In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in een administratief beroep tegen een sanctie opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene, wonende te Meppel, had een sanctie ontvangen voor het stilstaan op een trottoir, wat zij betwistte. De gemachtigde van de betrokkene, mr. M. Lagas van Appjection B.V., stelde dat er geen sprake was van een overtreding en dat de betrokkene niet langer dan vijftien minuten weg was geweest van haar voertuig. De kantonrechter constateerde echter dat de betrokkene te lang weg was geweest en dat er geen toezeggingen door de gemeente waren gedaan die de sanctie konden matigen.
De kantonrechter oordeelde dat de redelijke termijn van berechting was geschonden, aangezien de inleidende beschikking op 14 maart 2022 was verzonden en de zitting pas op 30 juli 2024 had plaatsgevonden. Dit leidde tot een matiging van het sanctiebedrag met 25%. De kantonrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en wijzigde de inleidende beschikking, waardoor het sanctiebedrag werd verlaagd naar € 84,00, inclusief administratiekosten. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene, die op € 875,00 werden vastgesteld.
De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de mogelijkheid voor de rechter om sancties te matigen in geval van schending van deze termijn. De kantonrechter wees erop dat de wegingsfactor voor proceskostenvergoeding in dit geval 0,5 was, in overeenstemming met de lijn van het hof Arnhem-Leeuwarden.