ECLI:NL:RBNNE:2023:5288

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
190337
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • J.M. Oude Lohuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot adoptie van een meerderjarige met bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 9 november 2023 een verzoek tot adoptie van een meerderjarige afgewezen. De verzoeker, die in Spanje woont, wilde geadopteerd worden door de moeder van haar ex-partner, met wie zij een sterke band heeft opgebouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker op het moment van indiening van het verzoek 41 jaar oud was, en dat dit niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor adoptie van een meerderjarige volgens het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft de procedure ingeleid met een verzoekschrift dat op 10 juli 2023 is ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 oktober 2023 was de verzoeker aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, maar de biologische ouders waren niet verschenen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de traumatische ervaringen van de verzoeker en haar wens om een juridische band met de verzoeker te creëren. Ondanks de emotionele en speciale band tussen de verzoeker en de moeder van haar ex-partner, heeft de rechtbank geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, omdat de wettelijke vereisten voor adoptie niet zijn vervuld. De rechtbank heeft benadrukt dat de afwijzing uitsluitend op juridische gronden is gebaseerd en dat dit niets afdoet aan de persoonlijke band tussen de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/190337 / FA RK 23-1415
beschikking adoptie van de enkelvoudige kamer d.d. 9 november 2023
in het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [plaats] (Spanje),
hierna ook te noemen [verzoeker] ,
advocaat mr. mr. E.P.J. Appelman, kantoorhoudende te Alkmaar,
betreffende
[X],
wonende [plaats] ,
hierna te noemen [X] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
zonder vaste woon- of verblijfsplaats in Nederland,
hierna te noemen [de moeder] ,
niet in persoon verschenen.
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen [de vader] ,
niet in persoon verschenen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De procedure is ingeleid met het verzoekschrift met bijlagen van [verzoeker] , binnengekomen bij de griffie op 10 juli 2023.
1.2.
Nadien heeft de rechtbank kennisgenomen van:
- een F9-formulier van [verzoeker] , binnengekomen bij de griffie op 28 juli 2023;
- een F9-formulier van [verzoeker] , binnengekomen bij de griffie op 9 oktober 2023.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- [verzoeker] , bijgestaan door haar advocaat,
- [X] .
1.4.
[de moeder] en [de vader] zijn op juiste wijze opgeroepen, maar zijn niet verschenen.
2. De feiten
2.1.
[de moeder] en [de vader] zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van 2 augustus 1991 van de rechtbank Leeuwarden is de echtscheiding uitgesproken.
2.2.
Uit het huwelijk van [de moeder] en [de vader] is op [datum] 1982 in [plaats] [X] geboren. [de moeder] en [de vader] hebben na [X] nog een dochter gekregen.
2.3.
[de moeder] en [X] verbleven meerdere maanden samen in een blijf van mijn lijf huis. Met instemming van partijen heeft de rechtbank de gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) geraadpleegd. Uit de BRP volgt dat [X] van maart tot juli 1997 stond ingeschreven op het adres van een blijf van mijn lijf huis.
2.4.
In de periode dat [X] in het blijf van mijn lijf huis verbleef heeft zij de zoon van [verzoeker] ontmoet. Zij kregen vervolgens een relatie.
2.5.
[X] is enige tijd later ingetrokken bij het gezin van [verzoeker] . Uit de BRP volgt dat [X] vanaf 27 juli 2000 tot 7 september 2000 stond ingeschreven op het adres van [verzoeker] .
2.6.
[X] heeft met de zoon van [verzoeker] drie kinderen gekregen. De relatie met de zoon van [verzoeker] is eind 2011 verbroken. [verzoeker] is de oma van deze kinderen.
2.7.
Alle betrokkenen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.Het verzoek en de beoordeling daarvan

3.1.
[verzoeker] heeft de rechtbank verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de adoptie door [verzoeker] van [X] uit te spreken.
3.2.
[X] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven achter het verzoek te staan. Het is haar grootste wens om door [verzoeker] geadopteerd te worden. De (overige) belanghebbenden hebben geen verweer gevoerd.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.3.
De rechtbank stelt vast dat [verzoeker] in Spanje woonachtig is, zodat de rechtbank eerst zal moeten beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is en welk recht van toepassing is op het verzoek.
3.4.
Op grond van artikel 3 sub a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de Nederlandse rechter bevoegd kennis te nemen van het verzoek, omdat [X] haar gewone verblijfsplaats in Nederland heeft.
3.5.
Voor wat betreft het toepasselijk recht overweegt de rechtbank dat er geen verdrag van toepassing is die verwijzingsregeling voor het toepasselijk recht geeft. Artikel 10:104 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is niet aan de orde, omdat het voorliggende verzoek een meerderjarigenadoptie betreft en deze niet onder het toepassingsbereik van titel 6 van boek 10 BW valt. Dit maakt dat teruggevallen moet worden op niet gecodificeerd recht dat gold voorafgaand aan de Wet Conflictenrecht Adoptie. Volgens dit recht is Nederlands recht van toepassing.
Het juridisch kader
3.6.
De rechtbank dient te beoordelen of voldaan is aan de gronden en voorwaarden zoals die zijn genoemd in artikel 1:227 en artikel 1:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.7.
Op grond van artikel 1:227, tweede en derde lid BW kan het verzoek alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder(s) in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft en aan de voorwaarden genoemd in artikel 1:228 BW wordt voldaan.
3.8.
In artikel 1:228 eerste lid BW is - voor zover in deze zaak relevant - in het eerste lid onder a bepaald dat bij adoptie conform artikel 1:227 eerste lid BW het adoptiefkind op de dag van het verzoek tot adoptie, minderjarig is. Deze bepaling is van dwingend recht zodat, wanneer niet voldaan is aan dit vereiste de adoptie van het adoptiefkind op grond van nationale regelgeving in niet mogelijk is.
3.9.
Daarnaast is in artikel 1:228, eerste lid onder f, BW bepaald dat de adoptant het kind gedurende ten minste een jaar heeft verzorgd. Onder bijzondere omstandigheden, zoals ook in de jurisprudentie is uitgewerkt kan hier echter van worden afgeweken.
3.10.
Vaststaat dat [X] ten tijde van indiening van het verzoekschrift 41 jaar oud en dus meerderjarig was, zodat niet voldaan is aan artikel 1:288, eerste lid onder a BW gestelde voorwaarde. Dit betekent dat het verzoek in beginsel zou moeten worden afgewezen. Het strikt toepassen van de voornoemde leeftijdgrens en dus het afwijzen van het voorliggende adoptieverzoek kan in uitzonderlijke gevallen een inbreuk vormen op artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank zal eerst stilstaan bij artikel 8 EVRM.
3.11.
In artikel 8 eerste lid EVRM is bepaald dat eenieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. In het tweede lid is bepaald dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
3.12.
Artikel 8 EVRM houdt nog geen recht in om te adopteren of geadopteerd te worden. De omstandigheid dat adoptie niet mogelijk is omdat niet wordt voldaan aan de door de nationale wet voor de adoptie gestelde eisen, vormt geen ongeoorloofde inbreuk in de zin van artikel 8 EVRM (zie Hoge Raad 30 juni 2000 ECLI:NL:HR:2000:AA6339 en herhaald bij uitspraak van 24 september 2004 ECLI:NL:HR:2004:AP1439). Als uitzondering hierop geldt echter dat zeer bijzondere omstandigheden wel een ongeoorloofde inbreuk op artikel 8 EVRM met zich kunnen brengen, waardoor het minderjarigheidsvereiste van artikel 1:228, eerste lid sub a BW om die reden terzijde moet worden gesteld (zie in dat kader de conclusie van A-G Vlas ECLI:NL:PHR:2013:BY5053 bij HR 25 januari 2013 ECLI:NL:HR:2013:BY5063). De rechtbank merkt tot slot op dat het enkele feit dat door weigering van de adoptie een feitelijk gezinsverband niet wordt omgezet in een juridisch familieverband geen inbreuk op artikel 8 EVRM oplevert.
3.13.
Gelet op het voorgaande dient de rechtbank eerst te beoordelen of sprake is van een zo uitzonderlijk geval, dat voorbij dient te worden gegaan aan het minderjarigheidsvereiste van artikel 1:228, eerste lid onder a BW. Indien hiervan sprake is, dient de rechtbank vervolgens nog te beoordelen of de termijnoverschrijding met betrekking tot het verzoek verschoonbaar is. De Staat maakt immers geen ongerechtvaardigd inbreuk op een familieleven als burgers zonder goede reden eindeloos wachten met het indienen van een verzoekschrift.
Uitzonderlijk geval door zeer bijzondere omstandigheden?
3.14.
[verzoeker] en [X] stellen zich op het standpunt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden welke rechtvaardigen dat de adoptie, ondanks de meerderjarigheid van [X] , zal worden uitgesproken. Zij hebben daartoe het volgende gesteld.
3.15.
[X] heeft - kort en zakelijk weergegeven in haar verleden zeer ingrijpende traumatische gebeurtenissen meegemaakt als gevolg van persoonlijke problemen van (en tussen) haar beide ouders en stond meerdere jaren onder toezicht. Op vijftienjarige leeftijd kreeg [X] een relatie met de zoon van [verzoeker] en volgens [verzoeker] en [X] is zij op haar zestiende verjaardag bij het gezin van [verzoeker] ingetrokken. De moeder van [X] heeft op enig moment afstand van haar gedaan en sindsdien vervult [verzoeker] onvoorwaardelijk de rol als ouder voor [X] . Met de zoon van [verzoeker] heeft [X] drie kinderen gekregen. De relatie met deze zoon is al jaren verbroken. [X] heeft meerdere malen tevergeefs geprobeerd om contact te leggen met haar biologische ouders. Zij heeft op dit moment geen contact met hen en wenst in geen enkel opzicht een (familie)band te behouden met haar biologische ouders, aangezien zij deze band als zeer belastend ervaart. [X] heeft het gevoel dat zij 'niemand heeft' en is van mening dat zij recht heeft op, en belang heeft bij, het formaliseren van de familierechtelijke band met [verzoeker] . [X] wil een hoofdstuk afsluiten en een nieuwe start maken in haar leven. De adoptie zal haar hierbij helpen. Door middel van de adoptie kan zij een deel van het traumatische verleden (beter) verwerken. Het onderwerp adoptie is door [verzoeker] en [X] meerdere malen besproken, maar tot het indienen van een verzoek is het niet eerder gekomen. De reden hiervan is gelegen in het feit dat er bij [X] sprake was van veel onverwerkte gebeurtenissen uit het verleden en mede daardoor ontstane persoonlijke problemen (PTSS, angsten en depressie). Het oprakelen van haar verleden kon zij lange tijd niet aan. Daarbij speelde ook mee dat [X] een relatie kreeg met de zoon van [verzoeker] en het feit dat de echtgenoot van [verzoeker] enige jaren geleden is komen te overlijden, waardoor het onderwerp adoptie (opnieuw) naar de achtergrond verdween.
3.16.
Voor de rechtbank staat vast dat [X] en [verzoeker] een speciale band met elkaar hebben ontwikkeld. Ook op de mondelinge behandeling is dit duidelijk naar voren gekomen. De rechtbank overweegt echter dat niet is komen vast te staan dat [X] langdurig is verzorgd en opgevoed in het gezin van [verzoeker] , hetgeen door [verzoeker] en [X] is gesteld. Zo blijkt uit het ambulante psychologisch-pedagogisch onderzoek (gedateerd op 21 januari 1998) dat [X] ten tijde van dit onderzoek nog bij haar moeder woonde en het hier naar omstandigheden goed ging met [X] . Hoewel [X] op de zitting naar voren heeft gebracht dat zij wellicht destijds sociaal wenselijke antwoorden heeft gegeven, strookt de inhoud van dit onderzoek naar het oordeel niet met de stelling van [X] en [verzoeker] dat [X] op haar zestiende verjaardag bij hen is komen wonen. Ook de stelling dat [X] in die periode met een machtiging uit huis is geplaatst en dat [verzoeker] als pleegouder heeft gefungeerd, is niet met enige stukken onderbouwd. Met instemming van partijen heeft de rechtbank daarnaast de BRP geraadpleegd. Daaruit komt naar voren dat [X] slechts enkele weken bij [verzoeker] ingeschreven heeft gestaan en dat zij in september 2000 is gaan samenwonen met de zoon van [verzoeker] (zie punt 2.5). De rechtbank kan daardoor niet vaststellen dat [X] langdurig door [verzoeker] is verzorgd en onderdeel uitmaakte van het gezin. De rechtbank stelt vast dat het contact en daarmee de band tussen [X] en [verzoeker] begon op het moment waarop [X] een relatie kreeg met de zoon van [verzoeker] . [X] en [verzoeker] hebben tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij in de loop der jaren ook een sterke wens hebben ontwikkeld om ook in juridische zin een familie te vormen. Ondanks dat die wens, voor de rechtbank invoelbaar is, kan enkel op grond hiervan niet voorbij worden gegaan aan het minderjarigheidsvereiste van artikel 1:228, eerste lid onder a, BW.
3.17.
Voorts is het feit dat [X] niets meer met de biologische ouders te maken wil hebben, wat door adoptie ook juridisch wordt gerealiseerd, naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid die maakt dat afwijzing van de adoptie een ongeoorloofde inbreuk maakt op het door artikel 8 EVRM beschermde gezins- en familieleven. De rechtbank merkt op dat duidelijk is dat het verleden van [X] en wat zij daarin heeft meegemaakt een grote impact heeft gehad op haar leven en ontwikkeling. Dit komt ook naar voren uit de psychologische rapportage van [X] . De rechtbank acht het positief dat [X] in het zicht van deze procedure (psychologische) hulp heeft gezocht voor het verwerken van haar verleden. Desondanks is onduidelijk of en in hoeverre een eventuele adoptie hieraan zou kunnen bijdragen en bovendien hebben de gebeurtenissen in het verleden geen invloed op de band die [X] voelt ten aanzien van [verzoeker] . Daarbij merkt de rechtbank op dat, hoe begrijpelijk de wens van [X] ook is, de bescherming van de belangen en het welzijn van [X] niet zo ver gaan dat de adoptie als passende maatregel moet worden gezien om haar persoonlijke en emotionele belangen te beschermen.
3.18.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden in deze zaak niet rechtvaardigen dat voorbij wordt gegaan aan de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 1:228, eerste lid onder a, BW. De rechtbank zal het verzoek tot adoptie van [X] daarom afwijzen en komt niet toe aan de vraag of de termijnoverschrijding met betrekking tot het verzoek verschoonbaar is.
3.19.
Ten overvloede wil de rechtbank benadrukken dat de afwijzing van het verzoek alleen op juridische gronden berust en niets afdoet aan de emotionele en speciale band die [verzoeker] en [X] voelen ten opzichte van elkaar. De rechtbank heeft er alle vertrouwen in dat deze band ook zonder adoptie zal blijven bestaan.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Oude Lohuis, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier mr. S.W. Tijms en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2023.
(
fn: 704)
Van deze beschikking kan binnen 3 maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden. Indien u in deze procedure bent verschenen start deze termijn op de dag van de uitspraak. Als u niet in de procedure bent verschenen kan de termijn op een latere datum beginnen. Volgens de wet bent u verplicht om voor het instellen van hoger beroep een advocaat in te schakelen. In verband met de beperkte termijn dient u zo spoedig mogelijk contact met uw/een advocaat op te nemen!
De griffier.