ECLI:NL:RBNNE:2023:3117

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
LEE 23-2440
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Natuurvergunning voor wijziging geitenmelkveehouderij en relativiteitsvereiste in bestuursrecht

Op 24 juli 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers en het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân over een natuurvergunning voor de wijziging van een geitenmelkveehouderij. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van 16 oktober 2021, waarbij de vergunning werd verleend, niet onbevoegd was genomen. Eisers betoogden dat de ondertekening door A.J. Tack niet rechtsgeldig was, maar de rechtbank concludeerde dat Tack bevoegd was volgens het Bevoegdhedenstatuut van de provincie Fryslân. De rechtbank behandelde ook de vraag of het relativiteitsvereiste in de weg stond aan de vernietiging van het besluit. Dit vereiste houdt in dat een eiser alleen kan opkomen voor belangen die door de wet worden beschermd. De rechtbank oordeelde dat de afstand van de woning van eisers tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, de Waddenzee, en het ontbreken van zicht daarop, betekende dat de betrokken normen niet strekten tot bescherming van hun belangen. Daarom kon de beroepsgrond van eisers niet slagen. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en bevestigde de verleende vergunning. Tevens oordeelde de rechtbank dat zij niet bevoegd was om te oordelen over de door eisers gevraagde schadevergoeding, aangezien het gevraagde bedrag de wettelijke grens overschreed. De uitspraak werd gedaan door mr. E. Hardenberg, met mr. H.L.A. van Kats als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: LEE 23/2440
uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 24 juli 2023 in de zaak tussen
[eisers], te [plaats], eisers,
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslan, verweerder,
(gemachtigde: mr. A.G. de Vries).
Als
derde-partijheeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghouder]
, te [plaats], vergunninghouder,
(gemachtigde: mr. S.N. van den Heykant).
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder, onder weerlegging van de door eisers ingediende zienswijze, aan vergunninghouder een natuurvergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleend voor de wijziging van de geitenmelkveehouderij op het perceel aan de [adres] te [plaats].
Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS).
De AbRvS heeft het beroepschrift van eisers doorgezonden aan verweerder. Verweerder heeft daarop het beroepschrift van eisers bij brief van 24 november 2021 op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden aan de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben vervolgens nog stukken met bijlagen ingediend.
Op zitting is met partijen besproken dat eisers zowel beroep hebben ingesteld tegen het bestreden besluit als tegen een besluit op de bezwaren van eisers tegen de weigering om handhavend op te treden tegen een door eisers gestelde overtreding van de Wnb. De handhavingszaak met het procedurenummer LEE 21/3918 is gelijktijdig met het beroep tegen het bestreden besluit behandeld op de zitting van 16 mei 2023. Eisers zijn in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. S.S. Pennekamp. Vergunninghouder is vertegenwoordigd door [naam], bijgestaan door zijn gemachtigde.
Voor het doen van uitspraak is deze zaak weer gesplitst van de zaak met het procedurenummer LEE 21/3918.
Op zitting is ook mr. D. Wielstra-Veenstra als gemachtigde van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel verschenen. Hoewel het college door de rechtbank eerder is aangemerkt als partij in de zin van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en ook is uitgenodigd voor de zitting, heeft de rechtbank op zitting geoordeeld dat dat ten onrechte is geweest. Dit is met partijen op zitting besproken. Namens het college is ermee ingestemd dat de rechtbank het college verder niet als partij aanmerkt.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1. Vergunninghouder heeft op 20 december 2018 een aanvraag om natuurvergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb voor het houden van geiten en een aantal zoogkoeien en jongvee bij verweerder ingediend.
1.2. Verweerder heeft op 10 mei 2019 een ontwerpbesluit tot het verlenen van de gevraagde natuurvergunning genomen.
1.3. Vanwege de uitspraak van 29 mei 2019 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS; ECLI:NL:RVS:2019:1603), waarin is geoordeeld dat het Programma Aanpak Stikstof (hierna: het PAS) niet als basis voor toestemming voor de hier betreffende activiteiten mag worden gebruikt, is de behandeling van de aanvraag aangehouden.
1.4. Verweerder heeft aan vergunninghouder een termijn gegeven om de aanvraag om natuurvergunning aan te vullen. Deze termijn eindigde per 1 juni 2021.
1.5. Omdat vergunninghouder de aanvraag om natuurvergunning niet tijdig heeft aangevuld, heeft verweerder bij brief van 15 juni 2021 aan vergunninghouder kenbaar gemaakt voornemens te zijn om handhavend op te treden.
1.6. Vergunninghouder heeft bij brief van 6 juli 2021 de aanvraag om natuurvergunning aangevuld.
1.7. Verweerder heeft op 20 juli 2021 een ontwerpbesluit tot het verlenen van de gevraagde natuurvergunning genomen.
Verweerder heeft dit ontwerpbesluit gedurende zes weken ter inzage gelegd en een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen.
1.8. Eisers hebben bij brief van 13 augustus 2021 een zienswijze, gericht tegen het ontwerpbesluit, bij verweerder ingediend.
2. Bij het bestreden besluit van 16 oktober 2021 heeft verweerder, onder weerlegging van de door eisers ingediende zienswijze, aan vergunninghouder een natuurvergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb verleend voor de wijziging van de geitenmelkveehouderij op het perceel aan de [adres] te [plaats].
Toepasselijke regelgeving
3. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Overwegingen
Het geschil
4. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht een natuurvergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb aan vergunninghouder heeft verleend voor de wijziging van de geitenmelkveehouderij op voormeld perceel te [plaats]. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Onbevoegd genomen besluit
5. Eisers betogen dat er sprake is van een onbevoegd genomen besluit. In dit verband wijzen eisers erop dat het bestreden besluit is ondertekend door A.J. Tack die daartoe niet bevoegd is.
5.1. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is ondertekend door A.J. Tack, teamleider omgevingszaken. Verder stelt de rechtbank vast dat uit artikel 4 van het Bevoegdhedenstatuut provincie Fryslân 2018 (hierna: het Bevoegdhedenstatuut), in samenhang gelezen met pagina 22 van bijlage 1 van het Bevoegdhedenstatuut, blijkt dat een ondertekeningsmandaat is verleend aan de directeur, het afdelingshoofd omgevingszaken en de teamleider omgevingszaken. Nu in dit geval het bestreden besluit is ondertekend door de teamleider omgevingszaken, is er van een onbevoegd genomen besluit derhalve geen sprake. Deze grond van eisers slaagt niet.
Relativiteit
6. Eisers hebben verschillende procedurele en inhoudelijke gronden naar voren gebracht met betrekking tot het verlenen van de natuurvergunning op grond van de Wnb voor de wijziging van de geitenmelkveehouderij op voormeld perceel te Sibrandahûs. Deze gronden hebben onder meer, maar niet alleen, op het extern salderen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het relativiteitsvereiste aan eisers moet worden tegengeworpen in die zin dat deze gronden niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden. Op zitting is dit ook met partijen besproken. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval het relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit en dat de gronden van eiseres daarom niet kunnen slagen.
6.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, als deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin eiser door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van eiser.
6.2. Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS (bijvoorbeeld AbRvS 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1830) volgt dat de bepalingen in de Wnb over de beoordeling van een vergunning die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Een natuurlijke persoon kan in rechte niet opkomen voor een algemeen belang. Indien een natuurlijke persoon zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, beroept hij zich op een algemeen belang waarvoor hij in rechte niet kan opkomen.
Uit de uitspraak van 13 juli 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR1412) volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
Bij de beantwoording van de vraag of dat soort verwevenheid kan worden aangenomen, wordt onder meer rekening gehouden met de situering van de woning van eiser, al dan niet tussen overige bebouwing, met de afstand tussen de woning van eiser en het natuurgebied, met wat aanwezig is in het gebied tussen de woning en het Natura 2000-gebied en met het al dan niet bestaande, gehele of gedeeltelijke directe zicht vanuit de woning op het gebied (vgl. AbRvS, 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1110).
6.3. Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank neemt dit als een vaststaand gegeven aan, dat het dichtstbijzijnde voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebied het Natura 2000-gebied “Waddenzee” betreft. Dit Natura 2000-gebied is op een afstand van circa
7,8 kilometer gelegen van de woning van eisers. Gelet op de tussenliggende bebouwing en het ontbreken van zicht vanuit de woning van eisers op dit Natura 2000-gebied is de rechtbank van oordeel dat dit Natura 2000-gebied geen deel uitmaakt van hun directe woon- en leefomgeving, zodat er in dit geval geen sprake is van verwevenheid van het belang van eisers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Hieruit volgt dat de betrokken normen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Gelet hierop is de rechtbank is van oordeel dat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste er aan in de weg staat dat eisers zich in dit geval op de bepalingen over gebiedsbescherming in de Wnb kunnen beroepen. Omdat de beroepsgrond van eisers gezien het relativiteitsvereiste in zoverre niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden, ziet de rechtbank af van een inhoudelijke bespreking daarvan (vgl. AbRvS, 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:900). Deze beroepsgrond van eisers slaagt niet.
7. Eisers hebben verder een groot aantal stukken in het geding gebracht in deze en enkele andere procedures die zij bij de rechtbank zijn gestart. De rechtbank heeft kennis genomen van die stukken en hetgeen eisers daarin hebben gesteld, maar komt tot de conclusie dat wat eisers aanvoeren niet kan leiden tot de conclusie dat verweerder ten onrechte aan vergunninghouder een Wnb-vergunning heeft verleend.
Schadevergoeding
8. In diverse stukken hebben eisers verwezen naar schade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van verschillende besluiten. Voor zover eisers ook in deze procedure een beroep hebben willen doen op artikel 8:88 van de Awb, is de rechtbank van oordeel dat de bestuursrechter niet bevoegd is daarover te oordelen. De bestuursrechter zou in dit geval alleen bevoegd zijn voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25 000 bedraagt met inbegrip van de tot aan de dag van het verzoek verschenen rente (artikel 8:89, tweede lid, van de Awb). De door eisers in de stukken genoemde schade, zij noemen een uitkoopregeling van ten minste € 2.500.000, overstijgt dat bedrag ruimschoots. Over dergelijke schadebedragen kan de bestuursrechter niet oordelen.
Conclusie
8. Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van eisers ongegrond. Dat betekent dat de aan vergunninghouder verleende vergunning op grond van de Wnb in stand blijft. De bestuursrechter is verder in dit geval niet bevoegd te oordelen over schadevergoeding. Voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep van eisers ongegrond;
- verklaart de bestuursrechter onbevoegd van het verzoek om schadevergoeding kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2023.
De griffier De rechter

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden op:

Bijlage

Wet natuurbescherming (Wnb)
Artikel 2.7
(…)
2. Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
3. Gedeputeerde staten verlenen een vergunning als bedoeld in het tweede lid uitsluitend indien is voldaan aan artikel 2.8.
Artikel 2.8
1. Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.
2. In afwijking van het eerste lid hoeft geen passende beoordeling te worden gemaakt, ingeval het plan of het project een herhaling of voortzetting is van een ander plan, onderscheidenlijk project, of deel uitmaakt van een ander plan, voor zover voor dat andere plan of project een passende beoordeling is gemaakt en een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van dat plan of project.
3. Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
4. In afwijking van het derde lid kan, ondanks het feit dat uit de passende beoordeling de vereiste zekerheid niet is verkregen, het plan worden vastgesteld, onderscheidenlijk de vergunning worden verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
b. het plan, onderscheidenlijk het project, bedoeld in het eerste lid, is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
c. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.