ECLI:NL:RBNNE:2023:4129

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
23/1675 en 23/3513
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor de herontwikkeling van het voormalig waterbedrijf met betrekking tot de kap van bomen en de gevolgen voor flora en fauna

Op 10 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaken 23/1675 en 23/3513, waarbij het beroep van eiseres ongegrond is verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De zaak betreft de omgevingsvergunning voor de herontwikkeling van het voormalig waterbedrijf aan de [adres] in [plaatsnaam]. Eiseres had beroep ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning, die op 14 maart 2023 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen was verleend. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 19 september 2023 en na de zitting is het onderzoek gesloten op 5 oktober 2023.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning rechtmatig is verleend, ondanks de bezwaren van eiseres over de kap van negen bomen en de gevolgen voor de flora en fauna. De voorzieningenrechter oordeelde dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met de geldende regelgeving en dat de belangen van de vergunninghouder zwaarder wegen dan de bezwaren van eiseres. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de kennisgeving van het besluit voldoende duidelijk was en dat er geen omissie was die de rechtmatigheid van het besluit zou aantasten. Eiseres heeft geen deskundig tegenonderzoek naar flora en fauna kunnen overleggen, en de voorzieningenrechter concludeerde dat de kap van de bomen niet onevenredig is voor eiseres, ondanks haar bezwaren.

De voorzieningenrechter heeft verder geoordeeld dat de belangen van de vergunninghouder bij de realisatie van het project, dat onder andere de herbestemming van rijksmonumenten omvat, in de belangenafweging zijn meegenomen. De voorzieningenrechter heeft de beroepsgronden van eiseres, waaronder de bezwaren tegen de geluidsbelasting en de noodzaak van een verklaring van geen bedenkingen, verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij de verlening van omgevingsvergunningen en de rol van de rechter in het toetsen van deze besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 23/1675 en LEE 23/3513
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 oktober 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, het college
(gemachtigde: R. van Houdt).
Als derde-partijen nemen aan de zaken deel:
het college van gedeputeerde staten van Groningen uit Groningen (college van GS)
(gemachtigde: mr. W.D. van Laar)
en
[vergunninghouder] uit [plaatsnaam] (vergunninghouder),
(gemachtigde: mr. P.M.J. de Goede).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen de omgevingsvergunning voor de herontwikkeling van het voormalig waterbedrijf aan de [adres] in [plaatsnaam]. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiseres daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
Het college heeft deze omgevingsvergunning op 14 maart 2023 verleend. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 september 2023 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen namens eiseres: [naam] en [naam].
Namens het college heeft de gemachtigde deelgenomen met G. Demandt en J. Hortensius.
Namens vergunninghouder hebben deelgenomen: de gemachtigde met [naam] en [naam].
Namens het college van GS hebben deelgenomen de gemachtigde en S. Boekhout.
1.4.
Na de zitting heeft het college nog een schriftelijke reactie ingediend naar aanleiding van vragen van de voorzieningenrechter. Hierop hebben eiseres en vergunninghouder gereageerd. Met partijen is op zitting besproken dat geen nadere zitting zal plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft op 5 oktober 2023 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt de omgevingsvergunning voor de herontwikkeling van het voormalig waterbedrijf aan de [adres] in [plaatsnaam]. Hij doet dat aan de hand van de gronden die zijn aangevoerd door eiseres.
3. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Het college heeft op 14 maart 2023 een omgevingsvergunning verleend voor de herontwikkeling van het voormalig waterbedrijf aan de [adres] in [plaatsnaam]. Het project behelst de herbestemming van twee rijksmonumenten gebouwen (filtergebouw en pompgebouw) naar wonen en het aanleggen van parkeerplaatsen en vellen van bomen op het bijbehorende terrein. Het betreft een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de activiteiten strijdig gebruik (voor het project), bouwen (voor het filtergebouw), rijksmonumentenactiviteit (voor het filtergebouw), kapactiviteit en handelingen met gevolgen voor beschermde plant- en diersoorten (flora- en fauna-activiteit).
4.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld (LEE 23/1675) tegen de omgevingsvergunning. Vergunninghouder heeft op 25 augustus 2023 kenbaar gemaakt niet langer bereid te zijn uit eigen beweging te wachten met de uitvoering van de hem bij besluit van 14 maart 2023 vergunde werkzaamheden. Eiseres heeft daarop de voorzieningenrechter gevraagd een voorziening te treffen (LEE 23/3513).
4.2.
Op zitting heeft eiseres toegelicht dat zij aantasting van het groen en kap van bomen wenst te voorkomen en zich niet kan verenigen met de afwijking van de beheersverordening. Met de realisatie van het project vreest eiseres bovendien voor gevolgen voor beschermde diersoorten. Ook is duidelijk geworden dat vergunninghouder beoogt de aanleg van de weg en de kap van de bomen in samenhang (ook in de tijd) plaats te laten vinden met de vergunde (bouw)werkzaamheden. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in deze zaak integraal ter beoordeling voorligt en de voorzieningenrechter zich niet zal beperken tot een of meer afzonderlijke activiteiten die zijn vergund. De zaak is op zitting ook op die wijze behandeld. De voorzieningenrechter is na afloop van de zitting tot het oordeel gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en daarom beslist hij op het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit.
Belanghebbendheid
5. Het college heeft in het verweerschrift aangevoerd dat eiseres onvoldoende feitelijke werkzaamheden uitvoert en daarom niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak [1] is in zaken die gaan over met de uitgebreide procedure voorbereide omgevingsvergunningen niet langer van belang of eiseres belanghebbende is, als zij tijdig een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit. Aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, maar die tegen het ontwerpbesluit op basis van de hem in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid wel een zienswijze heeft ingediend, wordt in beroep niet tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. Niet in geschil is dat eiseres tijdig een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om eiseres niet-ontvankelijk te achten in deze procedure.
Kennisgeving
6. Partijen hebben zich geuit over de kennisgeving van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat het op grond van deze kennisgeving voor een ieder duidelijk kon zijn dat de bestreden omgevingsvergunning aan vergunninghouder is verleend. Het college en eiseres wijzen er terecht op dat, zelfs indien er een omissie in de kennisgeving zou zijn geslopen (wat zij betwisten), eiseres daardoor niet is benadeeld. Het is ook niet aannemelijk dat daardoor belangen van anderen zijn geschaad. Er is alleen door eiseres beroep ingesteld en niet door anderen ondanks de in de kennisgeving genoemde beroepsmogelijkheid.
Verder geldt dat een eventuele omissie in de kennisgeving, wat daar verder van zij, de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet kan aantasten. Evenmin zou hierin aanleiding zijn om het beroep van eiseres niet-ontvankelijk te achten, omdat er geen twijfel over bestaat dat het bestreden besluit tot stand is gekomen en ook aan vergunninghouder is bekendgemaakt. [2] Gelet op dit alles, ziet de voorzieningenrechter reden om de zaak inhoudelijk te behandelen en, gelet op wat is overwogen in 4.2., tot kortsluiting over te gaan.
Ingetrokken beroepsgrond.
7. Op de zitting heeft eiseres de beroepsgrond over het ontbreken van een aantal procedurele overwegingen in het bestreden besluit (onder andere over volledigheid van de aanvraag en bevoegd gezag) ingetrokken zodat die grond geen bespreking behoeft.
Procedureel – algemeen
8. Eiseres voert aan dat niet alle stukken bij het ontwerpbesluit ter inzage zijn gelegd en/of aan haar zijn toegezonden. Het betreft onder andere afwijking beheersverordening, ontheffingen Wet ruimtelijke ordening en ontheffingen Bouwverordening.
8.1.
Het college heeft hierover in de nota van zienswijzen en in het verweerschrift aangegeven dat het ontwerpbesluit met alle daarbij behorende stukken ter inzage heeft gelegen. Het college heeft uitgelegd dat de door eiseres genoemde afwijkingen geen afzonderlijke beschikkingen zijn, maar onderdeel uitmaken van het bestreden besluit.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De door eiseres genoemde afwijking van de beheersverordening is onderdeel van het bestreden besluit (omgevingsvergunning voor activiteit ‘strijdig gebruik’). Deze is met het ontwerpbesluit (als onderdeel daarvan) ter inzage gelegd. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat voor het project de door eiseres genoemde ontheffingen zijn vereist. In de motivering van het definitieve besluit is nog wel een ontheffing van de Wet ruimtelijke ordening genoemd als onderdeel van het bestreden besluit, maar dit is ten onrechte. Dat laat onverlet dat van strijd met artikel 3:11 van de Awb geen sprake is.
Activiteit ‘vellen van een houtopstand’
9. Eiseres voert aan dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd dat voldaan is aan de gemeentelijke beleidsregels over kappen. De bomen bieden plaats aan planten en schimmels, nestel- en schuilgelegenheid voor dieren en voedsel voor insecten. De aanwezigheid van een houtopstand is daarnaast van invloed op de effecten van wind en temperatuur. Verder is er sprake van een bijzondere leefbaarheidswaarde van de houtopstand omdat de houtopstand een bijdrage levert aan een aangename woonomgeving en er veel gerecreëerd wordt in het park. Er worden bovendien meer parkeerplaatsen gepland dan noodzakelijk op grond van de daarvoor geldende normen. Eiseres voert verder aan dat onvoldoende rekening is gehouden met het zogenoemde oproleffect. Door de kap van de bomen kunnen de andere te behouden bomen bij storm sneller omwaaien.
Eiseres wijst er op dat in de boomeffectanalyse het alternatief dat de parkeerplaatsen worden gerealiseerd op de niet beboste ruimte, niet is betrokken.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De voorzieningenrechter legt dat oordeel hierna verder uit. Het is op grond van artikel 4:9 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Groningen (APVG) verboden zonder vergunning van, in dit geval, het college een houtopstand te vellen of te doen vellen. Ingevolge artikel 4:11, eerste lid, van de APVG verleent het college in beginsel geen velvergunningen anders dan na een zorgvuldige belangenafweging op basis van minimaal één van de criteria “waardering”, “overlast”, “kwaliteit” en “dringende redenen”. De aanvrager dient duidelijk te maken waarom naar zijn mening de vergunning noodzakelijk is. In artikel 4:11, tweede lid, van de APVG is geregeld dat het college hierover beleidsregels vaststelt. Dat zijn de Beleidsregels APVG Behoud van groen: kap en herplant 2022 (de beleidsregels).
9.2.
De omgevingsvergunning ziet op het vellen van negen bomen. Het college heeft in het bestreden besluit overwogen dat voor boom 144, die is gesitueerd bij het filtergebouw, een dringende reden voor verwijdering aanwezig is vanwege de bouwactiviteit. Voor de andere acht bomen, die moeten worden verwijderd vanwege de aanleg van de weg en de parkeerplaatsen, heeft het college overwogen dat er vanwege de ruimtelijke ontwikkeling een dringende reden is voor verwijdering. Gelet op de beleidsregels kunnen een bouwplan en een ruimtelijke ontwikkeling dringende redenen zijn voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit vellen van bomen en het verwijderen van houtopstand.
9.3.
Vergunninghouder heeft, conform de beleidsregels, bij de aanvraag om omgevingsvergunning een door het college vastgestelde boomeffectanalyse overgelegd voor de acht bomen die verwijderd moeten worden vanwege de ruimtelijke ontwikkeling. In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat de boomeffectanalyse onzorgvuldig tot stand is gekomen of inhoudelijk onjuist is. Uit de boomeffectanalyse blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende dat naar alternatieven is gekeken. Uit het bestreden besluit blijkt dat het uitgangspunt bij de planvorming is geweest dat de open ruimte rondom de bestaande bebouwing zo groen mogelijk wordt/blijft. Het realiseren van parkeerplaatsen in de niet beboste ruimte hoefde daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet als alternatief afgewogen te worden in de boomeffectanalyse. Van de varianten die zijn afgewogen is de variant gekozen waarbij zo weinig mogelijk bomen gerooid hoeven te worden. Dat heeft eiseres ook niet gemotiveerd bestreden.
De keuze voor het alternatief raakt ook aan de beoordeling van de ruimtelijke effecten van de toegangsweg en de parkeerplaatsen. Dat wordt onder 13 besproken.
9.4.
De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat het college geen, of geen zorgvuldige, belangenafweging heeft gemaakt tussen de belangen die zijn gediend met het vellen van de bomen en de belangen die zijn gediend met de kap. Uit het bestreden besluit en de aan het besluit ten grondslag liggende stukken blijkt dat bij de planvorming is gestreefd naar het behoud van zoveel mogelijk groen bij de realisering van het project. Daarbij is ook gestreefd naar het verwijderen van bomen met een toch al gebrekkige kwaliteit. Bovendien heeft het college aan de vergunning een verplichting verbonden om minimaal 23 bomen te herplanten. Op de zitting is toegelicht dat het realiseren van één parkeerplaats meer dan op grond van de parkeernormen noodzakelijk is, geen gevolgen heeft voor het aantal te kappen bomen.
Namens het college, en ook door de deskundige van vergunninghouder, is op de zitting toegelicht dat een oproleffect, onder andere vanwege de goede worteling van de aanwezige bomen in relatie tot de soort van de aanwezige bomen, niet valt te verwachten. Hetgeen eiseres daartegen heeft ingebracht, geeft de voorzieningenrechter geen aanknopingspunt om te twijfelen aan deze beoordeling van het college.
9.5.
De voorzieningenrechter constateert dat de kap van boom 144 in het bestreden besluit summier gemotiveerd is. In het verweerschrift en op zitting is verduidelijkt waarom het voor de uitvoering van het vergunde project van belang is dat deze boom moet worden gekapt. Deze boom staat in de weg aan uitvoering van het bouwplan, in het bijzonder voor wat betreft de gevelopeningen die gerealiseerd moeten worden. De voorzieningenrechter komt gelet op de in het verweerschrift en ter zitting gegeven toelichting tot het oordeel dat het college zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verwijderingsbelang zwaarder weegt dan het belang van behoud van deze solitaire boom. De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt in strijd met de APVG en de beleidsregels is genomen.
9.6.
Eiseres wijst nog op het Groenplan Vitamine G en stelt dat het gebied in paragraaf 3.2 en de bijbehorende kaart als ecologisch waardevol gebied is aangeduid. Eiseres motiveert echter niet inhoudelijk waarom zij meent dat uit het Groenplan Vitamine G beperkingen voortvloeien voor de vergunningverlening voor het vergunde project. In het bestreden besluit heeft het college overwogen dat van belang is dat het project niet in de Stedelijke Ecologische Structuur ligt. Dat heeft eiseres niet bestreden. De voorzieningenrechter ziet in de enkele verwijzing naar het Groenplan Vitamine G geen grond om te twijfelen aan de vergunbaarheid van het bestreden project. Voor zover eiseres stelt dat het college dient te overwegen waarom stedelijk groen wordt gekapt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat die motivering met het bestreden besluit, het verweerschrift en de toelichting op zitting voldoende is gegeven.
9.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college gelet op het voorgaande het belang bij kap van de betreffende bomen in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het belang bij behoud van de bomen.
Activiteit ‘strijdig gebruik’
10. Met het bestreden besluit heeft het college onder meer omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder om af te mogen wijken van de ter plaatse geldende beheersverordening “[naam]”. Dit betreft een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo. Vergunning voor deze activiteit mag alleen worden verleend indien deze niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering dient een goede ruimtelijke onderbouwing te bevatten. Eiseres voert een aantal beroepsgronden hiertegen aan die hierna worden besproken.
Geluid
11. Eiseres voert aan dat onvoldoende is onderzocht of gelet op het aspect geluid, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het filtergebouw en het pompgebouw. Eiseres heeft daarbij onder meer gewezen op de aanwezigheid van een spoorweg nabij het project. Eiseres betwijfelt of aan de wettelijke binnenwaarden voor geluid in de te realiseren woningen kan worden voldaan.
11.1.
Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin eiseres door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
11.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiseres beroept zich op de norm van een goede ruimtelijke ordening voor zover deze ziet op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen. Die norm beschermt het belang van de toekomstige bewoners. [3] Eiseres doet verder een beroep op de normen van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder. Ook deze normen strekken, voor zover het betreft de geluidbelasting ter hoogte van de op te richten woningen, ter bescherming van de belangen van toekomstige bewoners. [4] Dat geldt evenzeer voor de normen uit het Bouwbesluit 2012 waar eiseres naar heeft verwezen. Eiseres komt, gelet op haar statutaire doelstelling [5] , niet op voor die belangen. Zij beroept zich daarmee op normen die niet zien op bescherming van haar (statutaire) belangen. Gelet op artikel 8:69a van de Awb kan wat eiseres heeft aangevoerd niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Alternatieven
12. Eiseres stelt dat in de ruimtelijke onderbouwing is toegeschreven naar woningbouw en dat daarin niet is aangegeven waarom een andere invulling van (in het bijzonder) het pompgebouw niet geschikter kan zijn. Eiseres wijst in het bijzonder op een maatschappelijk functie (buurthuis/kinderopvang). Eiseres voert aan dat een motivering hierover in het bestreden besluit niet had mogen ontbreken.
12.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Vergunninghouder is (met een aantal anderen) eigenaar van de gronden waarop de vergunning betrekking heeft. Eiseres is geen eigenaresse van deze gronden. Het gaat om een particulier initiatief dat gericht is op de herontwikkeling van het gebied en in het bijzonder het filtergebouw en het pompgebouw. Vergunninghouder wil deze gebouwen verbouwen met behoud van de monumentale woorden ervan. Vergunninghouder wenst daarbij een woonfunctie in deze gebouwen te realiseren. Daarvoor heeft vergunninghouder ook een aanvraag gedaan. Een aanvraag voor een door eiseres gewenste maatschappelijke functie ligt niet voor.
12.1.1.
Het college dient te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het project dat is aangevraagd. Het is vaste rechtspraak dat als een project op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven alleen dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [6] De voorzieningenrechter is met het college van oordeel dat die situatie zich in dit geval niet voordoet. Met de door eiseres gestelde alternatieve functie wordt in het geheel niet voorzien in een woonfunctie zoals vergunninghouder wenst, zodat alleen daarom al niet kan worden gesteld dat sprake is van een gelijkwaardig resultaat. [7]
12.2.
Gelet op voorgaande, slaagt deze beroepsgrond niet. De voorzieningenrechter laat om die reden verder onbesproken of artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit omdat de door eiseres ingeroepen norm in dit geval niet strekt ter bescherming van de (statutaire) belangen van eiseres.
Parkeren
13. Eiseres bestrijdt niet dat met het project wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Eiseres voert aan dat de plek waar wordt voorzien in parkeren, op een plek waar nu bomen staan, niet goed is gekozen. Volgens eiseres kan ook nabij de gebouwen worden geparkeerd op het open en onbebouwd terrein. De aanvrager en het college hebben volgens eiseres geen juiste belangenafweging gemaakt tussen de natuur/belevingswaarde van het gebied en de belangen van het parkeren/toekomstige bewoners. Er worden volgens eiseres bovendien twee parkeerplaatsen meer aangelegd dan noodzakelijk op basis van de kentallen van het CROW.
13.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiseres beroept zich erop dat er een beter alternatief is voor het parkeren en dat het daarom niet noodzakelijk is dat wordt geparkeerd in het groen tussen de bomen. Onder 12.1.1. is al verwezen naar de vaste rechtspraak dat het college dient te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het project, zoals daarvoor vergunning is aangevraagd. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college het project voor wat betreft de ontsluiting op zichzelf niet aanvaardbaar heeft kunnen achten. In de motivering van het bestreden besluit en de nota van zienswijzen heeft het college aangegeven dat uitgangspunt van het project is dat de open ruimte rondom de bestaande bebouwing zo groen mogelijk wordt/blijft. Het college merkt het geheel van de twee gebouwen met de open groene ruimte rondom aan als kracht van deze locatie. In wat eiseres aanvoert ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het college dit niet als (stedenbouwkundig) uitgangspunt heeft mogen nemen. In het bestreden besluit, het verweerschrift en op zitting is toegelicht dat bij de keuze van de exacte locatie en maatvoering van de ontsluiting en de parkeerplaatsen rekening is gehouden met het aanwezige groen en de aanwezige bomen. Het college heeft toegelicht welke keuzes er in het ontwerpproces zijn gemaakt en dat met het aangevraagde resultaat van die keuzes de impact op het gehele bosbestand minimaal is omdat het beeld van het bos niet wezenlijk zal veranderen. Gelet op de toelichting van het college, maar ook op het aantal en de locatie van de te kappen bomen (blijkend uit de Functiekaart B4001), de omvang van het bosbestand en het aantal te herplanten bomen, ziet de voorzieningenrechter in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met het belang van de natuur/groenbeleving. Dat het project voorziet in een parkeerplaats meer dan op het thans geldende parkeerbeleid van de gemeente Groningen is vereist (naar ter zitting is gebleken betwist eiseres dit ook niet), doet hier niet aan af. Op zitting is toegelicht dat dit niet leidt tot een wezenlijk verschil in het beeld en bovendien ook geen gevolgen heeft voor het aantal te kappen bomen. De voorzieningenrechter kan dat volgen. Het door eiseres genoemde alternatief voldoet bovendien niet aan het stedenbouwkundig uitgangspunt van twee (rijksmonumentale) gebouwen met een open groene ruimte rondom, zodat niet gesteld kan worden dat met dit alternatief een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Voor zover eiseres ook in dit verband een beroep doet op het Groenplan Vitamine G ziet de voorzieningenrechter, onder verwijzing naar 9.6., daarin geen aanleiding voor een ander oordeel.
Economische uitvoerbaarheid
14. Eiseres voert aan dat het college niet heeft beoordeeld of het project economisch uitvoerbaar is. Volgens eiseres is dat ook nog onzeker, omdat het afhankelijk is van een aantal nog onduidelijke zaken, zoals de kosten van een asbestsanering en de mogelijke aanpassingen aan het pompgebouw om te zorgen dat een goed woon - en leefklimaat gewaarborgd kan worden. Eiseres stelt dat het college niet heeft onderbouwd dat de vergunninghouder de middelen heeft om het project uit te voeren.
14.1.
Deze beroepsgrond slaag niet. Volgens vaste jurisprudentie kan in het kader van een procedure over een omgevingsvergunning een betoog dat ziet op de financieel-economische uitvoerbaarheid van het project, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het project niet kan worden uitgevoerd. [8] Daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat de kosten van het plan worden gedekt door de aanvrager en de [naam]. Verder is vermeld dat de aanvrager beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Vergunninghouder heeft dat ter zitting ook beaamd. Het is in eerste instantie aan vergunninghouder om te beoordelen of hij het project kan uitvoeren en of dit voor hem rendabel is. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken van omstandigheden die het college op voorhand hadden moeten doen inzien dat het project niet uitvoerbaar is. De enkele stellingname van eiseres dat de kosten van het project hoog kunnen uitvallen en dat het college niet heeft onderbouwd hoe hoog die kosten en dat vergunninghouder die kosten kan dragen is daarvoor niet voldoende.
VVGB
15. Eiseres voert aan dat een verklaring van geen bedenkingen (VVGB) nodig is van de gemeenteraad omdat het plan niet valt onder categorie A van de categorieënlijst die op 8 juli 2019 is vastgesteld door de gemeenteraad. Deze VVGB ontbreekt en daarom had het college het bestreden besluit niet mogen nemen.
15.1.
Voor het afwijken van de beheersverordening met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo is in beginsel een VVGB van de gemeenteraad vereist. Dat volgt uit artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Ingevolge artikel 6.5, derde lid, van het Bor kan de raad gemeenteraad categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
15.1.1.
De gemeenteraad van Groningen heeft bij besluit van 8 juli 2019 een lijst vastgesteld met categorieën van gevallen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen van de raad niet vereist is. Deze lijst bevat afwijkingsmogelijkheden die binnen het bestaande gemeentelijk ruimtelijke ordeningsbeleid passen. Categorie A heeft betrekking op bestaande woningen, woongebouwen en andere gebouwen. Er is geen VVGB vereist voor het “vernieuwen, veranderen, vergroten, uitbreiden, vervangen en/of het wijzigen van het gebruik van woningen en bijbehorende bouwwerken, woongebouwen en andere gebouwen”. Daarvoor geldt (voor zover hier relevant) als voorwaarde dat “het project naar aard en schaal in de bestaande ruimtelijke en functionele structuur past”.
15.2.
Deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet. De voorzieningenrechter volgt het college dat het project waarvoor met het bestreden besluit een vergunning is verleend past binnen categorie A. Het project is (in ieder geval) aan te merken als het vernieuwen, veranderen en/of wijzigen van het gebruik van andere gebouwen, namelijk van het filtergebouw en het pompgebouw. Beide gebouwen worden verbouwd en het gebruik daarvan wordt gewijzigd in wonen. Dat daarbij werkzaamheden ten behoeve van de ontsluiting en het parkeren worden mee-vergund betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat categorie A te ruim wordt uitgelegd zoals eiseres stelt. Evenmin volgt daaruit de conclusie dat het concrete vergunde project naar haar aard en schaal niet meer in de bestaande ruimtelijke en functionele structuur past. De voorzieningenrechter kan het college volgen dat nu de bestaande gebouwen worden (her)ontwikkeld ten behoeve van wonen het vergunde project, ook gelet op ontwikkeling die in [naam] heeft plaatsgevonden richting woningbouw, passend is in de bestaande ruimtelijke en functionele structuur. Dat er ook een nieuwe ontsluiting met parkeerplaatsen in het groen wordt gerealiseerd, doet daar naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan af.
Flora- en fauna-activiteit
16. Met het bestreden besluit heeft het college (eveneens) vergunning verleend voor de flora- en fauna-activiteit. [9] Hiervoor heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Groningen een VVGB verleend. Dit deel van het bestreden besluit heeft alleen betrekking op de aanwezigheid van vleermuizen [10] in het filtergebouw. Eiseres bestrijdt dit onderdeel van het bestreden besluit niet, maar stelt dat er mogelijk nog meer beschermde diersoorten aanwezig zijn in het projectgebied. Dit heeft het college volgens eiseres onvoldoende onderzocht. Omdat het onderzoek niet volledig is, zijn er mogelijk meer beschermde diersoorten aanwezig en had de vergunningaanvraag niet in behandeling mogen worden genomen. Eiseres stelt verder dat de ecologische onderzoeken verouderd zijn.
16.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Niet ter discussie staat dat vergunninghouder alleen een aanvraag heeft gedaan voor een natuurtoestemming die betrekking heeft op vleermuizen (flora- en fauna-activiteit). De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat niet is gebleken dat deze aanvraag ook op andere soorten betrekking had moeten hebben. Van strijd met artikel 4:5 van de Awb en artikel 2.7 van de Wabo is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. De voorzieningenrechter licht dat hierna verder toe.
16.1.1.
De ruimtelijke onderbouwing vermeldt in paragraaf 4.8 “Natuur” welke (ecologische) onderzoeken zijn uitgevoerd door RoyalHaskoningDHV. Hierin wordt verwezen naar een vleermuisonderzoek (2015), een literatuuronderzoek en oriënterend veldonderzoek (2017), een onderzoek naar jaarrond beschermde vogelnesten (2017), een controle naar geschikte ruimten voor vleermuisverblijfplaatsen (2018), een beoordeling van de staat van instandhouding beschermde soorten (2019), literatuuronderzoek en oriënterend veldbezoek (2020). In de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat in 2020 en 2021 nader vleermuisonderzoek heeft plaatsgevonden. Tijdens de bezoeken aan de projectlocatie die in dat verband zijn gedaan, is ook beoordeeld of er andere beschermde diersoorten aanwezig zijn. In de ruimtelijke onderbouwing is ten aanzien van andere soorten dan vleermuizen beschreven dat er weliswaar verschillende (broed)vogels in het gebied zijn geconstateerd, maar dat er geen jaarrond beschermde nesten zijn aangetroffen. Ook is in de ruimtelijke onderbouwing beschreven dat de eekhoorn in het gebied is waargenomen, maar dat er geen vaste rust- en verblijfsplaatsen aanwezig zijn. In het bestreden besluit is toegelicht dat dit ook geldt voor de steenmarter. De bevindingen van (de actualisatie van) de ecologische bevindingen zijn neergelegd in het Activiteitenplan renovatie filtergebouw voormalig pompstation [plaatsnaam] van 19 november 2021. Gelet op deze bevindingen, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat er alleen een natuurtoestemming (omgevingsvergunning voor de flora- en fauna-activiteit) nodig is in verband met vleermuizen in het filtergebouw. De voorzieningenrechter kan dat volgen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat eiseres tegenover de bevindingen die blijken uit de door RoyalHaskoningDHV verrichte ecologische onderzoeken alleen niet nader gespecificeerde en gedocumenteerde waarnemingen heeft gesteld. De voorzieningenrechter ziet daarin geen aanknopingspunten voor twijfel aan de bevindingen van RoyalHaskoningDHV. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat die bevindingen niet juist zijn en dat daarmee ook het standpunt van het college dat voor andere soorten dan vleermuizen geen natuurtoestemming is vereist niet deugdelijk is.
16.1.2.
Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit is gebaseerd op verouderd onderzoek. Het college, alsmede ook het college van GS, heeft aangevoerd dat de onderzoeksresultaten actueel zijn. Daarbij heeft het college erop gewezen dat er al gedurende langere tijd ecologische onderzoeken plaatsvinden in het projectgebied en dat de meest actuele onderzoeken dateren uit de periode 2020/2021. Dat is op zitting ook bevestigd door het college van GS. In het Activiteitenplan is aangegeven dat er in die periode nog vijf veldonderzoeken hebben plaatsgevonden (op 29 september 2020, 1 februari 2021, 27 mei 2021, 16 juni 2021 en 17 juni 2021). Daarbij zijn geen situaties geconstateerd die leiden tot een verdergaande vergunningplicht dan voor vleermuizen. Voor zover eiseres stelt dat de verrichte ecologische onderzoeken ouder zijn dan twee jaar, stelt de voorzieningenrechter vast dat de laatste veldbezoeken die mede ten grondslag liggen aan het Activiteitenplan dateren van minder dan twee jaar voor het bestreden besluit. De voorzieningenrechter oordeelt bovendien dat er geen rechtsregel is die eraan in de weg staat dat onderzoeksgegevens die ouder zijn dan twee jaar aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd als deze gegevens niet zijn verouderd. Eiseres heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat het natuuronderzoek is verouderd, dan wel dat zich na de totstandkoming van het natuuronderzoek zodanige ontwikkelingen in het plangebied hebben voorgedaan, dat het college dit onderzoek niet aan het bestreden besluit tot ten grondslag heeft mogen leggen. De voorzieningenrechter ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen concrete aanwijzingen dat het onderzoek verouderd is en dat het college op basis daarvan zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de aanvraag om natuurtoestemming voldoende was. Eiseres stelt dat er in een nabij gelegen speelbos als gevolg van een storm schade meerdere bomen zijn omgewaaid en schade is ontstaan. Het college heeft in het verweerschrift, onder verwijzing naar een bezoek van een provinciale toezichthouder aan de locatie, dat de stormschade de zaak niet anders maakt. De voorzieningenrechter overweegt dat eiseres niet met concrete gegevens onderbouwd waarom dat volgens de stormschade daadwerkelijk gevolgen heeft voor de aanwezigheid van beschermde soorten in het projectgebied. Eiseres heeft ook geen tegenrapport van een deskundige overgelegd op grond waarvan aan de (actualiteit van de) conclusies van de bevindingen van RoyalHaskoningDHV moet worden getwijfeld.
16.1.3.
In het verweerschrift heeft het college verwezen naar recente bezoeken aan het projectgebied. Daarbij zijn aanwijzingen gevonden dat er mogelijk een jaarrond beschermd nest van een sperwer in het gebied aanwezig zou kunnen zijn. Op zitting heeft het college van GS dit nader toegelicht en aangegeven dat dit niet gaat over de te kappen bomen. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat indien zich na het nemen van het bestreden besluit een sperwer in het projectgebied zou hebben gevestigd, dit niet als consequentie heeft dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Op basis van de stand van zaken op het moment van het nemen van het bestreden besluit, had het college geen aanwijzingen dat dit nest aanwezig was en dat het project daarvoor gevolgen zou kunnen hebben. Op zitting is gebleken dat dit ook nu nog niet duidelijk is. De voorzieningenrechter wijst er bovendien op dat vergunninghouder bij de uitvoering van het project zich zal moeten houden aan de regels over soortenbescherming die voortvloeien uit de Wet natuurbescherming. Zo nodig zal vergunninghouder een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming moeten vragen. Dat kan dan in een afzonderlijke procedure. [11]
Evenredigheidsbeginsel
17. Eiseres heeft aangevoerd (onder het kopje ‘evenredigheidsbeginsel’) dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen en dat de gevolgen voor de omgeving onredelijk bezwarend zijn. Volgens eiseres had het college bij de belangenafweging de omgeving en het leefbaar en groen houden daarvan de doorslag moeten laten geven.
17.1.
Hiervoor is bij de bespreking van de beroepsgronden over de activiteit ‘kappen’ en de activiteit ‘strijdig gebruik’ overwogen dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat het college tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. De voorzieningenrechter kan het college volgen dat de belangen waarvoor eiseres opkomt niet onevenredig worden benadeeld. Daarbij heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter mogen betrekken dat vergunninghouder bij het kiezen van de locatie en vormgeving van de ontsluiting en de parkeerplaatsen rekening heeft gehouden met de effecten op het groen en de aanwezigheid van bomen. De voorzieningenrechter volgt eiseres niet dat het college de gevolgen voor het groen niet heeft betrokken in de belangenafweging. Daartegenover staan andere belangen, waaronder de belangen van de vergunninghouder bij realisering van het project op een wijze die past in de gekozen stedenbouwkundige opzet. Het college heeft die belangen zwaarder laten wegen. Gelet op de aan het college toekomende beleidsruimte, ziet de voorzieningenrechter geen grond om de uitkomst van die afweging onevenredig te achten. Hoewel de uitkomst van die afweging voor eiseres teleurstellend is, volgt daaruit niet dat het bestreden daarom in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
Slotoverweging
18. Hiervoor heeft de voorzieningenrechter overwogen waarom de beroepsgronden van eiseres niet kunnen slagen. De voorzieningenrechter ziet in wat eiseres overigens nog heeft aangevoerd, geen aanleiding voor een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.ABRvS, 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953.
2.Vergelijk artikel 6:10, eerste lid, onder a, van de Awb.
3.Vergelijk AbRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 5.1.
4.Vergelijk AbRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.93.
5.Krachtens artikel 3 van de statuten heeft de stichting “ten doel het behoud(en) van de natuur en het groen van het gebied Harener Holt en de directe omgeving, in het bijzonder de natuurlijke, natuurhistorische- en cultuurhistorische waarden daarvan en voorts al hetgeen inde ruimste zin met één en ander verband houdt, daartoe behoort en/of daarvoor bevorderlijk kan zijn”.
6.Vergelijk AbRvS 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1539.
7.Vergelijk AbRvS 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1312, r.o. 5.3.
8.Vergelijk AbRvS 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3790.
9.Voor deze activiteit is een vergunning vereist op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2aa, aanhef en onder b, van het Bor.
10.Gewone dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis.
11.Vergelijk bijvoorbeeld ABRS 29-04-2020, ECLI:NL:RVS:2020:1160.