ECLI:NL:RBNNE:2024:235

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
23/1844
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R. Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) door de minister voor Rechtsbescherming

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 22 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) behandeld. Eiser had op 11 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een VOG voor de functie van koerier bij ECK Transport B.V. te Rijswijk. De minister voor Rechtsbescherming heeft deze aanvraag op 12 december 2022 afgewezen, waarbij hij het bezwaar van eiser op 12 april 2023 ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat de minister in dit geval minder gewicht heeft mogen toekennen aan het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG dan aan het objectief vastgestelde risico voor de samenleving. De rechtbank overweegt dat de minister de afgifte van de VOG op basis van de Wet justitiële strafvorderlijke gegevens (Wjsg) heeft geweigerd, omdat eiser binnen de relevante terugkijktermijn voorkomt in de justitiële documentatie. De rechtbank concludeert dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen het risico dat voortvloeit uit de justitiële gegevens zwaarder weegt dan het belang van eiser bij afgifte van de VOG.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de VOG in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1844

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C. Crince Le Roy),
en

de minister voor Rechtsbescherming, de minister

(gemachtigde: R.P. Steehouwer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser met betrekking tot zijn aanvraag voor de afgifte van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 12 december 2022 afgewezen.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 11 oktober 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een VOG voor de functie van koerier bij ECK Transport B.V. te Rijswijk.
2.1.
Op de aanvraag is het algemene screeningsprofiel van toepassing verklaard met de risicogebieden geld, goederen en proces. Op 12 december 2022 heeft de minister de aanvraag afgewezen.
2.2.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar ingediend. Op 12 april 2023 heeft de minister met het besluit op bezwaar, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de minister het bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Allereerst overweegt de rechtbank dat de minister ter zitting een nieuw uittreksel Justitiële Documentatie Onderzoek (uittreksel) met betrekking tot de afgifte van de VOG heeft overgelegd. De rechtbank heeft kennis genomen van dit uittreksel maar neemt het niet in haar beoordeling mee omdat dit in strijd is met de goede procesorde. Het uittreksel is gedateerd op 16 november 2023 en pas eerst ter zitting overgelegd. Daarmee is het ruim buiten de voorgeschreven tien dagentermijn ingebracht. Als de minister had gewild dat het uittreksel bij de beoordeling zou worden betrokken dan lag het op de weg van de minister om dit uittreksel tijdig aan de rechtbank te doen toekomen.
Het beoordelingskader
6. In artikel 28 van de Wet justitiële strafvorderlijke gegevens (Wjsg) wordt een VOG omschreven als een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is aangevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon.
6.1.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wjsg weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd in de weg zal staan.
6.2.
Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG worden door de minister de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2022 (beleidsregels). [1]
6.3.
Gelet op het bepaalde in paragraaf 3.1.1, onder d, in samenhang met paragraaf 3.1.2 van de beleidsregels, bedraagt de terugkijktermijn twee jaar. Op grond van het bepaalde in paragraaf 3.1.1. onder e van de beleidsregels wordt de relevante terugkijktermijn vermeerderd met de feitelijke duur van de vrijheidsbeneming indien de aanvrager enige tijd een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft ondergaan.
6.4.
Nu eiser binnen de te hanteren terugkijktermijn voorkomt in de justitiële documentatie, beoordeelt de minister op grond van de beleidsregels de afgifte van de VOG aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
6.5.
In paragraaf 3.1.3. van de beleidsregels is bepaald dat de afgifte van de VOG in beginsel wordt geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Dit criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
6.6.
Paragraaf 3.1.4. van de beleidsregels bepaalt dat op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG, zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
6.7.
Paragraaf 3.1.4.1 bepaalt dat omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn: de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Voldoet de aanvraag aan het objectieve criterium?
7. Eiser stelt dat bijna alle zaken die door de minister zijn genoemd nog open staan of nog niet onherroepelijk zijn. Ook is het volgens eiser onjuist dat de voorlopige hechtenis pas op 18 januari 2023 is geschorst. Volgens eiser is de voorlopige hechtenis geschorst met ingang van 13 april 2022. Tot slot stelt eiser dat sommige openstaande zaken al geruime tijd op de plank liggen zonder dat de zaken worden behandeld. Eiser wijst daarbij op een Opiumwet gerelateerde zaak uit 2021. Nu een en ander volgens eiser niet voortvarend door het openbaar ministerie wordt opgepakt is het gevolg dat hij nog jarenlang met deze verdenking boven zijn hoofd loopt en dus niet aan het werk kan.
7.1.
De minister stelt dat de voorlopige hechtenis is geschorst op 13 april 2022 onder verschillende schorsingsvoorwaarden. Deze voorwaarden zijn op 18 januari 2023 gewijzigd. Daarnaast stelt de minister dat de Afdeling in haar uitspraak van 5 december 2012 heeft overwogen dat de minister uit mag gaan van de juistheid van de gegevens zoals vermeld in het JDS, deze gegevens mogen bij de beoordeling van de aanvraag om een VOG worden betrokken. Daarnaast stelt de minister dat in zijn beleid reeds rekening is gehouden met vertragingen van de zijde van het openbaar ministerie dan wel van de rechtspraak. Als er tussen de pleegdatum en de datum veroordeling in eerste aanleg meer dan twee jaar zit dan wordt bij de beoordeling uitgegaan van de pleegdatum.
7.2.
De rechtbank overweegt dat wat door eiser wordt aangevoerd niet aan de weg staat voor het oordeel dat de aanvraag aan het objectieve criterium voldoet. Ook is het de rechtbank niet gebleken dat de minister niet uit zou mogen gaan van de juistheid van de gegevens zoals die staan vermeld in het JDS. In haar uitspraak van 27 januari 2021 heeft de Afdeling namelijk overwogen dat de minister de in het JDS voorkomende justitiële gegevens bij de beoordeling van de aanvraag om een VOG mag betrekken. Daarbij mogen ook feiten worden betrokken waarvoor een aanvrager nog niet onherroepelijk is veroordeeld. [2] Daarnaast oordeelt de rechtbank dat, mocht er al sprake zijn van een lange behandeltijd van de zaken die tegen eiser lopen, de minister in zijn beleid reeds rekening heeft gehouden met vertragingen van de zijde van het openbaar ministerie dan wel van de rechtspraak. Als er tussen de pleegdatum en de datum veroordeling in eerste aanleg meer dan twee jaar zit dan wordt bij de beoordeling uitgegaan van de pleegdatum overeenkomstig de beleidsregels.
Voldoet de aanvraag aan het subjectieve criterium?
8. Nu is voldaan aan het objectieve criterium, moet worden beoordeeld of de minister zich in het bestreden besluit in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico ten tijde van de aanvraag meer gewicht toekwam dan aan het belang van eiser bij afgifte van de VOG.
8.1.
Eiser stelt dat er rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van het geval. Het is volgens eiser tekort door de bocht om uitsluitend de ernst van de feiten mee te nemen in de afweging, zonder het achterliggende verhaal en de gedragingen te bespreken. Eiser voert aan dat hij al een jaar goed aan de weg timmert, hij eerder werkzaam is geweest als koerier en dat hij afstand heeft genomen van zijn oude milieu. Eiser is vertrokken uit de omgeving Utrecht en is gaan wonen in [plaats] . Daarnaast volgt uit het rapport van de reclassering dat het recidiverisico op laag-gemiddeld wordt geschat en dat eiser over een langere periode door de reclassering is gevolgd. Ook heeft eiser behandelingen en cursussen gevolgd. Ter onderbouwing verwijst eiser nog naar twee uitspraken van de Afdeling, het gaat om een uitspraak van 4 december 2013 en om een uitspraak van 8 mei 2013. [3]
8.2.
De minister stelt in het verweerschrift dat bij de beoordeling meer is meegenomen dan alleen de ernst van de zaken. Zo is de leeftijd van eiser betrokken in de beoordeling waardoor er voor eiser een terugkijktermijn van twee jaar gold ten tijde van de aanvraag. In die twee jaar heeft eiser zes antecedenten op zijn JDS staan, waarvan het meest recente is gedateerd op 30 oktober 2022. De minister voert verder aan dat eiser twee keer een lichte straf heeft gehad en één keer een niet lichte straf. Ook is er volgens de minister sprake van recidive waar het gaat om het drugsdelict en het diefstaldelict. De feiten en omstandigheden hebben in onderlinge samenhang geleid tot de afwijzing, zo stelt de minister.
8.3.
Daarnaast merkt de minister op dat eiser niet nader heeft gemotiveerd om welk achterliggend verhaal en gedragingen het zou gaan die de minister wel of niet zou moeten meenemen in zijn beoordeling. Vervolgens voert de minister aan dat de door eiser aangehaalde uitspraken geen vergelijkbare zaken betreffen. Tot slot voert de minister aan dat hij heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport en dat de kans op herhaling als laag-gemiddeld wordt ingeschat, echter de minister stelt daarbij dat zijn beoordeling hierdoor niet anders wordt omdat nog onvoldoende tijd is verstreken om de inschatting op waarde te kunnen schatten. De minister verwijst ter onderbouwing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2012. [4]
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico ten tijde van de aanvraag meer gewicht toekwam dan aan het belang van eiser bij afgifte van de VOG. Eiser heeft weliswaar aangevoerd dat hij al een jaar goed aan de weg timmert, hij eerder werkzaam is geweest als koerier en dat hij afstand heeft genomen van zijn oude milieu door te verhuizen van Utrecht naar [plaats] maar daarmee heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet gemotiveerd dat op basis van het subjectieve criterium hem ten onrechte in alle redelijkheid een VOG is geweigerd.
8.5.
De rechtbank overweegt hiertoe dat de minister in het bestreden besluit toepassing heeft gegeven aan paragraaf 3.1.4. en paragraaf 3.1.4.1 van de beleidsregels. De minister heeft kenbaar de belangen van eiser afgewogen tegen het belang van de samenleving. De minister heeft in de belangenafweging de waarde van het reclasseringsrapport en de verhuizing van eiser meegewogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser. De minister heeft daarbij terecht betrokken dat eiser binnen de terugkijktermijn meerdere keren met justitie in aanraking is gekomen en sprake is van recidive ten aanzien van het drugsdelict en de diefstal. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank daarom terecht geen toepassing gegeven aan het subjectieve criterium. Het betoog van eiser slaag niet.
Is het bestreden besluit in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur genomen?
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en ook is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om de gronden die hij aanvoert voldoende te onderbouwen. De rechtbank is van oordeel dat eiser voor deze beroepsgrond geen onderbouwing heeft gegeven. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. Koning, rechter, in aanwezigheid van
mr. K. Lenting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De beleidsregels zijn op 29 juni 2022 gepubliceerd in de Staatcourant, nr. 17343.