ECLI:NL:RBNNE:2024:3229

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
10918527 BU VERZ 24-225
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke sanctie wegens stilstaan op trottoir en schending van redelijke termijn

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in een administratief beroep tegen een sanctie opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene, wonende te Meppel, had een sanctie ontvangen voor het stilstaan op een trottoir, wat zij betwistte. De gemachtigde van de betrokkene, mr. M. Lagas van Appjection B.V., stelde dat er geen sprake was van een overtreding en dat de betrokkene niet langer dan vijftien minuten weg was geweest van haar voertuig. De kantonrechter constateerde echter dat de betrokkene te lang weg was geweest en dat er geen toezeggingen door de gemeente waren gedaan die de sanctie konden matigen.

De kantonrechter oordeelde dat de redelijke termijn van berechting was geschonden, aangezien de inleidende beschikking op 14 maart 2022 was verzonden en de zitting pas op 30 juli 2024 had plaatsgevonden. Dit leidde tot een matiging van het sanctiebedrag met 25%. De kantonrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en wijzigde de inleidende beschikking, waardoor het sanctiebedrag werd verlaagd naar € 84,00, inclusief administratiekosten. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene, die op € 875,00 werden vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de mogelijkheid voor de rechter om sancties te matigen in geval van schending van deze termijn. De kantonrechter wees erop dat de wegingsfactor voor proceskostenvergoeding in dit geval 0,5 was, in overeenstemming met de lijn van het hof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Assen
Bestuursrecht
beschikkingsnummer: 247892412
zaaknummer: 10918527 BU VERZ 24-225
uitspraak van de kantonrechter van 15 augustus 2024
inzake
[betrokkene] (hierna: de betrokkene),
wonende te Meppel,
gemachtigde: mr. M. Lagas, Appjection B.V..

1.Procesverloop

1.1.
Aan betrokkene is een sanctie opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Gemachtigde heeft namens betrokkene administratief beroep ingesteld tegen de inleidende beschikking. De officier van justitie heeft het administratieve beroep ongegrond verklaard. Gemachtigde heeft namens betrokkene beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie. De behandeling van het beroepschrift heeft plaatsgevonden op de openbare zitting van 30 juli 2024.
1.2.
Betrokkene is zelf niet ter zitting verschenen. Als zijn gemachtigde is verschenen
D. Pieterse, kantoorgenote van mr. Lagas. Als vertegenwoordiger van de officier van justitie is verschenen mr. B.A.G. Bulte (hierna: de vertegenwoordiger).
1.3.
De verweten gedraging betreft ‘R315B - stilstaan op het trottoir, voetpad, fietspad,
fiets/bromfietspad of het ruiterpad (niet de rijbaan gebruiken)’, verricht op 5 februari 2022, om 20:30 uur, aan de Groenmarkt te Meppel, Gemeente Meppel, met een personenauto met [kenteken] . De opgelegde sanctie bedraagt € 109,00 (inclusief administratiekosten).

2.Overwegingen

2.1.
In het beroepschrift betwist betrokkene de gedraging. Volgens gemachtigde stond betrokkene niet geparkeerd op een trottoir, voetpad, fietspad, fiets/bromfietspad of ruiterpad. Zij stelt ook dat geen aanvullend proces-verbaal is aangeleverd, terwijl de officier van justitie daar wel om heeft verzocht. De gedraging kan volgens betrokkene niet worden vastgesteld.
2.2.
Op de zitting heeft de kantonrechter Pieterse gewezen op het aanvullende proces-verbaal en de foto’s van de gedraging die in het dossier zitten. Daarop heeft zij haar standpunt bijgesteld en doet zij nu een beroep op de omstandigheden van het geval. Betrokkene heeft telefonisch contact gehad met de gemeente om de handhaving op de hoogte te stellen van haar verhuizing op 12 februari 2022, omdat de kans bestond dat zij niet vóór 11:00 uur ’s ochtends klaar zou zijn. Omdat betrokkene overdag werkt, werd zij door die tijdgrens gedwongen om ’s avonds te verhuizen. In het telefoongesprek zouden haar toezeggingen zijn gedaan. Ze is niet langer dan vijftien minuten weggeweest, heeft direct uitgeladen en heeft zo snel mogelijk de plaats weer verlaten. Zij voert ten slotte aan dat de redelijke termijn van berechting is geschonden. Bij het vaststellen van een proceskostenvergoeding vanwege schending van die termijn hoort volgens het hof Arnhem Leeuwarden [1] de wegingsfactor 0,5 (licht) aangehouden te worden en niet 0,25.
2.3.
De vertegenwoordiger stelt zich op het standpunt dat de gedraging kan worden
vastgesteld. In het aanvullend proces-verbaal dat in het dossier zit, is een pardontijd vermeld. Er was geen sprake van laden en lossen, maar van parkeren. Er zitten foto’s van de gedraging in het dossier. Wel verklaart zij dat de redelijke termijn is geschonden. Zij is bekend met de lijn van het hof; daarom verwijst zij naar het arrest van de Hoge Raad van 10 november 2023 [2] , waarin in een geval als dit de wegingsfactor 0,25 is gebruikt bij het bepalen van de proceskostenvergoeding.
2.4.
De kantonrechter overweegt als volgt.
2.5.
Betrokkene betwist gedraging niet langer. Deze kan daarom worden vastgesteld. De
kantonrechter moet vervolgens beoordelen of sprake is van dusdanige omstandigheden dat het (volledig) handhaven van de sanctie niet billijk is.
2.6.
Uit de verklaring van betrokkene in administratief beroep blijkt niet dat haar door de gemeente toezeggingen zijn gedaan, zoals gemachtigde aanvoert. Betrokkene schrijft juist dat de handhaving géén coulance zou tonen als de venstertijd voor laden en lossen overschreden zou worden. Deze grond leidt dan ook niet tot matiging van de sanctie.
2.7.
Daarbij heeft de verbalisant blijkens het aanvullend proces-verbaal een pardontijd van tien minuten aangehouden. Betrokkene zou niet langer dan vijftien minuten bij haar auto weg zijn geweest, maar dit is een te lange tijd om nog te kunnen spreken van onmiddellijk laden en lossen. Ook daarin ziet de kantonrechter geen aanleiding om de sanctie te matigen.
2.8.
In de jurisprudentie is bepaald dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg ten hoogste twee jaar bedraagt. Deze termijn begint op het moment dat vanwege het bestuursorgaan tegenover de beboete persoon een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een boete zal worden opgelegd.
2.9.
De inleidende beschikking is verstuurd op 14 maart 2022, terwijl de behandeling van het beroep ter zitting op 30 juli 2024 heeft plaatsgevonden. Dit levert een schending op van de redelijke termijn van berechting. Daarom zal de kantonrechter het sanctiebedrag matigen met 25%. Hij zal het beroep gegrond verklaren.
2.10.
Het sanctiebedrag wordt gewijzigd naar € 100,00 x 0,75 + € 9,00 = € 84,00, inclusief administratiekosten.
2.11.
Nu het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond zal worden
verklaard vanwege de schending van de redelijke termijn van berechting, zijn er gronden aanwezig om de door betrokkene gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te vergoeden. Op grond van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht worden toegekend:
  • één punt ter waarde van € 875,00 voor het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter; en
  • één punt ter waarde van € 875,00 voor het verschijnen op de zitting.
2.12.
De vertegenwoordiger heeft de kantonrechter, met verwijzing naar het onder
overweging 2.3 genoemde arrest van de Hoge Raad, verzocht om de wegingsfactor 0,25 (zeer licht) toe te passen bij het berekenen van de proceskostenvergoeding in verband met de schending van de redelijke termijn. Gemachtigde voert aan dat de lijn van het hof Arnhem-Leeuwarden 0,5 (licht) is, met verwijzing naar het onder overweging 2.2 genoemde arrest.
2.13.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van de door het hof Arnhem-
Leeuwarden gehanteerde wegingsfactor van 0,5. Bij toepassing van artikel 13a van de Wahv komt de rechter een grote mate van beoordelingsvrijheid toe als het gaat om het toe te kennen bedrag aan proceskostenvergoeding [3] . Dit omvat volgens de kantonrechter ook de gehanteerde wegingsfactor. Het hof Arnhem-Leeuwarden hanteert de wegingsfactor 0,5, tenzij betrokkene enkel in het gelijk wordt gesteld waar het gaat om de toekenning van of de hoogte van de proceskostenvergoeding [4] . In dit geval gaat het niet om een zaak waarin alleen gronden zijn aangedragen omtrent de proceskostenvergoeding, maar heeft ook een inhoudelijke beoordeling plaatsgevonden. De toekenning van proceskostenvergoeding is het gevolg van een schending van de redelijke termijn van berechting. Daarom dient de wegingsfactor van 0,5 gehanteerd te worden.
2.14.
Daarnaast gaat het door de vertegenwoordiger aangedragen arrest van de Hoge
Raad over een belastingzaak. Uit de jurisprudentie is niet gebleken dat deze lijn ook van toepassing is verklaard op zaken op grond van de Wahv. Daarom blijft de kantonrechter bij de lijn van het hof Arnhem-Leeuwarden en past hij de wegingsfactor 0,5 toe.
2.15.
Hij zal de officier van justitie veroordelen in de proceskosten van betrokkene tot een
bedrag van € 875,00 x 2 x 0,5 = € 875,00.
2.16.
Met ingang van 1 januari 2024 is in artikel 13a, derde en vierde lid, van de Wahv
bepaald dat uitbetalingen vanwege een beslissing op het administratief beroep of een uitspraak op beroep op grond van deze wet uitsluitend plaatsvinden op een bankrekening die op naam staat van degene aan wie de beschikking van de administratieve sanctie is opgelegd. Er is geen overgangsrecht van toepassing en deze vorderingen tot uitbetaling zijn niet vatbaar voor vervreemding of verpanding. Omdat het hier een uit de wet voortvloeiende verplichting betreft is de kantonrechter niet bevoegd om over de wijze van uitbetaling te oordelen.

3.Beslissing

De kantonrechter:
- verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond;
- vernietigt die beslissing;
- wijzigt de inleidende beschikking en matigt het sanctiebedrag tot € 84,00, inclusief administratiekosten;
- bepaalt dat betrokkene het te veel betaalde aan zekerheidstelling terugkrijgt;
- veroordeelt de officier van justitie in de proceskosten, begroot op € 875,00;
- verklaart zich onbevoegd om over de wijze van uitbetaling te oordelen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, kantonrechter, in aanwezigheid van
D.W. Veenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2024.
griffier, kantonrechter,
Rechtsmiddel
Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na de hieronder vermelde datum van toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het
gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, maar alleen als:
a. de u opgelegde administratieve sanctie meer dan € 110,00 bedraagt, of
b. uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u geen (of niet op tijd) zekerheid heeft gesteld.
Het (hoger) beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, Afdeling Bestuursrecht, locatie Groningen (Postbus 150, 9700 AD Groningen). U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure, tenzij door u bij het (hoger) beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting is gevraagd.
Afschrift verzonden aan partijen op: