ECLI:NL:RBNNE:2023:5612

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
LEE 22/3873
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak omgevingsvergunning voor de bouw van een bedrijfsloods in strijd met het bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor de bouw van een bedrijfsloods. De vergunninghouder had een aanvraag ingediend voor de bouw van een loods op een perceel dat in strijd was met het bestemmingsplan, omdat er buiten het bouwvlak werd gebouwd. In een eerdere tussenuitspraak op 16 januari 2024 had de rechtbank geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders de belangen van de buren niet voldoende had meegewogen in de besluitvorming. De rechtbank gaf het college de kans om dit gebrek te herstellen. In de aanvullende motivering die het college indiende, werd de belangenafweging alsnog gemaakt. De rechtbank oordeelde dat het college in dit geval de belangen van de vergunninghouder zwaarder mocht laten wegen dan die van de eisers, die bezwaar maakten tegen de bouw. De rechtbank kwam niet terug op haar eerdere oordeel over geluid, ondanks dat er een nieuw rapport was ingediend, en ging ook niet in op nieuwe beroepsgronden die door de eisers werden aangevoerd. Uiteindelijk werd de omgevingsvergunning vernietigd, maar de rechtsgevolgen bleven in stand, wat betekent dat de bedrijfsloods gebouwd mag worden. De rechtbank oordeelde dat de eisers recht hebben op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/3873

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] en [eiser] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: C. Zeldenrust),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân, het college
(gemachtigde: R.B. Mienstra).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[vergunninghouder] .te [plaats] , vergunninghouder.

Inleiding

1. Deze einduitspraak is een vervolg op de tussenuitspraak van 16 januari 2024. Eisers hebben beroep ingesteld tegen een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfsloods op het perceel van vergunninghouder, [adres] in [plaats] . De loods zal worden gebruikt als magazijn, opslag- en montageruimte. Op de verdieping komen kantoren. Voor een weergave van het procesverloop tot aan 16 januari 2024 verwijst de rechtbank naar die uitspraak. De rechtbank heeft in die tussenuitspraak – kort gezegd – geoordeeld dat uit de beslissing op het bezwaar van eisers van 4 oktober 2022 niet blijkt dat de belangen van eisers zijn meegewogen in de besluitvorming. Het college heeft de mogelijkheid gekregen om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak dit gebrek te herstellen.
1.1.
Het college heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend. Eisers hebben hierop schriftelijke gereageerd. Zij hebben daarbij ook een akoestische beoordeling van Peutz van 5 juni 2024 en een civieltechnisch advies van Buro Hollema van 10 juni 2024 overlegd. Vergunninghouder heeft niet gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Wat beoordeelt de rechtbank?
2. Deze uitspraak is een vervolg op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [1]
Welk recht is van toepassing?
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
3.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 10 oktober 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Komt de rechtbank terug op haar oordeel over geluid?
4. Eisers hebben voorafgaand aan de tussenuitspraak aangevoerd dat het akoestisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, niet juist is. De rechtbank heeft hierover in de tussenuitspraak (rechtsoverweging 16 tot en met 17.5) geoordeeld dat het college mocht uitgaan van dit onderzoek.
4.1.
Eisers hebben in hun reactie op de aanvullende motivering van het college gesteld dat de rechtbank in haar tussenuitspraak is uitgegaan van onjuiste informatie. Volgens eisers kunnen bedrijfsauto’s én vrachtwagens aan de voorzijde het pand inrijden en aan de achterzijde het pand uitrijden om via het achterterrein, langs de erfgrens van eisers, het perceel te verlaten. Dit volgt volgens eisers uit de tekeningen die horen bij de omgevingsvergunning en de verklaringen van de vergunninghouder tijdens de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie op 14 juli 2020. Ook heeft de griffier van de rechtbank volgens eisers een onjuist (verkort) proces-verbaal opgesteld van de zitting van 25 juli 2023. Eisers hebben daarom het akoestisch rapport van ‘De Geluidpraktijk’ van 29 maart 2022 laten beoordelen door Peutz.
4.2.
Zoals hiervoor onder 2. overwogen, staat het de rechtbank niet vrij om terug te komen van het oordeel in de tussenuitspraak over geluid. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen. Dit is geen uitzonderlijk geval. De rechtbank begrijpt uit de stukken van eisers dat zij ervan overtuigd zijn dat er niet alleen bedrijfsbusjes (zoals omschreven in het akoestisch rapport) maar ook vrachtwagens dagelijks via het achterterrein door het bedrijfsgebouw zullen rijden om te lossen. Dit volgt echter niet uit de beschreven bedrijfssituatie in het akoestisch onderzoek van Geluidmeesters van 16 december 2021. Ook volgt dit niet uit de tekeningen die onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning. Daaruit volgt slechts dat vrachtwagens op het voorterrein en in het pand zullen lossen. Maximaal twee maal per jaar wordt op het achterterrein een mobiele container gestald en verwijderd door een vrachtwagen. Dit is ter zitting besproken en vastgesteld door de rechter en is opgenomen in het (verkort) proces-verbaal. Uit wat eisers aanvoeren in hun reactie van 11 juni 2024 volgt niet dat deze vaststelling onjuist is. Ook valt niet in te zien waarom eisers het rapport van ‘De Geluidpraktijk’ van 29 maart 2022 niet eerder, dus vóór de zitting van 25 juli 2023, konden laten beoordelen. Daarom betrekt de rechtbank de notitie van Peutz van 5 juni 2024 dus niet bij haar beoordeling en komt zij niet terug op haar oordeel over geluid.
Voeren eisers nieuwe beroepsgronden aan?
5. Eisers voeren aan dat het college alternatieve locaties op bedrijventerreinen had moeten betrekken bij de beoordeling van de aanvraag. Zij verwijzen naar een uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020 [2] over de vaststelling van een bestemmingsplan ten behoeve van een bedrijfsverplaatsing.
5.1.
Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partij, kan in het licht van de goede procesorde niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. [3] De beroepsgrond dat het college alternatieve locaties had moeten overwegen beoordeelt de rechtbank daarom niet. Voor zover eisers met hun standpunt bedoelen dat het bedrijf in strijd is met de gebruiksregels in het bestemmingsplan, geldt eveneens dat deze beroepsgrond eerder in de procedure had moeten worden aangevoerd. Op de zitting van 25 juli 2023 is al besproken dat deze beroepsgrond niet is aangevoerd. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te oordelen dat het gebruik van de loods in strijd is met de gebruiksregels van het bestemmingsplan.
Heeft het college de betrokken belangen kenbaar en begrijpelijk afgewogen?
6. Het college heeft in zijn aanvullende motivering overwogen dat het belang van vergunninghouder is gelegen in het optimaal gebruik kunnen maken van zijn perceel en het concentreren van zijn bedrijfsvoering op één perceel in plaats van de huidige twee. Eisers hebben belang bij een veilig en gezond woon- en leefklimaat en een onbeperkt gebruik van hun percelen. Gelet op de bestemming van het perceel en het plaatsing van de loods worden de gebruiksmogelijkheden van het perceel van eisers niet beperkt; er wordt voldaan aan de geluidnormen voor het type gebied en hinder van geur, stof en schaduw wordt niet verwacht. Het college meent verder dat ook als het gehele bouwvlak wordt volgebouwd, het achterterrein nog bereikbaar is voor bedrijfsbusjes. De drive-through kan ook zonder afwijking van het bestemmingsplan worden gerealiseerd. Ook kan volgens het college op het achtererfgebied buiten het bouwvlak zonder meer worden gebouwd. De belangen van eisers worden met het toestaan van bebouwing buiten het bouwvlak niet onevenredig geschaad, aldus het college.
6.1.
Eisers hebben hier tegenin gebracht dat het college zelf in haar verweerschrift heeft gesteld dat de gewenste bedrijfsvoering niet gerealiseerd kan worden binnen het bouwvlak, omdat er dan weinig ruimte is om te parkeren en te manoeuvreren. Eisers hebben om dit te ondersteunen een advies ingewonnen van Buro Hollema. Hierin wordt geconcludeerd dat als het bouwvlak volledig wordt volgebouwd, zowel het voor- als het achterterrein niet meer toegankelijk is voor vrachtwagens. Als er niet wordt afgeweken van het bestemmingsplan, maar binnen het bouwvlak wordt gebouwd, zijn eisers dus beter uit, stellen zij.
6.2.
De rechtbank overweegt dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt. Het college moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [4]
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid het belang van vergunninghouder om zijn bedrijfsactiviteiten op één perceel te concentreren, zwaarder mocht laten wegen dan het belang van eisers om gevrijwaard te blijven van veranderingen in hun woonomgeving. Dat het perceel intensiever gebruikt zal worden, betekent niet dat er sprake is van onevenredige aantasting van hun woongenot. De rechtbank betrekt hierbij dat zowel het perceel van eisers als van vergunninghouder de bestemming ‘gemengd’ heeft. Dat houdt in dat er niet alleen woningen, maar ook bedrijven, zoals dat van vergunninghouder, gevestigd mogen zijn. Dat een andere indeling van het terrein voor eisers gunstiger zou uitpakken betekent op zichzelf niet dat het college niet mocht meewerken aan de afwijking van het bestemmingsplan die vergunninghouder heeft gevraagd. Het college moet immers beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Er is mogelijk ruimte om de aanvraag te weigeren en een alternatief voor te stellen als er een vergelijkbaar resultaat kan worden behaald met aanmerkelijk minder bezwaren. [5] Dat is in dit geval echter niet aan de orde. Eisers en vergunninghouder zijn het erover eens dat het volbouwen van het bouwvlak voor vergunninghouder veel ongunstiger uitpakt. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
7.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.187,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.187,50
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.P. Voorham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraken van de Afdeling van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:499).
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1633).
5.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1949).