ECLI:NL:RBNNE:2024:4120

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
LEE 24/3756
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake wijziging gegevens Basisregistratie Personen (BRP) en uitschrijving verzoekster

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de wijziging van haar adresgegevens in de Basisregistratie Personen (BRP). Verzoekster is uitgeschreven uit de BRP met onbekende adresgegevens, wat zij betwist. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf heeft op 27 augustus 2024 besloten verzoekster uit te schrijven, omdat zij niet bereikbaar zou zijn op het geregistreerde adres. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 oktober 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van verzoekster als de gemachtigden van het college aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan naar de woonomstandigheden van verzoekster. Dit onderzoek omvatte huisbezoeken en analyse van gegevens van nutsbedrijven en bankafschriften. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster niet feitelijk woont op het geregistreerde adres en dat het college terecht heeft besloten tot uitschrijving.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er onvoldoende bewijs is dat verzoekster op het adres woont. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter benadrukt dat de uitschrijving uit de BRP een belastend besluit is en dat het college de bewijslast draagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/3756

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.S. Maas),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf, het college
(gemachtigden: H.T. Posthumus en M. Hooge).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de wijziging van haar adresgegevens in de Basisregistratie Personen (BRP) en het daarin opnemen van haar vertrek naar land onbekend.
1.1.
Met het bestreden besluit van 27 augustus 2024 heeft het college verzoekster uitgeschreven uit de BRP. Bij besluit van 30 augustus 2024 is het college bij dit besluit gebleven en heeft zij aangeven dat er geen sprake is van nieuwe feiten en / of omstandigheden. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft zij verzocht om een voorlopige voorziening.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 16 augustus 2024 heeft het college verzoekster per brief in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat zij wel woonachtig is op het adres [adres] in [woonplaats] , zoals opgenomen in de BRP.
3. Bij besluit van 27 augustus 2024 heeft het college aan verzoekster medegedeeld dat zij vanaf 29 juli 2024 is uitgeschreven met onbekende adresgegevens. Zij is vanaf deze datum als niet-ingezetene geregistreerd in de BRP.
3.1.
Bij besluit van 30 augustus 2024 heeft het college aan verzoekster medegedeeld dat zij uitgeschreven blijft naar een onbekend adres. Hierbij heeft het college aangegeven dat zij de reactie van verzoekster op de brief van 16 augustus 2024 niet tijdig heeft ontvangen en dat zij daarom daarmee geen rekening heeft gehouden bij het besluit van 27 augustus 2024. Vervolgens geeft het college aan dat het niet tijdig ontvangen van de reactie niet aan verzoekster is te wijten en dat zij daarom die stukken alsnog mee gaat nemen bij haar beoordeling. Het college overweegt dat uit de door verzoekster overgelegde bankafschriften, huurovereenkomst, schermafbeelding van een provider, mail met betrekking tot een energierapport en een mail met gegevens van het waterbedrijf niet blijkt, dat verzoekster in de gemeente Ooststellingwerf woont. De door verzoekster aangeleverde stukken bevatten geen nieuwe feiten en omstandigheden. Daarom ziet het college geen aanleiding om terug te komen op het besluit van 27 augustus 2024.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
De uitschrijving uit de BRP heeft onder andere tot gevolg dat de zorgverzekering van verzoekster wordt stopgezet. De voorzieningenrechter ziet hierin een voldoende spoedeisend belang voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het besluit iemand uit te schrijven uit de BRP een belastend besluit is. Op het college rust daarom de bewijslast om aan te tonen dat verzoekster niet feitelijk woonachtig is op het adres.
6.1.
In artikel 2.22, eerste lid, van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) is bepaald, wanneer het college iemand ambtshalve moet uitschrijven uit de BRP als ingezetene. Er zijn drie voorwaarden: i) een ingezetene kan niet worden bereikt, ii) van hem is geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek ontvangen en iii) na gedegen onderzoek kunnen geen gegevens over hem worden achterhaald over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland.
7. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 september 2020 [1] , volgt dat de eerste voorwaarde inhoudt dat die ingezetene niet daadwerkelijk woont, en daarom niet in persoon bereikbaar is, op zijn in de BRP geregistreerde woonadres. Het adresonderzoek strekt er onder meer toe te onderzoeken of aan dit vereiste is voldaan. Artikel 2.22, eerste lid, vereist dat dit onderzoek gedegen is (derde voorwaarde).
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het onderzoek naar het woonadres van verzoekster voldoende gedegen was en dat het college voldoende heeft onderbouwd, dat verzoekster niet feitelijk woont op het adres. Het onderzoek zoals het college dat heeft uitgevoerd heeft bestaan uit een tweetal huisbezoeken, het analyseren van de gegevens van nutsbedrijven en het analyseren van de bankafschriften van verzoekster.
8.1.
Naar aanleiding van een interne melding heeft het college het adresonderzoek opgestart. Hierbij heeft het college allereerst schriftelijk aan verzoekster om informatie gevraagd. Op deze brieven is geen reactie ontvangen. Vervolgens heeft er een huisbezoek plaatsgevonden. Bij het eerste huisbezoek is niemand aangetroffen en is het ook niet gelukt om telefonisch contact met verzoekster te krijgen. Bij het tweede huisbezoek was de dochter van verzoekster aanwezig. Zowel tijdens het eerste als het tweede huisbezoek zijn foto’s gemaakt van de woning. Naar aanleiding van het huisbezoek heeft het college documenten bij verzoekster opgevraagd, waaronder bankafschriften en rekeningen. In reactie hierop heeft verzoekster onder andere de huurovereenkomst en bankafschriften overgelegd. In het besluit van 30 augustus 2024 heeft het college aangegeven, dat deze nadere stukken niet aantonen, dat verzoekster woont op het adres waarop zij is ingeschreven in de BRP. Dit betekent, aldus het college, dat verzoekster uitgeschreven blijft uit de gemeente.
8.2.
Verzoekster betoogt allereerst dat het standpunt van het college, dat zij niet kan worden bereikt, niet klopt. Hiertoe heeft verzoekster aangegeven dat zij meerdere malen contact heeft gehad met de gemeente. Daarnaast geeft verzoekster aan dat het onderzoek van het college niet gedegen is nu het college het standpunt, dat zij niet woonachtig is op het adres waarop zij ingeschreven staat in de BRP, alleen heeft gebaseerd op haar afwezigheid op dit adres tijdens een bepaalde periode.
8.3.
De eerste voorwaarde, zoals opgenomen in artikel 2.22, eerste lid, van de Wet BRP, houdt in dat de ingezetene niet daadwerkelijk woont, en daarom niet in persoon bereikbaar is, op zijn in de BRP geregistreerde woonadres. Uit het dossier komt naar voren, dat verzoekster zo nu en dan reageert op post die naar het BRP-adres wordt gestuurd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dit echter onvoldoende om te concluderen dat verzoekster daadwerkelijk woont op dat adres. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter, dat verzoekster tijdens de huisbezoeken niet in de woning aanwezig was en dat zij ook telefonisch niet te bereiken was. Daarnaast heeft het college over een lange periode het stroom- en gasverbruik bekeken. Uit deze gegevens kan worden afgeleid, dat de woning niet wordt bewoond. De verklaring van verzoekster dat zij gedurende een bepaalde periode afwezig was door een verblijf bij (een van) haar dochter(s) is geen voldoende uitleg van deze verbruiksgegevens. Gelet hierop heeft het college, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, aannemelijk gemaakt dat verzoekster niet daadwerkelijk woont, en daarom niet kon worden bereikt, op het BRP-adres. Er is dus voldaan aan de eerste voorwaarde.
8.4.
Voor wat betreft het standpunt van verzoekster, dat het college geen gedegen onderzoek heeft verricht, volgt de voorzieningenrechter verzoekster niet. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het college heeft tot tweemaal toe een huisbezoek op het adres afgelegd, waarbij verzoekster beide keren niet in de woning aanwezig was. Tijdens het tweede huisbezoek was de dochter van verzoekster wel aanwezig en heeft het college de woning kunnen bezichtigen. Daarnaast heeft het college informatie over de nutsvoorzieningen op het adres opgevraagd. Uit deze informatie is naar voren gekomen dat het stroom- en gasverbruik in 2024 erg laag was. Ten slotte heeft het college bankafschriften bij verzoekster opgevraagd en ontvangen. Uit deze bankafschriften blijkt dat er geen uitgaven zijn bij lokale winkels en dat er wel meerdere transacties hebben plaatsgevonden in het buitenland. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college hiermee gedegen onderzoek gedaan naar het adresgegeven van verzoekster. Hierbij overweegt de voorzieningenrechter, dat naar zijn voorlopig oordeel, verzoekster op dit moment onvoldoende twijfel heeft gewekt aan de juistheid en volledigheid van het onderzoek van het college en zijn conclusie dat verzoekster niet woont op het adres waarop zij in de BRP staat ingeschreven. Voor zover verzoekster verklaringen van omwonenden heeft overgelegd, waaruit zou moeten blijken zij wel op het adres woonachtig is, overweegt de voorzieningenrechter dat deze verklaringen, tegenover het onderzoek van het college, onvoldoende gewicht in de schaal leggen. Ditzelfde geldt voor de door verzoekster overgelegde brief van haar huisarts.
9. Gelet op al het voorgaande ziet de voorzieningenrechter, in wat verzoekster tegen de onderzoeksresultaten heeft aangevoerd, onvoldoende reden om aan het onderbouwde standpunt van het college, dat verzoekster niet op het adres woont, te twijfelen.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoekster geen gelijk krijgt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
(de voorzieningenrechter is verhinderd
deze uitspraak mede te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.