghoudster heeft een aanvraag ingediend om voor de tijdelijke duur van tien jaar op de locatie naast Reindersdijk 4 te Dalen af te wijken van het bestemmingsplan. Zoals uit vaste jurisprudentie, waaronder de uitspraak van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2020:1765, blijkt is in het stelsel van de Wabo geen plaats voor een beslissing over een omgevingsvergunning anders dan op grond van een daartoe strekkende aanvraag. Uitgangspunt van de Wabo is volgens verweerder dat het, behoudens de situatie als bedoeld in artikel 2.7 van die wet, de aanvrager is die bepaalt voor welke activiteiten hij een aanvraag indient en dus wat de omvang van het project is (
Kamerstukken II2006/07, 30 884, nr. 3, p. 37). Volgens verweerder laat de Afdeling laat niet blijken dat het de taak van verweerder is om te zoeken naar alternatieven, zie ECLI:NL:RVS:2020:1264. Uit de gegevens van verweerder blijkt niet dat dit alternatief is aangedragen en het is ook niet aan verweerder om te zoeken naar een alternatief, aldus verweerder.
10.2.
De rechtbank oordeelt als volgt.
10.2.1.
Weliswaar is juist dat in het stelsel van de Wabo geen plaats is voor een beslissing over een omgevingsvergunning, anders dan op grond van een daartoe strekkende aanvraag, inclusief de locatie, maar dat doet er niet aan af dat het bestaan van alternatieven tot het onthouden van medewerking kan nopen. Dat is slechts het geval indien een project op zichzelf voor verweerder aanvaardbaar is en indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van één of meerdere alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [7]
10.2.2.
Verweerder heeft ten onrechte verzuimd nader onderzoek te doen naar de alternatieve locatie Dalerveensestraat 17. In het bestreden besluit is volstaan met een overweging van algemene strekking dat het niet aan verweerder is om op zoek te gaan naar alternatieven. Daarbij miskent hij echter dat eiser, eiseres sub 2 en anderen in hun bezwaarschrift gedateerd 20 augustus 2021 een bezwaargrond naar voren hebben gebracht over deze concrete alternatieve locatie.
10.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aanleiding had behoren te zien om specifiek op de aangedragen alternatieve locatie in te gaan. In zoverre is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De beroepsgronden slagen.

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. Zij zal de beroepen gegrond verklaren omdat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen. Verweerder dient in de te nemen besluiten op het bezwaar alsnog de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren, waarbij hij alsnog de alternatieve locatie Dalerveensestraat 17 in de beoordeling moet betrekken. Zo nodig dient hij deugdelijk te motiveren dat verlening van de omgevingsvergunning voor de locatie plaatselijk bekend “naast Reindersdijk 4 te Dalen” volgens hem niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of de omgevingsvergunning voor die locatie alsnog te herroepen.
Griffierecht
12. Omdat de beroepen gegrond zullen worden verklaard moet verweerder het griffierecht aan eiseres sub 1 vergoeden, met dien verstande dat betaling aan [erfgename] bevrijdend werkt ten opzichte van [zoon van erflater en erfgename] en andersom. Verweerder moet ook het griffierecht vergoeden aan eiser en eiseres sub 2. Voor elk van de beroepen is een griffierecht van € 184,– geheven.
Proceskosten
13. Eiseres sub 1 heeft verzocht om vergoeding van € 155,22 voor reis- en verblijfkosten. Een onderbouwing van het verzochte bedrag ontbreekt. De rechtbank stelt de reiskosten vast op € 24,96, geheel toe te rekenen aan de reis Dalen-Groningen, v.v. per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. [8]
13.1.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van proceskosten. De rechtbank wijst dat verzoek af omdat de kosten niet zijn gespecificeerd, terwijl geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. [9]
13.2.
Eiseres sub 2 heeft uitsluitend verzocht om vergoeding van proceskosten voor de bezwaarfase. Over vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase moet verweerder een beslissing nemen in het besluit op bezwaar dat hij moet nemen ter uitvoering van deze uitspraak. De rechtbank volstaat ten aanzien van eiseres sub 2 met een forfaitaire proceskostenvergoeding. Deze kosten worden voor de beroepsfase vastgesteld op € 1.674,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,– en wegingsfactor 1.) [10]
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 18 januari 2022 met kenmerk 61504-2021;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 184,– aan eiseres sub 1 te vergoeden, met dien verstande dat betaling aan [erfgename] bevrijdend werkt ten opzichte van [zoon van erflater en erfgename] en andersom;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 184,– te vergoeden aan eiser;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 184,– te vergoeden aan eiseres sub 2;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres sub 1 tot een bedrag van € 24,96;
  • wijst het verzoek om verweerder in de proceskosten van eiser te veroordelen af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres sub 2 tot een bedrag van € 1.674,–.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:2
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2-3. […]
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 5:7
Een herstelsanctie kan worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt.
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.[…]
2-4. […]
Artikel 8:26
1. De bestuursrechter kan tot de sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek, belanghebbenden in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen.
2. […]
Artikel 8:75
1. De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. […]
Besluit proceskosten bestuursrecht
Artikel 1
1. Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 […] van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b-c. […]
d. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende,
e-g. […]
Artikel 2
1. Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld:
a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief;
b-c. […]
d. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel d: overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003;
e-g. […]
2-3. […]
Bijlage bij Besluit proceskosten bestuursrecht
[niet opgenomen]
Besluit tarieven in strafzaken 2003
Artikel 11
1. Het tarief voor vergoedingen wegens reis- en verblijfkosten als bedoeld in artikel 6 van de wet bedraagt, indien deze vergoedingen worden verstrekt aan:
a-c. […]
d. personen aan wie werkzaamheden zijn opgedragen die niet van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, aan getuigen, aan voogden die wegens een strafzaak tegen een onder hun gezag staande minderjarige ingevolge het Wetboek van Strafvordering moeten worden opgeroepen, aan curatoren, bij toepassing van artikel 509d van dat Wetboek, en aan noodzakelijke geleiders van personen als hiervoor bedoeld, van personen aan wie werkzaamheden zijn opgedragen, van verdachten en van gerekwestreerden, een tarief waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse […].
2-4. […]
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a-b. […]
c. het gebruiken van gronden […] in strijd met een bestemmingsplan […],
d-i. […]
2-3. […]
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan […]:
1°. […]
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. […]
Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.7
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Bijlage II. Behorende bij de artikelen 2.3, 2.5a en 2.7
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1-10. […]
11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Voetnoten

1.. NL.IMRO.0109.100BP00012-0003, www.ruimtelijkeplannen.nl
2.. Vergelijk
3.. Artikel 8:26, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
4.. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), rov. 3.2, tweede alinea van ECLI:NL:RVS:2017:2271.
5.. Vergelijk rov. 2.4.1. van ECLI:NL:RVS:2010:BN0473
6.. Vergelijk rov. 6.4 van ECLI:NL:RVS:2019:2899.
7.. Vergelijk rov. 23.2 van ECLI:NL:RVS:2021:2909.
8.. Artikel 1, eerste lid, onderdeel d., en artikel 2, eerste lid, onderdeel d., van het Besluit proceskosten bestuursrecht; Bpb, met overeenkomstige toepassing van artikel 11, eerste lid, onderdeel d., van het Besluit tarieven in strafzaken 2003.
9.. Artikel 8:75, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onderdeel a., van het Bpb.
10.. Artikel 8:75 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Bbp en de daarbij behorende bijlage.