ECLI:NL:RBNNE:2025:1099

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
18-017499-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dubbele moord met verboden wapenbezit in conflict na woningverkoop

Op 25 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van dubbele moord en verboden wapenbezit. De verdachte werd veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor het opzettelijk doden van twee slachtoffers op 16 januari 2024 in [plaatsnaam], gemeente Emmen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, ondanks dat hij een beperkte neurocognitieve stoornis en een aanpassingsstoornis had. De rechtbank concludeerde dat deze stoornissen in beperkte mate invloed hadden op het handelen van de verdachte, maar niet voldoende om hem volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. De rechtbank wees ook de vorderingen van de benadeelde partijen deels toe, waarbij schadevergoeding werd geëist voor affectieschade en gederfd levensonderhoud. De zaak kwam voort uit een langdurig conflict tussen de verdachte en de slachtoffers, die de woning van de verdachte hadden gekocht. Dit conflict escaleerde uiteindelijk tot de fatale gebeurtenissen van 16 januari 2024, waarbij de verdachte de slachtoffers met een vuurwapen en een mes om het leven bracht. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden, en oordeelde dat de verdachte het recht in eigen hand had genomen door de slachtoffers te doden, wat een ernstige inbreuk op de rechtsorde betekende.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.017499.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 maart 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 april 2024, 16 juli 2024, 9 oktober 2024, 3 december 2024, 12 februari 2025, 13 februari 2025 en
5 maart 2025.
Verdachte is bij de inhoudelijke behandeling ter zitting van 12 februari 2025, 13 februari 2025 en 5 maart 2025 verschenen, bijgestaan door mr. J.C. Reisinger en mr. R.L. Vermeulen, advocaten te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter zitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 januari 2024 te [plaatsnaam] , gemeente Emmen, althans in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een revolver, in elk geval met een vuurwapen, op of in de richting van die [slachtoffer] geschoten, waarbij die [slachtoffer] in het hoofd en/of de nek, althans in het lichaam, is geraakt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 16 januari 2024 te [plaatsnaam] , gemeente Emmen, althans in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, (onder meer)
  • met een revolver en/of kogelgeweer, in elk geval met een of meerdere vuurwapens, geschoten op of in de richting van die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] in het hoofd en/of de buik en/of de armen, althans in het lichaam is geraakt, en/of
  • meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of het hoofd, althans in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden, en/of
  • meerdere malen, althans eenmaal, met (de kolf van) een kogelgeweer, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geslagen,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
3.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2022 tot en met 16 januari 2024 te [plaatsnaam] , gemeente Emmen, althans in Nederland, een of meerdere wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
  • een semiautomatisch pistool, van het merk Fabrique Nationale, model Baby, kaliber 6,35mm Browning, en/of
  • een semiautomatisch kogelgeweer, van het merk Erma, model M1 22, kaliber .22 Long Rifle, en/of
  • een revolver, van het merk Nagant, model 1895, kaliber 7,62mm Nagant, zijnde (een) vuurwapens in de vorm van een geweer, revolver en/of
pistool, en/of (voor dat/die vuurwapen(s) geschikte) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- meerdere centraalvuur kogelpatronen en/of randvuur kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1 en 2 impliciet primair ten laste gelegde moorden op [slachtoffer] en [slachtoffer] en het onder 3 ten laste gelegde bezit van illegale vuurwapens en munitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor de onder 1 en 2 impliciet primair ten laste gelegde moorden, wegens het ontbreken van voorbedachte raad bij verdachte. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte bij het doden van [slachtoffer] en [slachtoffer] niet heeft gehandeld als een rationeel mens, maar dat sprake was van impulsief handelen, mede onder invloed van de bij verdachte vastgestelde stoornissen en het oplopende conflict tussen verdachte en de slachtoffers. De contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad dienen volgens de verdediging dan ook zwaarder te wegen dan de indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank1
Het staat niet ter discussie dat verdachte op 16 januari 2024 [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) opzettelijk om het leven heeft gebracht en dat hij daarbij onder meer gebruik heeft gemaakt van wapens die verdachte illegaal in zijn bezit had. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte daarbij met voorbedachte raad heeft gehandeld of dat hij heeft gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Kortom, moeten de daden van verdachte worden gekwalificeerd als doodslag of moord? Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal de rechtbank allereerst een overzicht geven van de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de tenlastegelegde feiten van 16 januari 2024. De rechtbank zal daarbij ook benoemen wat verdachte over sommige van deze feiten en omstandigheden heeft verklaard. Hoe de rechtbank deze feiten en omstandigheden en de verklaringen van verdachte daarover weegt, komt daarna aan de orde.
Feiten en omstandigheden
In september 2022 heeft verdachte besloten zijn ouderlijk huis te verkopen. Verdachte heeft verklaard dat deze woning, waar hij nagenoeg zijn hele leven heeft gewoond, voor hem een hele grote emotionele betekenis had. Met de verkoop had hij ook veel moeite. De reden voor de verkoop was dat verdachte de woning en de bijbehorende grond vanwege de gevolgen van een herseninfarct en meerdere TIAs naar eigen zeggen niet meer goed kon onderhouden.2 De latere slachtoffers, [slachtoffer] en [slachtoffer] , hebben uiteindelijk in oktober 2022 de woning gekocht en op 16 januari 2023 heeft de overdacht van de woning plaatsgevonden. Schuin tegenover de woning ligt een perceel met daarop een schuur/mancave.
Die heeft verdachte niet verkocht, maar in eigen gebruik gehouden.
Enkele weken nadat de woning is opgeleverd is er een conflict ontstaan over gebreken aan de woning die volgens [slachtoffer] en [slachtoffer] bij de verkoop van de woning door verdachte onvoldoende of niet aan de orde zouden zijn gesteld. Op 16 februari 2023 hebben [slachtoffer] en [slachtoffer] een brief gestuurd aan verdachte waarin zij hem op de hoogte stellen van deze gebreken en waarin zij aangeven te verwachten dat verdachte de extra kosten gaat financieren onder dreiging van een ingebrekestelling.3 Verdachte heeft hierover ter zitting verklaard dat hij niet kon begrijpen dat er van alles mis zou zijn met de woning, waarom door [slachtoffer] en [slachtoffer] gelijk een officiële brief is gestuurd en waarom niet eerst is geprobeerd om op een normale manier met elkaar in gesprek te gaan.4
Op 18 februari 2023 heeft [slachtoffer] verdachte aangesproken bij zijn schuur over de verborgen gebreken. Dit gesprek is door zowel [slachtoffer] als verdachte opgenomen en op deze opnames valt te horen dat verdachte op dat moment al zegt dat hij niet meer met [slachtoffer] wil praten, en dat wat hem betreft vanaf dat moment alles via de makelaar zal lopen. Op het moment dat [slachtoffer] op verzoek van verdachte niet wilde vertrekken, heeft verdachte de politie gebeld.5 [slachtoffer] heeft in dit gesprek uitlatingen gedaan die door verdachte als bedreigend zijn ervaren.6
In de periode hierna zijn over en weer meerdere meldingen gedaan bij de politie. In totaal gaat het om ongeveer 80 meldingen, waarbij door beide partijen onder meer melding is gedaan van intimiderend gedrag, overlast, vernielingen en smaad/laster. [slachtoffer] heeft meerdere keren aangegeven dat zij zich niet veilig voelde en dat zij het gevoel had dat verdachte haar en haar gezin in de gaten hield. Op 1 juli 2023 heeft verdachte op beelden van zijn camera bij de schuur gezien dat iemand met een nachtkijker in het veld naast zijn schuur lag en verdachte vermoedde dat dit [slachtoffer] is geweest. Dit is voor verdachte aanleiding geweest om betere cameras bij zijn schuur op te hangen die ook goed beeld gaven in het donker. Deze camerabeelden kon verdachte op zijn telefoon bekijken en de cameras waren ook voorzien van een bewegingsmelder, zodat verdachte op zijn telefoon een melding kreeg als er beweging werd gedetecteerd. Ook de latere slachtoffers hebben in de loop van de tijd (extra) cameras opgehangen die deels gericht waren of zijn geweest op het erf van verdachte. Pogingen vanuit de politie om verdachte en [slachtoffer] en [slachtoffer] met elkaar in gesprek te laten komen zijn op niks uitgelopen.7
Op 2 september 2023 heeft de partner van verdachte, [naam] , een filmpje gemaakt waarop [slachtoffer] te zien is. Dit filmpje is gemaakt naar aanleiding van de vermeende sabotage van elektriciteitskabels bij de schuur van verdachte. Op dit filmpje is te horen dat [slachtoffer] heeft gezegd: “
Ik wil liever jullie lekker doodschieten maar dat mag ik niet.. en jullie hebben een fucking probleem”. Wanneer de politie ter plaatse is gekomen was [slachtoffer] ook aanwezig en had hij een honkbalknuppel bij zich.8
Na dit incident heeft verdachte volgens zijn eigen verklaring illegaal de revolver van het merk Nagant aangeschaft. De baby Browning en de vuurbuks had verdachte al (illegaal) aangeschaft voordat hij [slachtoffer] en [slachtoffer] kende. Als reden voor de aanschaf van de revolver heeft verdachte ter zitting verklaard dat deze revolver als korte afstandswapen veiliger en sneller gebruiksklaar was dan de (legale) lange wapens die hij in bezit had, maar ook dan de baby Browning, die hij anders dan de revolver niet doorgeladen bij zich kon dragen. Vanaf dat moment heeft verdachte de revolver en de baby Browning bij zich gedragen als hij naar [plaatsnaam] ging, naar eigen zeggen om zichzelf te kunnen verdedigen of om af te kunnen schrikken, waarbij hij de revolver, zoals gezegd, schietklaar voorhanden had.9
Op 8 januari 2024 hebben [slachtoffer] en [slachtoffer] , bijgestaan door DAS rechtsbijstand, een brief door een deurwaarder aan verdachte laten betekenen waarin hem werd gesommeerd zijn onrechtmatige en hinderlijke gedragingen per direct te staken, en om [slachtoffer] en [slachtoffer] niet langer te benaderen op welke manier dan ook.10
Incident 14 januari 2024
Op 14 januari 2024 is sprake geweest van een directe confrontatie tussen verdachte en zijn partner [naam] enerzijds en [slachtoffer] en [slachtoffer] anderzijds. Deze confrontatie is grotendeels door [slachtoffer] , verdachte en de partner van verdachte gefilmd. Op deze beelden is te zien dat verdachte die dag naar de woning van [slachtoffer] en [slachtoffer] is gereden en op de weg daar naar toe heeft aangegeven dat hij zag dat [slachtoffer] en [slachtoffer] bezig waren met de camera die bij hun op de oprit is geplaatst. Verdachte is uit zijn auto gestapt en is [slachtoffer] en [slachtoffer] blijven filmen.
[slachtoffer] heeft daarbij aangegeven dat verdachte weg moest gaan en dat hij een contactverbod had.11 Verdachte is blijven filmen en over en weer zijn dingen geroepen, waarbij verdachte door [slachtoffer] ook werd uitgescholden. Op enig moment heeft [slachtoffer] een kopstoot gegeven aan verdachte en heeft [slachtoffer] de telefoon van verdachte afgepakt.12 Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] hem bedreigd zou hebben door in zijn oor te fluisteren: "
Ik ga jouw moeder vermoorden, je dochter verkrachten en vermoorden en je zoon ombrengen, ik begin bij je moeder". Deze bedreiging is niet te horen op de camerabeelden, maar verdachte heeft deze woorden gelijk nadat deze gezegd zouden zijn hardop benoemd13 en verdachte heeft hiervan melding gemaakt in zijn aangifte van 14 januari 2024.14 Ter zitting heeft verdachte verklaard dat er meerdere kopstoten door [slachtoffer] zijn gegeven, dat deze kopstoten hem niet zo veel deden, maar dat met name de bedreigingen en de mimiek van [slachtoffer] hem bang maakten. Verdachte heeft hierbij benadrukt dat hij ervan overtuigd was dat [slachtoffer] zijn gezin zou gaan vermoorden en dat hij deze bedreigingen dus ten uitvoer zou brengen.15
Verdachte heeft bij dit incident geen geweld toegepast. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij tegen zichzelf heeft gezegd dat hij niks moest doen, omdat hij anders zou verliezen terwijl hij juridisch sterk stond en dat hij misschien wel zijn leven lang zou moeten betalen als hij toch geweld zou gebruiken tegen [slachtoffer] . Ook heeft hij verklaard dat hij op dat moment de revolver en baby Browning in zijn zak had en dat hij er bewust voor heeft gekozen deze niet te gebruiken.16
Nadat de politie ter plaatse was gekomen is [slachtoffer] aangehouden en meegenomen naar het politiebureau, waar hij die nacht is opgehouden voor onderzoek en de volgende dag in verzekering is gesteld.17 In zijn verhoor bij de politie heeft [slachtoffer] aangegeven dat hij een contactverbod wil met verdachte en heeft hij verdachte een psychopaat en een moordenaar genoemd.18
Nadat [slachtoffer] is aangehouden heeft verdachte verschillende berichten gestuurd, waaronder naar zijn partner [naam] . In één van deze berichten geeft hij aan: “
Vanaf nu gaan we hem negeren. We hebben de bonus dus niks meer zeggen etc”.19 Ook heeft hij naar zijn schoonmoeder [naam] het bericht gestuurd:
“Als we hem nu niet hebben wordt het nooit meer”0.2
Op 15 januari 2024, omstreeks 20:45 uur, is de wijkagent bij verdachte thuis langsgekomen om te vertellen dat [slachtoffer] in vrijheid was gesteld. Tegenover de wijkagent heeft verdachte op dat moment aangegeven het geloof in de rechtstaat kwijt te zijn en dat hij het heel erg vond dat zijn gezin bedreigd werd. Ook heeft hij aangegeven dat hij [slachtoffer] en [slachtoffer] zou negeren als hij de volgende dag naar zijn schuur zou gaan om de paarden te voeren en bespreekt hij met de wijkagent de mogelijkheid om een andere toegangsweg te realiseren naar zijn schuur, zodat hij niet meer via de [adres] zou hoeven te rijden.21
Na het gesprek met de wijkagent heeft verdachte nog een aantal berichten gestuurd naar [naam] . In deze berichten heeft hij onder meer geschreven: “
Ze laten hem nu vrij, krijgt nog eens geen boete, geen prioriteit bij officier van justitie” en “
Reken maar dat hij nu gevaarlijk wordt. Ik dacht dat ik hem had maar had hem achteraf liever de kop ingeslagen, had ik ook niks gekregen. Ik twijfelde, verkeerde keuzes gemaakt.”.22
Gebeurtenissen van 16 januari 2024
Tijdens het ontbijt op 16 januari 2024 is verdachte volgens zijn partner [naam] super emotioneel en heeft verdachte tegen haar gezegd: “
Ik wil niet dat die vent jullie wat aandoet”.23
Uit de gegevens van de telefoon van verdachte kan worden vastgesteld dat verdachte op 16 januari 2024 vanaf 04:46 uur meerdere keren de applicatie op zijn telefoon heeft geopend waarmee hij de camerabeelden van zijn schuur aan de [adres] kon bekijken. Terwijl verdachte nog thuis was, tussen 07:25 uur en 07:49 uur, heeft hij een e-mail opgesteld met als onderwerp “
Als er ooit wat gebeurd. Dit bericht heeft hij om 7:49 uur verstuurd aan [naam] . Dit bericht bevatte voornamelijk financiële en fiscale overzichten en instructies voor [naam] . Verdachte heeft deze mail afgesloten met de tekst: “
Zorg goed voor elkaar en wees niet te gek voor een ander, love you till the moon and back, jullie zijn alles voor mij”.24 Vervolgens heeft verdachte een notitie geschreven in zijn telefoon. Hierin werden de volgende punten opgesomd: “
Schuilstal stuur, hobby afnemen- biljart etc., filmen, bedreigen, mishandelen, vernielen, hele tijd uitlokken, werken niet, kunnen dit wel betalen”.25
Rond 08:00 uur heeft verdachte enkele berichten van [naam] ontvangen waarin zij heeft aangegeven dat [naam] veilig op school is aangekomen en dat [naam] op haar werk is. Verdachte heeft hierop gereageerd met de tekst: “
Tot vanmiddag hou zoveel van jullie hè.” Hierna is verdachte naar zijn schuur gereden aan de [adres] waar hij rond 8:09 uur is aangekomen. Op dat moment is met de iPhone 11 van verdachte een foto gemaakt van het camerasysteem aan de oprit van de [adres] . Deze foto heeft hij enkele minuten later doorgestuurd naar [naam] .26
Op camerabeelden vanaf de schuur van verdachte aan de [adres] is te zien dat verdachte rond 08:09 uur aan is komen rijden en enige tijd stil is blijven staan voor de oprit van de woning van [slachtoffer] en [slachtoffer] . Wanneer verdachte bij de deur van zijn schuur is aangekomen om 08:12 uur, is te zien dat verdachte in de richting van het huis van [slachtoffer] en [slachtoffer] aan het kijken was. In de schuur heeft verdachte meerdere handelingen verricht. Zo heeft hij iets uit een kast achterin de schuur gepakt en heeft hij vervolgens een schroefboormachine en een doosje met bitjes gepakt. Met het doosje en de schroefboormachine in zijn handen is verdachte vervolgens de trap opgelopen naar de bovenverdieping van zijn schuur. Tussen 08:15 uur en 08:16:27 uur zijn geluiden te horen van het gebruik van een schroefboormachine.27 Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de vuurbuks ook wel bewaarde in zijn bureau die boven in zijn schuur stond op het moment dat de vuurbuks niet in zijn auto lag, aangezien in de poot van het bureau een holle ruimte zat die bereikt kon worden door een plaat los te schroeven.28 Onder het bureau is door de politie een kogel aangetroffen die gebruikt kan worden in de vuurbuks.29
Om 08:17:04 uur is te zien dat [slachtoffer] met haar dochter vertrekt vanaf het erf van de [adres] . Op datzelfde moment is verdachte zijn schuur uitgekomen en kijkt hij enkele seconden in de richting van de [adres] . Nadat hij kort naar binnen is geweest komt verdachte om 08:17:25 uur weer naar buiten en is hij met zijn rug naar de camera gaan staan en lijkt verdachte te plassen. Tijdens en na deze handelingen heeft verdachte meerdere malen in de richting van de [adres] gekeken.30 De politie heeft onderzoek gedaan naar de zichtlijn van verdachte op dat moment en de politie heeft geconcludeerd dat verdachte zicht had op de rijbaan van de [adres] en dat hij vanuit de positie waar hij stond gezien moet hebben dat de auto vanaf het erf van de [adres] , dan wel vlak daarna, richting de bebouwde kom van [plaatsnaam] is gereden.31 Vervolgens is verdachte weer naar binnen gegaan en is te horen dat verdachte meerdere handelingen heeft verricht buiten het zicht van de camera. Om 08:22 uur is verdachte naar de camera gelopen die beneden in zijn schuur hing en heeft hij zijn rechterhand in de richting van de camera bewogen, waarna het beeld is gestopt.32
Door de politie is onderzoek gedaan naar de verschillende cameras in en om de schuur van verdachte. Uit dit onderzoek is gebleken dat de twee cameras op de bovenverdieping van de schuur op het moment van onderzoek niet waren aangesloten en dat er beelden waren opgeslagen tot 16 januari 2024 om 08:12 uur en 08:13 uur. Vier cameras op de benedenverdieping waarvan beelden werden opgeslagen waren op het
moment van onderzoek allemaal uitgeschakeld en bevatten opgeslagen beeldmateriaal tot 16 januari 2024 om 08:22 uur. Een vijfde camera op de benedenverdieping waar een geheugenkaart in zat heeft beeldmateriaal opgeslagen tot 16 januari 2024 om 08:19 uur. De camera die gericht was op de naastgelegen akker is ingeschakeld gebleven en heeft beeldmateriaal opgeslagen tot en met 17 januari 2024.33
[slachtoffer]
Op camerabeelden van het camerasysteem van [slachtoffer] en [slachtoffer] is te zien dat verdachte om 08:29 uur in zijn Kia Stinger, vanaf zijn erf aan de [adres] , de [adres] is opgereden in de richting van het dorp [plaatsnaam] . Op dat zelfde moment reed ook [slachtoffer] op de [adres] in de richting van haar woning aan de [adres] . Zij heeft vanuit haar auto met haar telefoon gefilmd en op deze beelden is te zien dat verdachte haar tegemoet is komen rijden. Op het moment dat de autos elkaar zijn genaderd, is verdachte eerst naar rechts uitgeweken, waarna hij naar het midden van de rijbaan is gereden. Te horen is dat [slachtoffer] op dat moment heeft gezegd: “
Kijk, hij rijdt naar mij toe, zien jullie dat? Zie je dat, hij rijdt naar mij toe”. De autos zijn elkaar blijven naderen en beide autos zijn niet uitgeweken. Verdachte is als eerste gestopt en kort daarna is ook [slachtoffer] gestopt. De afstand tussen beide autos is dan enkele meters. Wanneer de autos net stilstaan is er gedurende ongeveer 15 à 16 seconden geclaxonneerd door [slachtoffer] . Verdachte is in die tijd uit zijn auto gestapt en al pratend en gebarend vanaf zijn auto naar de bestuurderskant van de auto van [slachtoffer] gelopen. Verdachte heeft daarbij zijn rechterhand in zijn rechter jaszak gestoken. Kort voordat verdachte bij de auto van [slachtoffer] is, is te horen dat [slachtoffer] heeft gezegd: “
Politie”. Vervolgens is te zien dat het raam van de linker voordeur van de auto van [slachtoffer] versplintert en dat de opname is gestopt. In slow motion is te zien dat verdachte op het moment dat hij naast de auto van [slachtoffer] staat de revolver in zijn hand heeft. Tussen 08:30:35 en 08:30:45 uur zijn op camerabeelden van het camerasysteem op de oprit van [slachtoffer] en [slachtoffer] vier knallen te horen.34 De auto van [slachtoffer] is vervolgens gaan rijden, is tegen de auto van verdachte aangekomen waarna de auto van [slachtoffer] met de rechter voorzijde tegen een boom in de rechter berm tot stilstand is gekomen.35 Getuige [naam] , die met haar auto achter [slachtoffer] reed, heeft verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte zijn wapen heeft gepakt en gericht met twee gestrekte armen drie of vier keer op [slachtoffer] heeft geschoten. Vervolgens is verdachte in zijn auto gestapt, achteruit gereden en weggereden.36 Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij met zijn auto naar het midden van de weg reed op het moment dat hij zag dat [slachtoffer] hem tegemoet reed en dat hij met zijn revolver op [slachtoffer] heeft geschoten, naar eigen zeggen omdat er door het claxonneren van [slachtoffer] bij hem iets knapte.37
Forensisch onderzoek [slachtoffer]
Door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is een forensisch pathologisch onderzoek uitgevoerd op het lichaam van [slachtoffer] . Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat sprake is geweest van een inschotverwonding op haar achterhoofd links en in haar nek. Door het NFI is geconcludeerd dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van het schotletsel in het hoofd.38
[slachtoffer]
Op de camerabeelden van de camerasystemen bij en aan de [adres] is te zien dat verdachte om 08:31:22 uur met hoge snelheid is komen aanrijden en dat hij zijn auto heeft geparkeerd op het erf van de [adres] . Verdachte is direct uitgestapt, heeft zijn rechterhand in zijn rechter jaszak gestopt en heeft geroepen: “
! [slachtoffer] ! [slachtoffer] , er is een ongeluk gebeurd! [slachtoffer] ! [slachtoffer] ! [slachtoffer] ! Help! Er is een ongeluk gebeurd! Je vrouw! Je vrouw [slachtoffer] !”. De op dat moment 12-jarige zoon van [slachtoffer] en [slachtoffer] , heeft de voordeur van de woning geopend. Op de camerabeelden is te horen dat verdachte zich tot hem heeft gericht en heeft gezegd: “
Waar is [slachtoffer] ? Waar is je vader? Waar is je vader? Je moeder! Je moeder heeft een ongeluk, ze staat tegen een boom aan.”. Op de vraag van de
zoon wat er is gebeurd, heeft verdachte opnieuw geantwoord dat zijn moeder tegen een boom staat en dat zijn vader er direct naar toe moet. Te zien is dat verdachte in de richting van de voordeur is gelopen waar de zoon in de deuropening stond. Tussen 08:32:18 en 08:33:03 uur zijn er geen beelden beschikbaar.
Vanaf 08:33:03 uur tot 08:33:26 zijn op camerabeelden van buiten de woning geluiden te horen. Er zijn geen camerabeelden beschikbaar van hetgeen zich in de woning heeft afgespeeld.39
De zoon van [slachtoffer] en [slachtoffer] heeft tegenover de politie ter plaatse en op het politiebureau een verklaring afgelegd. Op het politiebureau heeft hij verklaard dat verdachte tegen hem zei dat er wat ergs met zijn moeder was gebeurd en dat hij zijn vader, [slachtoffer] , moest halen. Op het moment dat hij naar zijn vader liep en zei dat er wat ergs was gebeurd met zijn moeder, duwde verdachte hem aan de kant, pakte een pistool en heeft toen meerdere keren op [slachtoffer] geschoten. Verder heeft hij verklaard dat zijn vader op dat moment nog in bed lag en dat zijn vader zijn deken over zich heen wilde doen. Verdachte heeft toen door de deken heen geschoten. Hij hoorde hierop zijn vader schreeuwen van de pijn. Ook heeft hij benoemd dat zijn vader het bed uitging en richting de voordeur is gelopen terwijl hij al wonden had. Hierbij zou zijn vader dingen hebben gedaan en in de buurt van de voordeur zijn uitgegleden, waarna [slachtoffer] door verdachte in zijn rug is gestoken met een zakmes. De zoon heeft daarbij ook geprobeerd om verdachte te steken met een mes, maar dit mes is daarbij afgebroken.40
In de woning aan de [adres] heeft forensisch onderzoek plaatsgevonden. Bij dit onderzoek zijn op verschillende plekken (bloed)sporen aangetroffen. Zo zijn er tussen de deuropening en het bed in de slaapkamer meerdere rondvormige lineair geplaatste bloedspatten aangetroffen. Op het bed lagen twee separate dekbedden en op het rechter dekbed en kussen werden meerdere bloedvlekken aangetroffen. Bij het terugslaan van het rechter dekbed werd een afgevlakt projectiel aangetroffen. In het dekbed werden twee gaten op nagenoeg dezelfde hoogte aangetroffen, waarbij door de onderzoekers aanwijzingen werden verkregen dat er, in ieder geval, twee projectielen zodanig zijn verschoten dat deze het dekbed aan de bovenzijde zijn binnengedrongen en aan de onderzijde hebben verlaten. Op het matras werden enkele bloedvlekken aangetroffen.41
In de hal werden meerdere bloedsporen aangetroffen. Op de wc-deur werden onder meer op een hoogte van ongeveer 150 centimeter, meerdere, gegroepeerde, bloedspoorspatten ontstaan door een krachtsinwerking in vloeibaar bloed waargenomen. In het voornoemd bloedbeeld op de wc-deur waren twee clusters van veegsporen door bloed. In deze twee clusters, waren de op de deur aanwezige bloedspatten in de richting van de voordeur geveegd.
Daarnaast werden meerdere bloedspoorpatronen aangetroffen onder de deurklink, onder het raam van de voordeur, boven de deurklink en op de rechtermuur tegenover de wc-deur. Onder een schoenenkastje in de hal is het lemmet van een zogenaamd worst en kaas-mes aangetroffen. Tussen de schoenen, op de lage schoenenkast onder de kapstok, is een roze stukje van een heft en stukje van een lemmet aangetroffen. Daarnaast werden verschillende goederen en kledingstukken aangetroffen die verspreid over de vloer lagen. Op de vloer is ook een revolver van het type Nagant aangetroffen. De in de trommel aanwezige hulzen bevatten op dat moment geen projectielen meer.42
Het vuurwapen is onderzocht door het NFI. Op meerdere plekken op het vuurwapen is DNA aangetroffen van [slachtoffer] . Zo is onder meer op de ruwe delen en de trekker van het vuurwapen een relatief grote hoeveelheid DNA aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer] en een relatief kleine hoeveelheid DNA dat afkomstig kan zijn van verdachte.43
Op de camerabeelden van de camera bij de voordeur van de [adres] is te zien dat vanaf 08:33:32 uur [slachtoffer] de deur komt uitgerend, terwijl hij op dat moment gekleed was in een zwarte boxershort en een wit hemd. Zowel op de rugzijde van het witte hemd, de voorzijde van het witte hemd als in het gezicht van [slachtoffer] zijn rode vlekken te zien. Direct na [slachtoffer] is ook verdachte naar buiten gerend in achtervolging op [slachtoffer] . Hierbij heeft verdachte geroepen: “
Nou weglopen, Hè. Klootzak! Klootzak da je bint. Klootzak, hé”. Als laatste is de zoon naar buiten gekomen. Hij heeft op dat moment een telefoon in zijn hand en [slachtoffer] is vanaf het terras, door de sloot, de naast de woning gelegen akker in gerend. Verdachte is bij de sloot gestopt, heeft zich omgekeerd en is in een looppas richting zijn auto gegaan. Vervolgens is te zien dat verdachte bij zijn auto is aangekomen en eerst heeft geprobeerd de rechterportier van de auto te openen. Verdachte heeft op dat moment duidelijk zichtbaar bloed aan zijn linkerhand. Nadat dit niet is gelukt, is hij om de auto heen gelopen en heeft hij via de nog geopende deur aan de bestuurderszijde een geweer gepakt vanaf de bijrijdersstoel. Met dit wapen is hij weer teruggelopen naar de plek waar [slachtoffer] de akker is ingelopen. Terwijl dit alles plaatsvindt is de zoon te horen die met de meldkamer van 112 aan het bellen is.
Verdachte is met het geweer de akker ingelopen terwijl te horen is dat verdachte riep: “
Lafaard! Waar ben je? Klootzak!” en “
Waar ben je dan?”. Ook de camera aan de schuur van verdachte heeft beelden vastgelegd van hetgeen op de akker heeft plaatsgevonden. Hierop is te zien dat de zichtbaar gewonde en onvast ter been zijnde [slachtoffer] de akker is opgelopen en uiteindelijk half in de sloot is beland en daar is blijven liggen. Vervolgens is te zien dat verdachte de akker is opgelopen vanaf dezelfde plek waar [slachtoffer] kort daarvoor de akker is opgelopen en dat verdachte daarbij ongeveer dezelfde route heeft gevolgd als [slachtoffer] . Enkele momenten later is verdachte gestopt met lopen waarna een knal te horen is. Hierna is verdachte een paar meter verder gelopen en zijn er nog drie knallen te horen. Nadat verdachte nog een aantal stappen heeft gezet is een vijfde knal te horen. Op de camerabeelden is verder te horen dat verdachte op dat moment heeft geroepen: “
Mijn dochter willen verkrachten!”. Hierop is verdachte teruggelopen naar de plek waar hij de akker is opgelopen en is hij opnieuw het erf van de [adres] opgegaan in de richting van de plek waar [slachtoffer] half in de sloot lag, dit alles terwijl hij de vuurbuks in zijn rechterhand vasthield. Al lopend heeft verdachte gezegd: “
Mijn dochter willen verkrachten, mijn gezin willen uitmoorden en de politie kan niks. En de politie kan niks. Vuile kloothommel, vuile kloothommel hey”. Vanaf dit moment is er voor een periode van 52 seconden geen beeldmateriaal vastgelegd. Hierna is te zien dat verdachte geknield voor het hoofd van [slachtoffer] zit die op zijn buik op de grond ligt met een mes in zijn rug. Verdachte heeft op dat moment het geweer gepakt en vervolgens tien keer met kracht op het hoofd van [slachtoffer] geslagen, terwijl hij riep: “
En je gaat niet, en je gaat niet mijn gezin kapotmaken. Je gaat niet mijn gezin. echt niet. Echt niet. Niet, niet, niet,
niet, niet, niet, niet!”. Door het slaan met het wapen op het hoofd van [slachtoffer] is het wapen steeds verder kapot gegaan. Wanneer verdachte tien keer heeft geslagen, is verdachte opgestaan en is hij al pratend weggelopen in de richting van zijn auto. Verdachte heeft op dat moment gezegd: “
Zo, Afgelopen, Ons een jaar geterroriseerd hey. Ons helemaal, helemaal kapot gemaakt hebben jullie. helemaal kapot
gemaakt.”.Terwijl verdachte terugloopt naar zijn auto is hij de zoon tegengekomen die op dat moment een groot mes in zijn handen had. Nadat verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij het mes moet wegleggen en de zoon sorry heeft gezegd, loopt verdachte door naar zijn auto. Daar aangekomen heeft verdachte gezegd: “
Godverdomme, alles kapot gemaakt.ik loat mien dochter niet verkrachten, ik loat mien dochter niet verkrachten. Dat giet niet gebeuren.”.44
Uit de telefoongegevens van de iPhone 13 van verdachte volgt dat hij om 08:39:15 uur, op het moment dat hij bij zijn auto staat op het erf van de [adres] , met [naam] heeft gebeld. Deze oproep heeft 33 seconden geduurd. Tien seconden later heeft verdachte gebeld met het noodnummer gedurende 52 seconden en ongeveer dertien seconden daarna met de [bedrijf] waar [naam] werkzaam is. Dit gesprek heeft 2 minuten en 32 seconden geduurd.45 [naam] heeft over het telefoongesprek met haar verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd: “
het is hier helemaal misgegaan, het is helemaal mis. Haal [naam] , [naam] en [naam] op, ik heb geschoten” en dat hij daarna de verbinding heeft verbroken.46
Tussen 08:45:11 en 08:49:16 uur heeft verdachte op zijn iPhone 13 de Facebook-applicatie geopend.47 Op de camerabeelden van het camerasysteem aan het begin van de oprit aan de [adres] is te zien en te horen dat verdachte om 08:45:03 uur tot 08:46:27 uur met zijn telefoon in de hand het volgende heeft gezegd: “
Er is iets heel ergs gebeurd. Na een jaar van terroriseren, mijn dochter bedreigen, willen verkrachten, mijn moeder willen doodmaken, mijn vrouw willen verkrachten, mijn jongen willen doodmaken, is het nou helemaal uit de hand gelopen, helemaal uit de hand gelopen. We hebben altijd alles, we hebben alles gedaan, altijd hebt wij meegewerkt. Het spijt me, het spijt me [naam] . [naam] , [naam] ik ben zo wies met jullie, ik ben zo wies met jullie maar ik kan niet hebben dat ze jullie dood maken. Ik kan niet hebben dat ze jullie dood maken! Dat kan gewoon niet! Dat kan gewoon niet jongens! En de officier van justitie doet niks! En hij heeft mij mishandeld en hij krijgt waarschijnlijk nog niet eens een geldboete, hij krijgt nog niet eens een geldboete. En dan is hij er weer. En ik heb de boel . Nee, dat kan toch niet zo wezen in Nederland jongens dat de rechtstaat je compleet, compleet, maar dan ook compleet in de steek laat! De agenten hebben hun best gedaan hoor, die hebben hun best gedaan. Maar ik kan niet meer jongens...”.48
Hierna heeft verdachte een video gemaakt die live op Facebook is gedeeld. In dit bericht heeft verdachte onder meer gezegd:
“Jongens er is iets heel ergs gebeurd na een jaar van treiteren hebben ze het eindelijk voor mekaar, jongens ik laat mijn dochter niet verkrachten, mijn zoon niet vermoorden, mien moeder niet vermoorden mien vrouw niet verkrachten ze hebben er zo vaak mee gedreigd, ze hebben altijd alles vernield bij ons, wij hebben niks teruggedaan helemaal niks, politie kan niks doen. De rechtstaat, de rechtstaat helpt je niet jongens, die helpt je niet. Sorry, [naam] ik hou zoveel van jullie ik hou zoveel van jullie ik kan niet hebben dat ze jullie vermoorden ik kan dat niet, dat kan ik niet. Als je maar 1 procent vader bent dan ga je dat voorkomen, dan ga je dat voorkomen.
Gatverdomme, nou dan zal ik de rest van mien (fon) leven wel de bak in gaan, ik red me daar wel, als jullie maar veilig binnen (fon) jongens als jullie maar veilig binnen (fon).
() Jongens sorry, sorry, sorry, sorry, hebben ze toch weer die camera hebben ze hem nog weer bijdraaid, nog meer treiteren, nog meer treiteren, nog meer treiteren. Je zie hem ja he! Het is toch niet normaal met die mensen. Het is toch niet normaal. Het is niet normaal. Ik ben hier. k stop der mit (fon)”49
Nadat verdachte het Facebook-bericht heeft opgenomen heeft hij via WhatsApp audioberichten gestuurd naar zijn partner [naam] en zijn kinderen. Om 08:49:42 uur heeft hij aan zijn dochter een bericht gestuurd, en om 08:50:09 uur aan zijn zoon. Aan zijn zoon heeft hij gestuurd: “
Lieve [naam] , ik hou zoveel van jou, ik hou zoveel van jullie. Echt waar, ik moest dit doen, ik wil jullie beschermen, dit kan niet, ze kunnen jullie niks aandoen. Ga voor je leven, laat je leven niet kapot maken. Papa red zich wel, papa red zich alt-“. Vervolgens heeft hij om 08:51:13 uur aan [naam] gestuurd: “
Lieve [naam] , wees er voor elkaar in deze moeilijke tijd. Ik kan er op dit moment niet voor jullie zijn, maar de eerste tijd kunnen ze je geen kwaad doen, kunnen ze je geen kwaad doen.”50
Verdachte is om 08:55 uur aangehouden door de politie.51 Tegenover verbalisant [naam] heeft verdachte verklaard dat er was gedreigd om zijn dochter en partner te verkrachten en zijn zoon en moeder te vermoorden en dat niemand aan zijn vrouw of kinderen zou komen. Ook heeft verdachte daarbij benoemd dat [slachtoffer] hem zondagavond heeft mishandeld en de dag daarna alweer in vrijheid was gesteld zonder dat hij hiervoor veroordeeld is.52 In het ziekenhuis, waar verdachte werd behandeld voor de verwonding aan zijn pink, heeft verdachte omstreeks 09:40 uur tegenover verbalisanten verklaard dat die pool zijn dochter wou verkrachten en zijn moeder, vrouw en zoon zou vermoorden en dat hij vader was en dat hij dit niet liet gebeuren.53 Verdachte heeft daarbij gezegd: “
wat ben je voor een vader als je je eigen kind niet beschermt?”. Ook gaf hij aan dat het verplegend personeel zijn jas wel kapot mocht knippen, omdat hij die de eerste dertig jaar niet nodig zou hebben.54
Onderzoek overlijden [slachtoffer]
Door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is een forensisch pathologisch onderzoek uitgevoerd op het lichaam van [slachtoffer] . In het lichaam van [slachtoffer] was sprake van 6 inschoten en 1 doorschot . Daarnaast waren er 23 steekletsels en 6 snijletsels ontstaan door krachtinwerking met één of meerdere scherprandige voorwerpen (zoals een mes). Het NFI heeft geconcludeerd dat [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van 1 of 2 inschoten en 7 steekletsels aan de romp en 1 steekletsel aan de hals. De overige letsels (waaronder 4 inschoten, 1 doorschot, 15 steekletsels, 3 snijletsels en talrijke scheurwonden en bloeduitstortingen) kunnen door middel van bloedverlies aan (de snelheid van) het overlijden hebben bijgedragen.55
Bewijsoverwegingen van de rechtbank
Zoals hiervoor reeds is opgemerkt staat niet ter discussie dat verdachte op 16 januari 2024 [slachtoffer] en [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte daarbij met voorbedachte raad heeft gehandeld of dat hij heeft gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Voordat de rechtbank deze vraag beantwoordt, zal eerst het juridisch kader worden geschetst.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in wat voor en tijdens het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het
begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad. (Vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963.)
Overwegingen rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot het bovenstaande en hetgeen daarover door de verdediging en de officier van justitie is aangevoerd het volgende.
De rechtbank is op basis van de hiervoor opgesomde feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte zowel [slachtoffer] als [slachtoffer] met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht. Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Uitlatingen verdachte
De rechtbank constateert dat een groot gedeelte van de tenlastegelegde gedragingen op camerabeelden is vastgelegd en dat deze beelden ook inzicht geven in de beweegredenen en de gedachtegang van verdachte. Op de camerabeelden is namelijk te horen wat verdachte tijdens en nadat hij [slachtoffer] en [slachtoffer] om het leven heeft gebracht heeft gezegd en gedaan. Nu verdachte zelf heeft verklaard voor een groot gedeelte geen herinneringen te hebben aan wat er is gebeurd en wat daarbij in hem is omgegaan, zijn dit belangrijke indicaties waaruit de intenties van verdachte kunnen worden afgeleid.
De rechtbank constateert op basis van de inhoud van het dossier dat het aannemelijk is dat [slachtoffer] zich op meerdere momenten op een dusdanige manier tegenover verdachte en/of zijn gezin heeft gedragen en uitgelaten dat dit door verdachte als bedreigend is ervaren. Zo zou [slachtoffer] laatstelijk op 14 januari 2024, nadat verdachte een kopstoot van [slachtoffer] had gekregen, tegen verdachte hebben gezegd dat hij de dochter van verdachte zou verkrachten, zijn zoon zou vermoorden, zijn moeder zou vermoorden en zijn vrouw zou verkrachten. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij ervan overtuigd was dat [slachtoffer] deze bedreigingen ten uitvoer zou brengen en dat [slachtoffer] zijn gezin zou vermoorden.
Uit de feiten en omstandigheden die de rechtbank hiervoor heeft geschetst leidt de rechtbank af dat verdachte bij zijn handelen een concreet doel voor ogen heeft gehad, namelijk het voorkomen dat [slachtoffer] en/of [slachtoffer] uitvoering zouden kunnen geven aan de door [slachtoffer] geuite bedreigingen én een einde maken aan het geëscaleerde conflict. Dat verdachte heeft gehandeld met het doel om uitvoering van de bedreigingen te voorkomen, blijkt naar het oordeel van de rechtbank met name uit de uitlatingen die verdachte tijdens het doden van [slachtoffer] en kort daarna heeft gedaan. Hierbij heeft verdachte consequent gesproken over het feit dat [slachtoffer] zijn vrouw en kinderen iets zou aandoen en dat de politie en de rechtstaat niks voor hem zou kunnen doen. Na afloop van de feiten heeft verdachte ook meerdere keren en op meerdere manieren gezegd dat hij dit moest doen en dat ze zijn familie nu niks meer kunnen doen. Ook tegenover verbalisanten heeft hij benoemd dat [slachtoffer] zijn familie iets zou willen aandoen en dat hij dit als vader altijd zal voorkomen.
De rechtbank merkt hierbij op dat verdachte meerdere keren spreekt over ze of jullie, en dat hij hierin geen onderscheid lijkt te maken tussen [slachtoffer] , die de bedreigingen zou hebben geuit, en [slachtoffer] , die een andere rol heeft gehad in het conflict. Wel heeft hij specifiek benoemd dat
[slachtoffer] en [slachtoffer] zijn gezin een jaar hebben geterroriseerd. Verder constateert de rechtbank dat 16 januari, de dag waarop de feiten zijn gepleegd, een emotioneel beladen dag was voor verdachte. Het was namelijk exact een jaar nadat verdachte de woning had overgedragen aan [slachtoffer] en [slachtoffer] en ook was het de geboortedag van de overleden vader van verdachte. Dat verdachte een bewuste afweging heeft gemaakt om die dag een einde te maken aan het conflict, leidt de rechtbank ook af uit de uitlating van verdachte in het Facebook-bericht waarin hij aangeeft dat hij de rest van zijn leven de bak in zal gaan, maar dat hij zich daar wel redt en dat voor hem het belangrijkste is dat zijn gezin veilig is.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit sterke aanwijzingen voor het handelen met voorbedachte raad en dat verdachte niet heeft gehandeld in een plotselinge gemoedsopwelling.
Uiterlijke verschijningsvorm
Dat verdachte heeft gehandeld met het doel om [slachtoffer] en [slachtoffer] om het leven te brengen en ze zo als het ware uit te schakelen, vindt ook ondersteuning in de uitlatingen en gedragingen van verdachte voorafgaand aan de tenlastegelegde gedragingen. Zo heeft verdachte op 15 januari 2024, nadat verdachte te horen heeft gekregen dat [slachtoffer] weer is vrijgelaten, tegenover de wijkagent aangegeven dat hij het vertrouwen in de rechtstaat kwijt is en dat hij het erg vindt dat zijn gezin bedreigd wordt. Tegenover zijn schoonmoeder heeft hij die avond aangegeven dat hij erop rekende dat [slachtoffer] vanaf dat moment echt gevaarlijk zou worden. Dat deze gedachte bij verdachte voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten al nadrukkelijk aanwezig was, blijkt voorts uit het feit dat verdachte de ochtend van 16 januari 2024 tegenover zijn partner zeer geëmotioneerd heeft aangegeven dat hij niet wilde dat die vent zijn gezin wat zou aandoen. Kort daarna heeft verdachte de hiervoor omschreven e-mail met als onderwerp als er ooit wat gebeurd opgesteld en aan [naam] toegestuurd. Vervolgens heeft hij op zijn telefoon een notitie gemaakt waarin verdachte punten heeft opgesomd die betrekking hebben op het conflict met [slachtoffer] en [slachtoffer] en is hij, ondanks dat hij kennelijk bang was dat [slachtoffer] zijn bedreigingen ten uitvoer zou brengen, naar de schuur aan de [adres] gereden. Verdachte heeft verklaard dat hij daar wilde werken, maar uit de gedragingen die zijn vastgelegd op de camera blijkt niet dat verdachte op enig moment daadwerkelijk aanstalten heeft gemaakt om te gaan werken. Vanaf het moment dat verdachte is aangekomen bij de schuur en een foto heeft genomen van het camerasysteem van [slachtoffer] en [slachtoffer] , heeft verdachte gedecideerd en gericht gehandeld. De rechtbank acht het daarbij goed mogelijk dat het moment waarop verdachte dacht te zien dat de positie van het camerasysteem van [slachtoffer] en [slachtoffer] aan de kant van de [adres] was gewijzigd een extra trigger is geweest voor verdachte.
In de schuur van verdachte heeft verdachte zijn schroefboormachine gepakt. Hoewel niet te zien is wat verdachte met de schroefboormachine heeft gedaan, acht de rechtbank het wel aannemelijk dat verdachte de dubbele wand van zijn bureau open heeft geschroefd om de vuurbuks daaruit te halen die hij daar naar eigen zeggen soms bewaarde. Ook is op de camerabeelden te zien dat verdachte meerdere keren in de richting van de woning van [slachtoffer] en [slachtoffer] heeft gekeken, onder andere op het moment dat [slachtoffer] met haar auto wegreed om haar dochter naar school te brengen. Hieruit concludeert de rechtbank dat hij op dat moment ook gefocust was op hetgeen zich in en om de woning van [slachtoffer] en [slachtoffer] afspeelde. Vervolgens heeft verdachte nagenoeg al zijn ingeschakelde cameras uitgeschakeld, zodat verder niet kon worden waargenomen wat verdachte heeft gedaan in en rondom zijn schuur.
De verklaring die verdachte heeft gegeven voor het uitschakelen van de cameras, namelijk dat verdachte na de vrijlating van [slachtoffer] het gevoel had gekregen dat camerabeelden toch zinloos waren in het conflict, acht de rechtbank niet aannemelijk. Dit strookt niet met het feit dat verdachte kort daarvoor nog
een foto heeft gemaakt van het camerasysteem van [slachtoffer] en [slachtoffer] en dat hij deze foto naar [naam] heeft gestuurd. Ook gelet op het feit dat verdachte in de vroege ochtend van 16 januari 2024 nog veelvuldig de camerabeelden van zijn cameras heeft geraadpleegd en in het gehele conflict camerabeelden een dusdanige belangrijke rol hebben gespeeld, valt niet te begrijpen dat verdachte om de door hem genoemde reden de cameras zou hebben uitgeschakeld.
Ten aanzien van [slachtoffer]
De rechtbank stelt vervolgens vast dat verdachte op het moment dat hij wegreed bij zijn schuur in het bezit was van een revolver, een baby Browning, een vuurbuks, een mes en een hoeveelheid munitie voor elk van de betreffende wapens en dat [slachtoffer] op datzelfde moment over de [adres] in de richting van haar woning reed.
Op het moment dat verdachte [slachtoffer] herkende, heeft hij zijn auto voor de auto van [slachtoffer] gezet zodat zij hem niet kon passeren. De rechtbank constateert op basis van de beschikbare camerabeelden dat verdachte op het moment dat hij uit de auto stapt en naar [slachtoffer] loopt, een gedecideerde indruk maakte. Hij is rechtstreeks en zonder aarzeling naar [slachtoffer] toegelopen en heeft ondertussen enkele handgebaren gemaakt. Dit allemaal terwijl hij zijn rechter hand in zijn rechter jaszak hield, de jaszak waarin hij ook zijn revolver droeg. Hij is specifiek naar het bestuurdersportier toegelopen. Er is geen twijfel in zijn handelen te zien en verdachte heeft direct nadat hij bij de bestuurdersportier van de auto van [slachtoffer] stond meermalen gericht op haar geschoten, waarbij het eerste schot de ruit van het portier vernielde. [slachtoffer] is in haar hoofd en in haar nek geraakt.
Hoewel niet exact kan worden vastgesteld op welk moment verdachte concreet het plan heeft opgevat om [slachtoffer] om het leven te brengen, is de rechtbank op basis van het voorgaande er van overtuigd dat verdachte uiterlijk op het moment van het versturen van de e-mail met financiële instructies aan zijn partner op 16 januari 2024 om 07:49 uur het plan heeft opgevat om [slachtoffer] en [slachtoffer] te doden. Vanaf dat moment zijn de handelingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm immers gericht geweest op het uiteindelijke doel, het om het leven brengen van [slachtoffer] en [slachtoffer] .
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarom hoe dan ook ten opzichte van het doden van [slachtoffer] voldoende gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Zijn er contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad?
Door de verdediging is met betrekking tot de e-mail met financiële overzichten en instructies die verdachte in de ochtend van 16 januari 2024 aan zijn partner heeft verstuurd, aangevoerd dat verdachte dergelijke
e-mails vaker heeft verstuurd op momenten dat hij zich erg slecht voelde en zich zorgen maakt over zijn gezondheid. De rechtbank is van oordeel dat deze e-mail weliswaar ook verklaard zou kunnen worden door het feit dat verdachte zich erg slecht voelde en bang was dat hij zou komen te overlijden of niet meer in staat zou zijn om zijn financiën te regelen, maar dat in de situatie dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij op korte termijn vanwege zijn gezondheid mogelijk niet meer in staat zou zijn om zijn familie te beschermen evengoed een extra aanleiding voor verdachte kan zijn geweest om nu verdachte daartoe nog in de gelegenheid was een einde te maken aan het door hem gepercipieerde gevaar en het onderliggende conflict. Daar komt bij dat verdachte enkele minuten na het versturen van deze e-mail een notitie heeft gemaakt waarin hij enkele frustraties met betrekking tot het conflict heeft opgesomd. De rechtbank kan het versturen van deze e-mail dan ook niet los zien van de gebeurtenissen die daarna hebben plaatsgevonden.
Verder heeft verdachte bij de politie en ter zitting verklaard dat hij op weg was naar huis op het moment dat hij [slachtoffer] toevallig tegenkwam en dat hij op dat moment een ultieme poging wilde doen om met [slachtoffer] in gesprek te komen om tot een oplossing van het conflict te komen. Op het moment dat [slachtoffer] bleef toeteren, is er volgens verdachte iets geknapt bij hem waardoor hij zijn revolver uit zijn zak heeft gepakt en haar heeft neergeschoten.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande het scenario dat verdachte [slachtoffer] geheel toevallig is tegengekomen niet aannemelijk. Zoals hiervoor reeds is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte uiterlijk op het moment dat hij de e-mail met financiële instructies aan zijn partner heeft gestuurd het plan heeft opgevat om haar en [slachtoffer] om het leven te brengen. De rechtbank is er daarom van overtuigd dat de ontmoeting met [slachtoffer] niet toevalligerwijs heeft plaatsgevonden, maar dat verdachte wist dat [slachtoffer] rond dat moment, na het naar school brengen van de dochter, weer thuis zou moeten komen en dat verdachte [slachtoffer] heeft opgewacht.
De rechtbank acht ook de verklaring van verdachte dat hij een ultieme poging wilde doen om met [slachtoffer] in gesprek te komen niet geloofwaardig en niet aannemelijk en schuift deze daarom terzijde. Uit het hiervoor geschetste overzicht van de gebeurtenissen vanaf 16 januari 2023 blijk naar het oordeel van de rechtbank dat de mogelijkheid om op een normale manier met elkaar in gesprek te gaan eigenlijk al vanaf februari 2023 niet meer aanwezig was. Ook verdachte heeft op 14 januari 2024, twee dagen voor de tenlastegelegde feiten, nog meermalen aangegeven dat hij niet in gesprek wilde en heeft er in reactie op de door de deurwaarder bezorgde brief van [slachtoffer] en [slachtoffer] zelfs bij zijn eigen advocaat op aangedrongen een contactverbod te bewerkstelligen. Op 14 januari 2024 is de ruzie geëscaleerd, zijn er over en weer dingen geroepen en is door [slachtoffer] in ieder geval één kopstoot uitgedeeld. Uit de uitlatingen van verdachte daarna, blijkt ook op geen enkele manier dat verdachte nog een opening heeft geboden voor een gesprek of dit heeft overwogen. De rechtbank merkt daarbij voorts op dat de wijze waarop verdachte [slachtoffer] het doorrijden onmogelijk heeft gemaakt, zeker gelet op het conflict van twee dagen daarvoor, geen voor de hand liggende manier is om in gesprek te komen.
De rechtbank acht evenmin geloofwaardig en aannemelijk dat verdachte getriggerd zou zijn door het claxonneren door [slachtoffer] en dat hij daardoor in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling zou hebben gehandeld. Dat enkel het claxonneren een dusdanige extreem gewelddadige reactie teweeg zou hebben gebracht, wordt door de onderzoekers van het Pieter Baan Centrum ook als zeer onwaarschijnlijk beschouwd. Daar komt bij dat verdachte op 14 januari 2024 gedurende het op dat moment escalerende conflict heel goed in staat is gebleken om zichzelf te beheersen, terwijl toen sprake is geweest van fysieke en verbale provocatie door [slachtoffer] en/of [slachtoffer] . De rechtbank benadrukt daarbij dat op het moment dat verdachte [slachtoffer] heeft klemgezet en heeft doodgeschoten er op geen enkele wijze sprake was van een fysieke of verbale dreiging.
Ook voor het overige zijn naar het oordeel van de rechtbank geen contra-indicaties aannemelijk geworden die aan het nemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Ten aanzien van [slachtoffer]
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij nagenoeg geen herinneringen heeft tussen het moment dat hij [slachtoffer] heeft doodgeschoten en het moment dat hij met de vuurbuks op het hoofd van [slachtoffer] aan het slaan was. Hij heeft daarom geen inzage kunnen geven in zijn beweegredenen. Nu verdachte geen inzicht heeft gegeven in wat in hem omging tussen het doodschieten van [slachtoffer] en het doden van [slachtoffer] , is de rechtbank aangewezen op de uiterlijke verschijningsvorm en de op de camerabeelden vastgelegde bewegingen en uitlatingen van verdachte voorafgaand aan, gedurende en na de geweldshandelingen.
Nadat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, is verdachte in zijn auto gestapt en is hij direct richting de [adres] gereden. Verdachte is de oprit van deze woning opgereden en heeft daar geroepen dat [slachtoffer] naar buiten moest komen omdat zijn vrouw een ongeluk zou hebben gehad en met haar auto tegen een boom stond. Dit duidt naar het oordeel van de rechtbank op berekenend en planmatig handelen. De verdachte heeft op deze manier geprobeerd om [slachtoffer] naar buiten te lokken met het kennelijke doel om hem om het leven te brengen. Op het moment dat de destijds 12-jarige zoon van [slachtoffer] en [slachtoffer] opendeed, heeft dit hem er geenszins van weerhouden om zijn plan door te zetten. Integendeel. Verdachte heeft op dat moment de leugen herhaald en aan de zoon gevraagd waar zijn vader was. Op het moment dat de zoon naar zijn vader in de slaapkamer is gelopen, is verdachte achter hem aan de woning ingelopen en heeft hij vrijwel direct nabij de ingang van de slaapkamer op [slachtoffer] geschoten. De rechtbank acht op basis van de verklaring van de zoon en het forensisch onderzoek in de woning van [slachtoffer] en [slachtoffer] ook aannemelijk dat vervolgens in de hal van de woning een worsteling heeft plaatsgevonden waarbij verdachte ook meerdere keren met een mes in het lichaam van [slachtoffer] heeft gestoken.
De handelingen die daarop volgen zijn allemaal op camera vastgelegd en hiervoor beschreven. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte op meerdere momenten de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de gevolgen van zijn daden en zich hiervan rekenschap te geven. Uit hetgeen verdachte doet en zegt blijkt echter dat verdachte maar één doel had en dat was het om het leven brengen van [slachtoffer] . Verdachte heeft hierin bewuste keuzes en afwegingen gemaakt. Zo heeft hij op het moment dat [slachtoffer] de akker is ingevlucht eerst de vuurbuks uit de auto gepakt, waarna hij -op het oog rustig- op zoek is gegaan naar de gewonde [slachtoffer] . Nadat hij met de vuurbuks nog meerdere keren heeft geschoten op [slachtoffer] , is hij teruggelopen en heeft hij [slachtoffer] nogmaals met een mes gestoken en heeft hij de vuurbuks op het hoofd van [slachtoffer] kapot geslagen. Ook heeft hij de bewuste keuze gemaakt om de aanwezige zoon gedurende het hele gebeuren fysiek niks aan te doen, maar zich alleen te richten op [slachtoffer] .
Zoals hiervoor reeds overwogen blijkt uit de uitlatingen van verdachte tijdens het doden van [slachtoffer] en kort daarna dat hij [slachtoffer] bewust van het leven heeft beroofd, omdat hij wilde voorkomen dat hij zijn gezin iets zou aandoen. Verdachte was overtuigd van deze dreiging en heeft hierin een bewuste afweging gemaakt en zich daarbij ook rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Ook stelt de rechtbank vast dat verdachte op meerdere momenten nadat hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht en ook tijdens de handelingen bij en in de woning in de gelegenheid is geweest om tot bezinning te komen, maar dat hij desondanks het plan om [slachtoffer] om het leven te brengen heeft doorgezet en uitgevoerd.
Zijn er contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad?
Door de verdediging is aangevoerd dat van de zoon van [slachtoffer] en [slachtoffer] niet mag worden verwacht dat hij kort na de feiten waarvan hij getuige is geweest een verklaring heeft afgelegd die bruikbaar is voor het bewijs. De rechtbank is echter van oordeel dat deze verklaring consistent is en op belangrijke punten ondersteund wordt door de forensische bevindingen in de woning en de beschikbare camerabeelden. Zo heeft de zoon verklaard dat verdachte op zijn vader heeft geschoten in de slaapkamer en dat zijn vader de deken voor zich heeft gehouden. Dit komt overeen met de gaten die zijn aangetroffen in de deken en het letsel van [slachtoffer] . Ook blijkt uit het forensisch onderzoek dat in de hal van de woning veel bloedsporen zijn aangetroffen en dat daar een afgebroken mes is aangetroffen waarmee de zoon verdachte zou hebben proberen te steken. Ook dit komt overeen met eerdergenoemde verklaring. De rechtbank ziet daarom geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaring en zal deze daarom gebruiken voor het bewijs.
Gelet op het aangetroffen DNA van [slachtoffer] op de revolver van verdachte, acht de rechtbank het aannemelijk dat [slachtoffer] op enig moment tijdens de worsteling in de hal de op dat moment al leeggeschoten revolver in handen heeft gekregen. Dit doet naar het oordeel van de rechtbank echter niets af aan het feit dat verdachte gewapend naar de woning van [slachtoffer] is gegaan met het doel om [slachtoffer] om het leven te brengen. Het is verdachte die [slachtoffer] in een volkomen weerloze positie heeft aangevallen en beschoten, waarna [slachtoffer] zich tegen deze aanval heeft proberen te verdedigen.
Door de verdediging is voorts aangevoerd dat verdachte zich door het doden van [slachtoffer] , in combinatie met de bij verdachte vastgestelde aanpassingsstoornis en beperkte neurocognitieve stoornis, in een dusdanige geestelijke toestand bevond dat er bij hem op dat moment geen enkele ruimte voor kalm en rustig overleg bestond. De rechtbank gaat daar niet in mee. De rechtbank overweegt daartoe dat uit vaste jurisprudentie volgt dat zelfs een eventuele volledige ontoerekeningsvatbaarheid niet zou uitsluiten dat sprake is van voorbedachte raad.56 Immers, ook iemand die onder invloed is van een stoornis of handelt na een zeer ingrijpende ervaring als in dit geval het voorafgaand doden van een ander mens, kan zeer planmatig te werk gaan. Dat verdachte ten opzichte van het doden van [slachtoffer] planmatig en berekenend te werk is gegaan, is naar het oordeel van de rechtbank evident.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het voorgaande dan ook geen contra-indicaties op voor het feit dat verdachte met voorbedachte raad [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Ook overigens zijn geen contra-indicaties aannemelijk geworden die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde moorden op [slachtoffer] en [slachtoffer] .
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 februari 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 januari 2024, opgenomen op pagina 239 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met NN3R024007 ( [naam] ), gesloten op 25 juni 2024, inhoudend het relaas van verbalisant [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen, d.d. 25 september 2024, opgenomen op pagina 41 e.v. van het aanvullend procesdossier deel 1 (los genummerd) van voornoemd dossier.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 januari 2024 te [plaatsnaam] , gemeente Emmen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een revolver, op die [slachtoffer] geschoten, waarbij die [slachtoffer] in het hoofd en de nek is geraakt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op 16 januari 2024 te [plaatsnaam] , gemeente Emmen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, onder meer
  • met een revolver en kogelgeweer, geschoten op die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] in het hoofd en de buik en de armen is geraakt, en
  • meerdere malen met een mes in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden, en
  • meerdere malen met de kolf van een kogelgeweer tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
3.
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 1 september 2022 tot en met 16 januari 2024 te [plaatsnaam] , gemeente Emmen, meerdere wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
  • een semiautomatisch pistool, van het merk Fabrique Nationale, model Baby, kaliber 6,35mm Browning, en
  • een semiautomatisch kogelgeweer, van het merk Erma, model M1 22, kaliber .22 Long Rifle, en
  • een revolver, van het merk Nagant, model 1895, kaliber 7,62mm Nagant,
zijnde vuurwapens in de vorm van een geweer, revolver en pistool, en voor die vuurwapens geschikte munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- meerdere centraalvuur kogelpatronen en randvuur kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
moord;
moord;
3. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 impliciet primair en 2 impliciet primair ten laste gelegde moorden en het onder 3 ten laste gelegde bezit van vuurwapens en munitie word veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Daarbij heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend en dat deze verminderde toerekeningsvatbaarheid bij de bepaling van de strafmaat tot uitdrukking moet worden gebracht. Mede gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de bepleite vrijspraak voor de impliciet primair ten laste gelegde moorden, heeft de raadsman verzocht aan verdachte geen levenslange gevangenisstraf op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De ernst van de feiten
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 16 januari 2024 allereerst [slachtoffer] , die op dat moment in haar auto op weg was naar huis, op de openbare weg klemgereden en doodgeschoten. [slachtoffer] heeft dit met haar telefoon gefilmd en ook een getuige die op dat moment achter de auto van [slachtoffer] reed heeft dit allemaal waargenomen. Vervolgens is verdachte in zijn auto gestapt en naar zijn voormalige ouderlijk huis gereden waar [slachtoffer] op dat moment nog in bed lag. Nadat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] naar buiten te lokken door te zeggen dat zijn vrouw een ongeluk had gehad, heeft de destijds 12-jarige zoon van [slachtoffer] en [slachtoffer] de voordeur geopend en is verdachte de woning ingegaan. In het bijzijn van de zoon heeft verdachte vervolgens meermalen op [slachtoffer] geschoten, is er een worsteling ontstaan en heeft verdachte [slachtoffer] meerdere keren gestoken. Nadat [slachtoffer] heeft geprobeerd
te vluchten heeft verdachte een vuurbuks gepakt en is hij [slachtoffer] achterna gelopen. Hierna heeft hij nog meerdere keren op [slachtoffer] geschoten, heeft hij meerdere keren met een mes op hem ingestoken en heeft hij de vuurbuks kapot geslagen op het hoofd van [slachtoffer] . Dit alles in het bijzijn van de zoon die een groot gedeelte van dit gruwelijke en heftige geweld heeft moeten aanschouwen. De zoon heeft nog geprobeerd om zijn vader te helpen door te proberen verdachte met een mes te steken, maar het mes dat hij daarbij gebruikt heeft is afgebroken. Zowel [slachtoffer] als [slachtoffer] bevonden zich in een volledig weerloze positie en hebben geen schijn van kans gehad om aan de aanval van verdachte te ontkomen.
Verdachte heeft door aldus te handelen op een gruwelijke wijze aan einde gemaakt aan de levens van [slachtoffer] en [slachtoffer] . Verdachte heeft dit gedaan omdat hij na een lang lopend conflict ervan overtuigd was dat [slachtoffer] en [slachtoffer] een gevaar waren voor de veiligheid van zijn familie. De politie en de rechtstaat waren volgens verdachte onvoldoende in staat om zijn gezin te beschermen en om te voorkomen dat [slachtoffer] zijn familie iets zou kunnen aandoen heeft hij de bewuste keuze gemaakt om het recht in eigen hand te nemen en heeft hij besloten om zowel [slachtoffer] als [slachtoffer] om het leven te brengen. Daarmee heeft verdachte hen het meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen.
Dat het handelen van verdachte diep en schrijnend leed heeft veroorzaakt bij de nabestaanden, is evident en invoelbaar. Ter terechtzitting is namens de nabestaanden op indrukwekkende wijze onder woorden gebracht welk leed, gemis en welke woede zij dagelijks ervaren. De nabestaanden van [slachtoffer] en [slachtoffer] zullen verder moeten zonder hun geliefde ouders, zoon, dochter, broer, zus en vrienden in de wetenschap dat zij op brute wijze zijn vermoord. Bij de 12-jarige zoon weegt daarbij nog zwaar mee dat hij ongewild getuige is geweest van de gruwelijke moord op zijn vader, en het hele gebeuren rond en in de woning heeft moeten meemaken en aanschouwen, wat niet anders dan een zeer zware traumatische ervaring moet zijn geweest die hij de rest van zijn leven met zich mee zal dragen. Daarnaast hebben deze moorden en de wijze waarop deze hebben plaatsgevonden niet alleen de plaatselijke gemeenschap, maar ook de maatschappij zeer ernstig geschokt en reeds bestaande gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving versterkt.
Rapportages Pieter Baan Centrum en reclassering
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 2 januari 2025 en het rapport van Reclassering Nederland van 18 januari 2025. Ter zitting van 12 februari 2025 hebben de rapporteurs van het PBC, te weten de klinisch neuropsycholoog, N.C. Kuin, de psychiater, D. Harari, en de neuroloog [naam] , hun onderzoeksbevindingen nader toegelicht.
De onderzoekers van het PBC hebben geconcludeerd dat de regulerende functies, zoals de impulscontrole en emotie- en agressieregulatie, bij verdachte in aanleg goed zijn evenals de gewetensontwikkeling bij verdachte. Van een persoonlijkheidsstoornis is volgens de onderzoekers dan ook geen sprake en gesteld wordt dat verdachte in aanleg een adequaat functionerende man is.
Als gevolg van een CVA (een lichte beroerte) in 2015 was bij verdachte sprake van een afname van energie en toegenomen prikkelgevoeligheid. In situaties waarin de vermoeidheid toenam, nam het vermogen van verdachte om overzicht te houden af, maakte hij slordigheidsfouten en waren er geheugenproblemen. Op een later moment was er bij verdachte ook sprake van een verstoorde emotieregulatie. Dit alles heeft geleid tot een beperking van zijn draagkracht en een toename van frustratie, omdat hij in zijn werk minder kon presteren dan hij gewend was. In 2021 zijn door de huisarts
bij verdachte een burn-out en angstklachten geconstateerd. Verdachte had nog wel voldoende compenserende vermogens om maatschappelijk te blijven functioneren en ondanks de beperkingen van de draagkracht en de verstoorde emotieregulatie zijn er geen aanwijzingen gevonden voor agressieregulatieproblemen, conflicten, toegenomen impulsiviteit of karakterveranderingen.
De TIA die verdachte in 2022 heeft gehad heeft geleid tot een toename van de eerdergenoemde klachten. Verdachte was vanaf dat moment sneller vermoeid en overprikkeld en zijn cognitieve prestaties namen dan af. Het leven dat verdachte eerder heeft geleid en zou willen blijven leiden, overvraagde hem en leidde tot overbelasting. Wanneer verdachte zijn leven aanpaste kon hij wel voldoende zelfstandig functioneren. Gezien de noodzaak tot aanpassingen in zijn leven in combinatie met de beschreven cognitieve achteruitgang (met name bij vermoeidheid), kan in elk geval vanaf dat moment - en mogelijk al vanaf 2015 - gesproken worden van een beperkte neurocognitieve stoornis.
Verdachte heeft in het klinisch zichtbare functioneren geen beperkingen laten zien. Hij heeft veel onderzoeken ondergaan, oogde zelden vermoeid en hoefde zich tijdens de observatieperiode niet terug te trekken om bij te komen. In de neuropsychologische testen worden wel beperkingen waargenomen. Met name is er sprake van een evident slechte prestatie op visueel ruimtelijke taken, daarnaast zijn er meer subtiele problemen op het gebied van de sociale cognitie, aandacht en executieve functies. Dit laatste maakt bijvoorbeeld dat verdachte moeilijker overzicht kan bewaren in ongestructureerde situaties.
In 2023 is er een aanpassingsstoornis ontstaan, naar aanleiding van het conflict met de kopers van zijn woning en tevens latere slachtoffers. Dit betreft een conditie waarbij een persoon zich in psychisch opzicht onvoldoende kan aanpassen aan moeilijke omstandigheden, hetgeen leidt tot diverse psychische klachten. Verdachte sliep erg slecht, er was sprake van toenemende emotionaliteit, wantrouwen, prikkelbaarheid, paniekklachten, vrijwel voortdurende alertheid en verdachte heeft zich vaker en sneller moeten terugtrekken uit situaties die hem overvroegen. Er trad een verkokering van het denken op, welke specifiek toezag op het conflict met de slachtoffers. Verdachte is toenemend op het conflict gefixeerd geraakt, heeft dreiging ervaring en heeft (desondanks) geen afstand van de situatie genomen. Hoewel de emotieregulatie is verslechterd, zijn er geen aanwijzingen dat verdachte buiten de context van dit conflict om sneller boos werd, mogelijk mede omdat hij zich tijdig wist terug te trekken bij oplopende overprikkeling. Ook zijn er geen aanwijzingen voor agressieregulatieproblemen. In de laatste dagen voor de bewezenverklaarde feiten zijn de hiervoor genoemde dysfuncties in het kader van de aanpassingsstoornis en de beperkte neurocognitieve stoornis onverminderd aanwezig, waarbij deze elkaar wederzijds hebben versterkt.
Met betrekking tot de bewezenverklaarde moorden hebben de onderzoekers opgemerkt dat verdachte zich in een reëel conflict bevond met de slachtoffers met in ieder geval deels reële angst. De forensisch relevante beperkingen die verdachte vanuit zijn neurocognitieve stoornis ervoer waren een afname van energie en snelle vermoeidheid en geringe moeite overzicht te houden in ongestructureerde situaties, snellere overprikkeling en afname van vermogen te concentreren en sociale cognitie. Bovenop de beschreven beperkte neurocognitieve stoornis was er sprake van psychisch instabiel functioneren in de vorm van de aanpassingsstoornis. Deze stoornis is (mede) ontstaan door het conflict en is er door aangejaagd.
Bovenstaande stoornissen hebben volgens de onderzoekers mogelijk een beperkende rol gespeeld in het overwegingsproces van verdachte. De stap vanuit de pathologie van verdachte naar dergelijke agressieve delicten als bewezenverklaard, kan volgens de onderzoekers niet zonder meer begrepen worden.
Bovendien hebben onderzoekers, ondanks de medewerking van verdachte aan het onderzoek, geen volledig en eenduidig beeld verkregen van de precieze belevingen en overwegingen van verdachte in aanloop naar en tijdens het ten laste gelegde, met name met betrekking tot de intentie waarmee verdachte de slachtoffers voorafgaand aan het ten laste gelegde benaderde. Zonder zicht op deze aspecten
van het delictscenario kunnen onderzoekers niet vaststellen of er sprake is van doorwerking in de bewezenverklaarde moorden.
De klachten die verdachte ervoer na de kopstoot die [slachtoffer] op 14 januari 2024 aan verdachte zou hebben gegeven, hingen vooral samen met emoties (met name angst) en niet met aantoonbare schade aan het brein. Wel lijkt deze gebeurtenis hem nog verder uit evenwicht te hebben gebracht, enerzijds doordat verdachte een nog duidelijkere dreiging ervoer richting hem en zijn gezin en anderzijds doordat hij teleurgesteld was in de mogelijkheden van het justitieel apparaat om in te grijpen.
Ondanks de geconstateerde psychopathologie en de rol daarvan in het algemeen functioneren van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde en het gegeven dat dergelijke problematiek theoretisch gezien zou kunnen doorwerken in gewelddadig gedrag, kan door de onderzoekers geen verklarend verband tussen deze psychische beperkingen en de bewezenverklaarde feiten worden onderbouwd. Onderzoekers missen hiervoor zicht op de overwegingen van verdachte, kort voorafgaand aan het plegen van deze feiten, waardoor een mogelijke rol van de psychopathologisch bepaalde beperkingen niet helder is geworden. Om die reden hebben onderzoekers zich onthouden van advies met betrekking tot het toerekenen
van deze feiten. Ten aanzien van het ten laste gelegde wapenbezit (feit 3) wordt gesteld dat de vastgestelde pathologie geen wilsbeperkende rol heeft gespeeld bij het voorhanden hebben van de wapens en hebben onderzoekers geadviseerd om dit feit volledig aan verdachte toe te rekenen.
Recidiverisico
Verdachte is volgens de onderzoekers in het algemeen een goed functionerende man, zowel voor het optreden van de aanpassingsstoornis, als nu in detentie. Er zijn geen eerdere geweldsfeiten in zijn voorgeschiedenis, terwijl ook nu geen aanwijzingen voor een agressieregulatiestoornis worden gevonden. Hij voldoet aan veel interne beschermende factoren, zoals zijn intelligentie en goede hechting. Daarnaast hebben de feiten zich voorgedaan in een heel specifieke context, namelijk in een langlopend en geleidelijk escalerend conflict met de kopers van zijn woning. Het is niet gebruikelijk voor verdachte om in conflicten te belanden, zeker niet van deze aard, omvang en duur. De kans dat een dergelijke conflictsituatie zich zal herhalen wordt door zowel de onderzoekers van het PBC als de reclassering klein geacht evenals het risico op nieuw gewelddadig gedrag door verdachte.
Oordeel rechtbank met betrekking tot de mate van toerekening
In het Nederlandse strafrecht is het uitgangspunt dat elke dader verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door hem of haar gepleegde strafbare feit. Een strafbaar feit kan daarom in beginsel aan de verdachte worden toegerekend. Daarop is echter een uitzondering. In artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap niet kan worden toegerekend. Volledige ontoerekenbaarheid is de uitzondering op het uitgangspunt dat iemand die zich schuldig maakt aan een strafbaar feit daarvoor kan worden gestraft. Een dergelijke uitzondering kan niet licht worden aanvaard.
De rechtbank benadrukt daarbij dat de vraag naar de toerekenbaarheid een juridische vraag is die voorbehouden is aan de strafrechter, aangezien het aan de strafrechter is om vast te stellen of, en zo ja in welke mate, is voldaan aan de voorwaarden van een strafuitsluitingsgrond. Bij de beantwoording van die vraag kan de strafrechter gebruik maken van de adviezen van gedragsdeskundigen, maar daarin heeft de strafrechter wel een eigen verantwoordelijk waarbij de strafrechter niet gebonden is aan de door deskundigen uitgebrachte adviezen. Indien en voor zover de rechtbank tot de conclusie komt dat aan een verdachte zijn daden verminderd zijn aan te rekenen, kan de rechtbank daarmee bij de strafoplegging in
strafverminderende zin rekening houden.
De rechtbank constateert dat de conclusies in het PBC-rapport tot stand zijn gekomen op basis van een uitgebreid en zorgvuldig onderzoek waar verdachte zijn volledige medewerking aan heeft verleend. Ook is de rechtbank van oordeel dat de diagnostische bevindingen inzichtelijk zijn onderbouwd. Ter zitting hebben de rapporteurs bovendien het rapport nader toegelicht en de rechtbank ziet daarom geen enkele aanleiding om aan de diagnostische bevindingen van de onderzoekers te twijfelen. De rechtbank stelt op basis van het PBC-rapport en de toelichting daarop dan ook vast dat bij verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een beperkte neurocognitieve stoornis en een aanpassingsstoornis.
Op basis van de rapportage en de toelichting van de deskundigen ter zitting is de rechtbank tevens van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat deze stoornissen in enige mate het gedrag van verdachte hebben beïnvloed. Dat bij verdachte als gevolg van de vastgestelde stoornissen sprake was van een verminderde draagkracht, acht de rechtbank zonder meer aannemelijk. Als gevolg van die verminderde draagkracht en de alsmaar oplopende draaglast, is de spreekwoordelijke emmer bij verdachte overgelopen en was verdachte minder goed in staat om op een realistische en rationele manier met het conflict om te gaan. In de verkokering die is opgetreden in het denken van verdachte, is verdachte uitgegaan van premisses die niet meer realistisch waren, en in die situatie heeft verdachte niet volledig rationeel keuzes kunnen maken.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de beperkte neurocognitieve stoornis en de aanpassingsstoornis in enige mate van invloed moeten zijn geweest op het handelen van de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde moorden op [slachtoffer] en [slachtoffer] (feit 1 en 2). Daarom worden deze feiten de verdachte in zeer beperkte zin - verminderd toegerekend.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde wapenbezit (feit 3) hebben de stoornissen naar het oordeel van de rechtbank geen wilsbeperkende rol gespeeld. Dit feit zal daarom volledig aan verdachte worden toegerekend.
Voorwaardelijk verzoek verdediging
De verdediging heeft ter zitting verzocht om nader onderzoek, wanneer de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad met betrekking tot feit 1 en 2 en wanneer de rechtbank zou uitgaan van een volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen van de voorbedachte raad zoals onder 1 en 2 ten laste is gelegd, zal de rechtbank een beslissing nemen op het verzoek van de raadsman tot het laten uitvoeren van nader onderzoek naar de persoon van verdachte. De verdediging heeft zich daarbij kort gezegd op het standpunt gesteld dat mogelijk sprake is van fronto-temporale dementie en dat nader onderzoek hiernaar noodzakelijk is. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat een door de verdediging geraadpleegde radioloog en neuroloog op basis van de beschikbare hersenscans van verdachte hebben gesteld dat bij verdachte sprake is van atrofie in de frontale kwab van de hersenen en dat er sprake is van meer vasculaire schade in de hersenen dan door de onderzoekers van het PBC is gerapporteerd. Dit in combinatie met het bizarre gedrag van verdachte zou volgens de verdediging voldoende aanwijzingen opleveren dat bij verdachte sprake is van fronto-temporale dementie.
De rechtbank stelt voorop dat het in artikel 6 EVRM verankerde recht op equality of arms als grondvoorwaarde voor een eerlijk proces, niet automatisch meebrengt dat er een ongeclausuleerd recht voor de verdediging bestaat op het (laten) verrichten van een contra-expertise in die gevallen waar het gaat om een onderzoek dat, zoals hier, is uitgevoerd door een onafhankelijk instituut. Het PBC en de daar werkzame onderzoekers zijn immers geen partijdeskundigen. De verdediging zal daarom, op zijn minst tot op zekere hoogte, aannemelijk moeten maken dat er twijfel kan bestaan over de wijze van onderzoek of de bevindingen en conclusies van de deskundigen. Dat is hier niet geval. De deskundigen hebben in hun rapportages, tegenover de rechter-commissaris en ter terechtzitting, los van elkaar en ieder vanuit hun eigen deskundigheid, benadrukt dat er geen enkele aanwijzing is dat verdachte op dit moment, laat staan ten tijde van de bewezenverklaarde feiten, lijdt aan enige vorm van dementie of een andere neurodegeneratieve stoornis die een zodanige ernstige gedragsverandering meebrengt dat daaruit de door verdachte gepleegde feiten (deels) kunnen worden verklaard. Een dergelijke gedragsverandering is immers, zo hebben de deskundigen opgemerkt, door geen van de gehoorde referenten in de aanloop naar de fatale gebeurtenissen beschreven, past niet bij de beheersing die verdachte op 14 januari 2024 heeft getoond, is niet gezien tijdens de observatie in het PBC en is ook niet naar voren gekomen in de tests die verdachte tijdens het onderzoek heeft uitgevoerd.
Ter zitting heeft de verdediging de deskundigen, waaronder de neuroloog F.E. Strijks, ondervraagd en geconfronteerd met de overigens niet op schrift gestelde bevindingen van een radioloog en neuroloog dat er mogelijk sprake was van atrofie en vasculaire schade in de frontale kwab van de hersenen van verdachte. Na nadere bestudering van de hersenscans zijn deze bevindingen door de deskundige gemotiveerd terzijde geschoven. De conclusie van de deskundigen dat er absoluut geen sprake is van dementie bij verdachte, en dus ook niet van fronto-temporale dementie, is daarmee onveranderd gebleven. De deskundigen hebben daarbij opgemerkt dat fronto-temporale dementie niet uitsluitend op basis van een hersenscan kan worden vastgesteld, en dat hiervoor altijd nader klinisch onderzoek noodzakelijk is. Dit klinische onderzoek heeft uitgebreid plaatsgevonden en de resultaten van dit onderzoek geven, zoals hiervoor al opgemerkt, wat betreft de deskundigen geen enkele aanwijzing voor de aanwezigheid van fronto-temporale dementie.
Dit maakt dat de rechtbank op basis van het voorgaande van oordeel is dat er geen enkel aanknopingspunt aanwezig is, dat maakt dat de rechtbank twijfelt aan de conclusies van de deskundigen. Daarbij overweegt de rechtbank nadrukkelijk dat een eventuele andere diagnose ook niet met zich mee zou brengen dat daarmee sprake zou zijn van andere beperkingen bij verdachte. Een enkele diagnose heeft geen invloed op de vraag in welke mate die stoornis zou hebben doorgewerkt in het handelen van verdachte. Het is immers niet de stoornis an sich, maar de eventuele beperkingen die verdachte als gevolg van die stoornis heeft, die maken of sprake is van doorwerking of niet. Zoals de onderzoekers ook hebben gesteld zijn de beperkingen van verdachte als gevolg van de vastgestelde beperkte neurocognitieve stoornis en aanpassingsstoornis volledig in beeld gebracht en valt niet te verwachten dat nader klinisch en/of neurologisch onderzoek tot bevindingen leidt die relevant zijn voor de door de rechtbank te beantwoorden vragen in het kader van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank ziet daarom geen noodzaak om nader onderzoek te laten plaatsvinden en zal het voorwaardelijk verzoek van de verdediging afwijzen.
Strafoplegging
Moord behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Op een dubbele moord kan in de gegeven omstandigheden dan ook niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur.
Op grond van de ernst van de feiten, zoals hiervoor reeds uiteen is gezet, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van een kortere duur dan 30 jaar niet aan de orde is. De vraag is of hiermee kan worden volstaan of dat een levenslange gevangenisstraf moet worden opgelegd, zoals het openbaar ministerie heeft geëist.
De rechtbank stelt voorop dat een levenslange gevangenisstraf alleen in uitzonderlijke gevallen en met grote behoedzaamheid moet worden opgelegd, aangezien het de zwaarste straf is die het Wetboek van Strafrecht kent. De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval een tijdelijke gevangenisstraf onvoldoende recht zou doen aan de uitzonderlijke ernst van de feiten. Hoewel de rechtbank heeft overwogen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, is dat zodanig beperkt dat dat uiteindelijk niet tegen de ernst van de feiten opweegt.
De rechtbank heeft al opgemerkt dat moord het zwaarste misdrijf is dat het Wetboek van Strafrecht kent. Wie een moord pleegt, handelt niet in een opwelling, maar heeft de kans gehad om rustig na te denken en kiest er vervolgens desondanks voor om iemand om het leven te brengen. Dat wil niet zeggen dat er bij die keuze geen emoties kunnen hebben meegespeeld. Dat zal hier zeker het geval zijn geweest, en dat blijkt ook wel uit de woorden die verdachte tijdens en na de moord op [slachtoffer] heeft geroepen. Maar daarnaast is verdachte ook berekenend te werk gegaan, bijvoorbeeld door een deel van de cameras bij zijn schuur uit te schakelen en bij zijn poging om [slachtoffer] met leugens uit zijn woning te lokken.
In dit geval gaat het bovendien niet om één moord, maar om twee. Verdachte heeft de beide ouders van twee jonge kinderen vermoord, die er daardoor in één klap helemaal alleen voor zijn komen te staan.
Extra zwaar weegt dat verdachte zich ook door de aanwezigheid van de zoon van de slachtoffers op geen enkele manier heeft laten weerhouden. Integendeel, [slachtoffer] is op gruwelijke, nietsontziende wijze onder de ogen van de zoon, destijds nog maar 12 jaar oud, afgeslacht.
Dit alleen al rechtvaardigt het opleggen van een zeer zware straf. Maar voor de rechtbank weegt ook zwaar mee dat verdachte doelbewust het recht in eigen hand heeft genomen, omdat hij van mening was, en blijkens zijn uitlatingen ter zitting nog steeds is, dat politie en justitie niet optraden op de manier waarvan hij vond dat ze dat moesten doen. Waar verdachte meermalen heeft gezegd dat hij het vertrouwen in de rechtstaat kwijt is geraakt, heeft hij zelf fundamenteel in strijd gehandeld met alles waar een rechtstaat voor staat, door twee mensen het leven te ontnemen, enkel omdat hij zelf vond dat dat passend en nodig was.
Hoewel verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij spijt heeft en zou willen dat hij alles kon terugdraaien, lijkt het berouw van verdachte meer gericht te zijn op de gevolgen van zijn handelen voor hemzelf, zijn familie en voor de nabestaanden dan op het handelen van verdachte zelf. Zo heeft verdachte op meerdere momenten, waaronder in zijn laatste woord, benadrukt dat hij ervan overtuigd blijft dat [slachtoffer] zijn gezin iets zou aandoen, en daarmee lijkt verdachte nog altijd een rechtvaardiging te zoeken voor het feit dat hij het recht in eigen handen heeft genomen en [slachtoffer] en [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. De rechtbank benadrukt echter met klem dat hier in deze situatie geen enkele rechtvaardiging voor bestond. Dat ook de slachtoffers zich in het sterk oplopende conflict niet onbetuigd hebben gelaten en dat de autoriteiten hem in zijn beleving onvoldoende hebben geholpen, maakt dat niet anders.
Met dit alles heeft verdachte niet alleen diep en onherstelbaar leed veroorzaakt, maar ook een flagrante inbreuk op de rechtsorde gemaakt, die naar het oordeel van de rechtbank alleen met een levenslange
gevangenisstraf kan worden vergolden.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de wapens en de munitie waarmee de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd en zoals opgenomen in het dictum, vatbaar voor verbeurdverklaring nu dit voorwerpen zijn met behulp van welke het feit is begaan en voorbereid en deze toebehoren aan verdachte.
Daarnaast zijn onder verdachte wapens, munitie en accessoires in beslag genomen die verdachte legaal in bezit had. De volledige lijst is opgenomen in het dictum. De rechtbank acht deze inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten kleding, computers, gegevensdragers, een telefoon, cameras en sleutels moeten worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet. De volledige lijst van deze goederen is opgenomen in het dictum.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding;
1.
[naam],
[naam],
en [naam]hebben gezamenlijk schadevergoeding gevorderd bestaande uit:
Materiele schade (totaal 179.871,89):
-Gederfd levensonderhoud tot een bedrag van 132.462,63
  • Uitvaartkosten tot een bedrag van 21.934,26
  • Pro forma kosten met betrekking tot eventuele studievertraging van [naam] en [naam] tot een gezamenlijk bedrag van 25.475,00.
Immateriële schade (totaal 215.000,00):
-Schokschade [naam] tot een bedrag van 50.000,00
  • Schokschade [naam] tot een bedrag van 30.000,00
  • Schokschade [naam] tot een bedrag van 30.000,00
  • Schokschade [naam] tot een bedrag van 30.000,00
-Affectieschade [naam] tot een bedrag van 20.000,00
  • Affectieschade [naam] tot een bedrag van 20.000,00
  • Affectieschade [naam] tot een bedrag van 17.500,00
  • Affectieschade [naam] tot een bedrag van 17.500,00.
Verzocht is de wettelijke rente toe te passen vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [
[naam]heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van 30.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit schokschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop
de schade is ontstaan;
3. [
[naam]heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van 30.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit schokschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [
[naam]heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van 30.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit schokschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [
[naam]heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van 30.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit schokschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [
[naam]heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van 1.488,04 ter vergoeding van materiële schade, bestaande uit uitvaartkosten, en 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit schokschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [
[naam]heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit schokschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [
[naam]heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van 4.883,94 ter vergoeding van materiële schade, bestaande uit uitvaartkosten, en 17.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen voldoende zijn onderbouwd en dat deze vorderingen voor toewijzing vatbaar zijn met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat met betrekking tot de door [naam] , [naam] en [naam] gevorderde schokschade onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van geestelijk letsel, zodat dit geestelijk letsel niet naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Ook de onderbouwing van geestelijk letsel ten aanzien van de gevorderde schokschade door [naam] en [naam] is volgens de verdediging onvoldoende om te kunnen vaststellen dat de genoemde klachten het gevolg zijn van de ten laste gelegde feiten. Om die reden is primair verzocht deze vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van de gevorderde schokschade door [naam] en [naam] heeft de verdediging het causale verband tussen het ontstaan van het geestelijk letsel en het handelen van verdachte betwist, reden waarom de verdediging primair heeft verzocht deze vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht om ten aanzien van de door [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] gevorderde schokschade in goede justitie te bepalen tot welk bedrag iedere vordering wordt toegewezen, in die zin dat gedifferentieerd wordt naar mate van gelijkheid én ongelijkheid, aan de hand van de (nauwere) relatie tot de overleden slachtoffers en de grondslag van het geestelijk letsel. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met de eventuele toewijzing van affectieschade.
De pro forma gevorderde schade met betrekking tot toekomstige studievertraging dient niet-ontvankelijk verklaard te worden. Ten aanzien van de uitvaartkosten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot de vordering gederfd levensonderhoud, zoals primair ingediend door [naam] , [naam] , [naam] en [naam] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de omvang van deze substantiële vordering van complexe aard is en zich niet eenvoudig laat vaststellen. De verdediging heeft in het strafproces onvoldoende mogelijkheden om stellingen en onderbouwing genoegzaam naar voren te brengen, zodat sprake is van een disbalans tussen procespartijen. De verdediging heeft daarbij niet in
gelijke mate de mogelijkheid om zich te voorzien van specialistische bijstand in de begroting en behandeling van de aanspraak op gederfd levensonderhoud, zodat de procedure op gespannen voet staat met het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Voor een gedegen beoordeling van de civielrechtelijke vraagstukken is volgens de verdediging nader onderzoek nodig en dit onderzoek zou het strafgeding onevenredig belasten. Om die reden heeft de verdediging verzocht de vordering die ziet op het gederfd levensonderhoud niet- ontvankelijk te verklaren. Met betrekking tot het subsidiair gevorderde verlies aan verdienvermogen, waarbij aansluiting wordt gezocht bij het sociaal minimum, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Uitvaartkosten
Uit de vordering benadeelde partij van [naam] en [naam] in combinatie met de vordering van [naam] en [naam] en de nadere toelichting bij deze vorderingen, stelt de rechtbank vast dat de as van [slachtoffer] is gesplitst en deels in Nederland en deels in Polen is begraven.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat [naam] en [naam] de gestelde schade met betrekking tot de kosten voor de uitvaart van [slachtoffer] en [slachtoffer] in Nederland, te weten 21.934,26, hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen. Nu uit de vordering niet blijkt wie de uitvaartkosten feitelijk heeft betaald, zal de rechtbank het toe te wijzen bedrag gelijkelijk verdelen en aan [naam] en [naam] allebei een bedrag toekennen van
10.967,13 ter vergoeding van de uitvaartkosten.
Naar het oordeel van de rechtbank is het eveneens voldoende aannemelijk dat [naam] en [naam] de gestelde schade met betrekking tot de kosten voor de uitvaart van [slachtoffer] in Polen, te weten 4.883,94 (betaald door [naam] ) en
1.488,04 (betaald door [naam] ), hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Wettelijke rente materiële schade
De door [naam] en [naam] betaalde uitvaartkosten van [slachtoffer] en [slachtoffer] , bestaande uit drie verschillende onderdelen, zijn voldaan in de periode van februari tot en met september 2024. De uitvaartkosten, bestaande uit negen verschillende onderdelen, die betaald zijn door [naam] en [naam] zijn blijkens de overgelegde facturen en betaalbewijzen voldaan op verschillende momenten in de periode april tot en met juli 2024.
De rechtbank acht het niet opportuun om voor ieder afzonderlijk onderdeel van de vordering die ziet op de uitvaartkosten afzonderlijk de ingangsdatum van de wettelijke rente vast te stellen. Daarom zal de rechtbank een datum kiezen die ongeveer in het midden ligt van de gehele periode waarin de schadeposten zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de wettelijke rente met betrekking tot de toegewezen materiële schade toepassen vanaf 1 juni 2024.
Gederfd levensonderhoud
Op grond van artikel 51f Sv jo. artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen de echtgenotes, de minderjarige kinderen en andere bloed- of aanverwanten van een slachtoffer dat als gevolg van een strafbaar feit is overleden, vorderingen indienen tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud. Door de ouders van [slachtoffer] ( [naam] en [naam] ) en de kinderen van [slachtoffer] en [slachtoffer] ( [naam] en [naam] ) is een gezamenlijke vordering ingediend ter zake van gederfd levensonderhoud. Deze vordering valt uiteen in drie verschillende posten, te weten een verlies aan verdienvermogen, hogere woonlasten voor [naam] en [naam] en (extra) huishoudelijke hulp en verzorgingskosten.
Door de ouders en kinderen van [slachtoffer] is primair een verlies aan verdienvermogen gevorderd voor een bedrag van 84.275,10. Subsidiair is een bedrag gevorderd van 62.010,98 waarbij aansluiting is gezocht bij het sociaal minimum, het minimumbedrag dat nodig is om in de eerste levensbehoefte te voorzien. Hoewel de rechtbank het aannemelijk acht dat sprake is geweest van enig verlies aan verdienvermogen, kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van de beschikbare stukken de hoogte van de geleden schade onvoldoende worden vastgesteld. Bovendien is niet op eenvoudige wijze vast te stellen door wie gedurende welke periode welke deel van de schade exact is geleden, nu dit in de vordering niet of onvoldoende is gespecificeerd. Nadere bewijslevering en behandeling van dit deel van de vordering zou een aanzienlijke vertraging en een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Dat geldt ook met betrekking tot de gevorderde schade die ziet op de hogere woonlasten, de huishoudelijke hulp en de verzorgingskosten. De rechtbank acht het weliswaar aannemelijk dat [naam] en [naam] extra kosten hebben moeten maken als gevolg van het feit dat zij de zorg voor [naam] en [naam] op zich hebben genomen, maar de rechtbank is van oordeel dat de daadwerkelijke schade op basis van de beschikbare stukken onvoldoende kan worden vastgesteld. Daartoe overweegt de rechtbank dat deze kosten ook sterk samenhangen met de vordering die ziet op het verlies aan verdienvermogen.
De rechtbank zal daarom ook niet overgaan tot het toewijzen van een gedeelte van het gevorderde bedrag, nu sprake is van een onlosmakelijk geheel en de rechtbank het aangewezen acht dat de vordering die ziet op het gederfde levensonderhoud in zijn geheel zou kunnen worden behandeld door de burgerlijke rechter, indien de vordering daar zou worden aangebracht.
De rechtbank is daarnaast met de verdediging van oordeel dat er in het kader van het strafproces onvoldoende ruimte is om een volledig debat te voeren over deze complexe vordering, die begroot is door een partijdeskundige aan de hand van een aantal onzekere factoren en hypothetische uitgangspunten. Nu de rechtbank niet verzekerd acht dat de verdediging, als gevolg van de beperkte ruimte die een strafproces daarvoor biedt, in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van het verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren, is de rechtbank van oordeel, gelet op het bepaalde in artikel 6 lid 1 EVRM, dat de benadeelde partij ook om die reden in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en dat zij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Affectieschade
De ouders van [slachtoffer] ( [naam] en [naam] ), de moeder van [slachtoffer] ( [naam] ) en de kinderen van [slachtoffer] en [slachtoffer] ( [naam] en [naam] ) hebben vergoeding voor affectieschade gevorderd.
Het is mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen voor nabestaanden van overleden slachtoffers. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de hiervoor genoemde benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen affectieschade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De rechtbank stelt vast dat elk van de benadeelde partijen die deze vorm van schadevergoeding heeft gevorderd, tot de kring van gerechtigden behoort en bij zijn of haar vordering aansluiting heeft gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedragen. Gelet daarop zal de rechtbank de gevorderde bedragen, die aansluiten bij de normbedragen, toewijzen met toepassing van de wettelijke rente vanaf 16 januari 2024.
Schockschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie (dat wil zeggen: onmiddellijk of meteen daarna) met de ernstige gevolgen ervan. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 juni 2022 in aanvulling hierop bepaald dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan op een later moment een hevige emotionele schok teweeg brengt (secundair slachtoffer). Gezichtspunten die daarbij een rol spelen zijn: (a) de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, (b) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en (c) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer.
Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat de emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Wanneer naast schokschade door een benadeelde partij ook affectieschade is gevorderd, zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door de hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, rekening wordt gehouden met die aanspraak op affectieschade.57
Namens de benadeelde partijen [naam] en [naam] is in het voegingsformulier en de bijlagen daarbij de vordering tot vergoeding van schokschade onderbouwd. Ook is de vordering ter terechtzitting nader toegelicht. De rechtbank stelt vast dat bij deze benadeelde partijen evident een hevige emotionele schok is teweeggebracht door de waarneming van het tenlastegelegde of de confrontatie met de gevolgen daarvan en dat dat heeft geleid tot geestelijk letsel waarvoor zij ook zijn behandeld. Deze vorderingen zijn bovendien door verdachte niet betwist. Gelet daarop kunnen [naam] en [naam] aanspraak maken op
vergoeding van immateriële schade in de zin van schokschade. De rechtbank ziet geen aanleiding om de gevorderde schokschade te matigen gelet op de eveneens toegewezen affectieschade, aangezien naar het oordeel van de rechtbank sprake is van twee aparte schadeveroorzakende factoren. Aan de ene kant bestaat het algemene verdriet dat de kinderen van [slachtoffer] en [slachtoffer] hun ouders moeten missen, en aan de andere kant de hevige emotionele schok als gevolg van de directe confrontatie met de gevolgen van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot de gevorderde bedragen van 50.000,00 voor [naam] en 30.000,00 voor [naam] , met toepassing van de wettelijke rente vanaf 16 januari 2024.
Uit de gegevens op het voegingsformulier van de benadeelde partijen [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] en uit de daarbij overgelegde stukken kan
onvoldoende worden afgeleid dat sprake is geweest van een emotionele schok die het directe gevolg is van de bewezenverklaarde feiten en dat die schok heeft geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Mede gelet op de betwisting van deze vorderingen door de verdediging, acht de rechtbank nadere onderbouwing en bewijslevering noodzakelijk. Nadere bewijslevering en behandeling van deze vorderingen zou echter een aanzienlijke vertraging en een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren en daar zal de rechtbank niet toe overgaan.
Door de advocaat van de nabestaanden van [slachtoffer] , zijn moeder en broers, is subsidiair aangevoerd dat zij op basis van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek aanspraak zouden kunnen maken op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van de wet en vaste jurisprudentie vergoeding van immateriële schade bij secundaire slachtoffers in beginsel slechts mogelijk is door middel van de toekenning van affectieschade en/of schokschade. Binnen het strafproces is geen ruimte voor een uitgebreide discussie of en, zo ja, in hoeverre er in het civiele recht op andere gronden recht kan bestaan op vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat voor een inhoudelijke beoordeling van deze vorderingen nader onderzoek noodzakelijk zou zijn. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de behandeling van deze vorderingen tot vergoeding van schokschade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en bepalen dat de vorderingen met betrekking tot de schokschade slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
P.M. Studievertraging
De rechtbank zal de pro forma gevorderde schade met betrekking tot toekomstige studievertraging niet- ontvankelijk verklaren, nu deze schade zich (nog) niet heeft verwezenlijkt.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat met betrekking tot (een gedeelte) van de vorderingen van de benadeelde partijen [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] , zal de rechtbank met betrekking tot hun vorderingen de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen [naam] , [naam] , I.R. Musschie, [naam] , [naam] en [naam] tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] hun eigen proceskosten dragen.
BEM-clausule
De rechtbank zal bepalen dat de aan [naam] en [naam] te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van hen te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarigen en de wettelijke vertegenwoordiger kunnen daarom slechts met toestemming van de kantonrechter hierover beschikken tot zij 18 jaar zijn.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 57, 60a en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot een levenslange gevangenisstraf.

Verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen goederen:

  • 1 STK munitie 1/4 (Omschrijving: kogelpatroon, goednummer 1680603)
  • 1 STK munitie 2/4 (Omschrijving: kogelpatroon, goednummer 1680604)
  • 1 STK munitie 3/4 (Omschrijving: kogelpatroon, goednummer 1680607)
  • 1 STK munitie 4/4 (Omschrijving: kogelpatroon, goednummer 1680609)
  • 1 STK munitiedoosje (Omschrijving: Leeg munitiedoosjes naast lichaam mannelijke slachtoffer, goednummer 1680684)
  • 1 STK onderdeel vuurbuks (Omschrijving: Hout van vuurbuks deels onder mannelijke slachtoffer, goednummer 1680691)
  • Onderdelen van vuurbuks naast mannelijke slachtoffer (Goednummer: 1680693)
  • Onderdelen kolf en loop vuurbuks naast mannelijke slachtoffer (Goednummer: 1680695)
  • Mes uit rug mannelijk slachtoffer (goednummer 1680727)
  • Deel geweer onder mannelijke slachtoffer (goednummer 1680799)
  • Zakje munitie (goednummer 1680669)
  • Zakje munitie naast mannelijke slachtoffer (goednummern1680670)
  • Zakje revolvermunitie (goednummer 1680674)
  • Munitie (kogelpatroon, goednummer 1680678)
  • Kast van de buks naast slachtoffer (goednummer 1680689)
  • Vuurwapen FN Baby naast slachtoffer (goednummer 1680692)
  • Patroonhouder FN Baby (goednummer 1680696)
  • .22 munitie naast mannelijke slachtoffer (goednummer 1680697)
  • Zakje munitie (goednummer 1680699)
  • .22 LR munitie bij het mannelijke slachtoffer (goednummer 1681058)
  • Huls in weiland (goednummer 1681124)
  • Huls in weiland (goednummer 1681140)
  • Huls in weiland (goednummer 1681145)
  • Huls in weiland (goednummer 1681155)
  • Kogelpatroon tussen dekbed (goednummer 1680990)
  • Revolver Nagant (goednummer 1681112).

Verklaart onttrokken aan het verkeer de volgende in beslag genomen goederen:

  • 1 STK Geweer (Omschrijving:, Husqvarna Dhg, PL0100-2024013543-G1680983)
  • 1 STK Luchtbuks (Omschrijving: Perfecta handwapen, PL0100-NN3R024007_803540)
  • 19 STK Cilinder (Omschrijving: Gaspatronen, PL0100-NN3R024007_803529)
  • 1 STK Geweer (Omschrijving: 760 Pumpmaster, PL0100-NN3R024007_803503)
  • 1 STK Luchtbuks (Omschrijving: Diana, PL0100-NN3R024007_803509)
  • 1 STK Luchtbuks (Omschrijving: Hatsan, PL0100-NN3R024007_803506)
  • 1 STK Luchtbuks (Omschrijving: Weinrauch, PL0100-NN3R024007_803513)
- 1 STK Luchtbuks (PL0100-NN3R024007_803511)
  • 1 STK Luchtbuks (Omschrijving: Hatsan Sortie, PL0100-NN3R024007_803531)
  • 1 STK Luchtbuks (Omschrijving: Gamo, PL0100-NN3R024007_803523)
  • 1 STK Luchtbuks (Omschrijving: Model 1077, pompbuks, PL0100-NN3R024007_803535)
  • 1 STK Mes (Omschrijving: bruin, PL0100-NN3R024007_803533)
  • 1 STK Luchtbuks (Omschrijving: American Classic, PL0100-NN3R024007_803539)
  • 1 STK Luchtbuks (Omschrijving: Pompbuks, model 397, PL0100-NN3R024007_803538)
  • 1 STK Luchtbuks (Omschrijving: Walther, PL0100-NN3R024007_803542)
  • 1 STK Geweer (Omschrijving: Vuurwapen 3-12x50e + magazijn, sutter vizier, PL0100-2024013543- G1680704)
  • 1 STK Geweer (Omschrijving: Baretta, PL0100-2024013543-G1680705)
  • 1 STK Geweer (Omschrijving: Mauser, PL0100-2024013543-G1680707)
  • 1 STK Geweer (Omschrijving: Fb + shotkam, PL0100-2024013543-G1680706)
  • 1 STK Geweer (Omschrijving: Krico, PL0100-2024013543-G1680709)
  • 1 STK Pistool (Omschrijving: Antiek zwartkruit, PL0100-2024013543-G1680711)
  • 1 STK Foedraal (Omschrijving: blaser, PL0100-2024013543-G1680712)
- 1 STK Munitie (PL0100-2024013543-G1680713)
- 1 STK Munitie (PL0100-2024013543-G1680716)
- 1 STK Munitie (PL0100-2024013543-G1680714)
- 1 STK Munitie (PL0100-2024013543-G1680715)
  • 1 STK Pistool (Omschrijving: Airsoft pistool Ram Maverick, PL0100-2024013543-G1680717)
  • 1 STK Luchtbuks (Omschrijving: Knikluchtbuks in 2 delen, PL0100-2024013543-G1680719)
  • 1 STK Luchtbuks (Omschrijving: Knikluchtbuks, PL0100-2024013543-G1680718)
- 1 STK Munitie (PL0100-2024013543-G1680720)
- 1 STK Munitie (PL0100-2024013543-G1680721)
- 1 STK Munitie (PL0100-2024013543-G1680722)
- 1 STK Munitie (PL0100-2024013543-G1680723).
Gelast de teruggaveaan veroordeelde van de volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen:
- 1 STK Jas (Omschrijving: zwart, PL0100-2024013543-G1680591)
- 1 STK Trui (PL0100-2024013543-G1680590)
- 1 PR Schoenen (PL0100-2024013543-G1680596)
- 1 STK Broek (PL0100-2024013543-G1680595),
1 STK Computer (Omschrijving: Asus, PL0100-2024013543-G1680694)
- 1 STK Trui (PL0100-2024013543-G1682608)
- 1 STK Broek (Omschrijving: Cars, PL0100-2024013543-G1682611)
1 STK USB-stick (memorykaart) (Omschrijving: Seagate Skyhawk, PL0100-2024013543-G1682982)
- 1 STK GSM (Omschrijving: iPhone, PL0100-2024013543-G1683754)
  • 1 STK Computer (Omschrijving: Acer, PL0100-2024013543-G1680701)
  • 4 STK Sleutel (Omschrijving: Abus, PL0100-NN3R024007_802776)
  • 1 STK Videorecorder (Omschrijving: Dahua, PL0100-NN3R024007_801837)
  • 1 STK Harddisk (Omschrijving: Micro SD kaart camera 2, PL0100-NN3R024007_801838)
  • 1 STK Harddisk (Omschrijving: Micro SD kaart camera 3, PL0100-NN3R024007_801839)
  • 1 STK Harddisk (Omschrijving: Micro SD kaart camera 4, PL0100-NN3R024007_801840)
  • 1 STK Videocamera (Omschrijving: IP camera zwart/grijs, PL0100-NN3R024007_801841)
  • 1 STK Videocamera (Omschrijving: IP camera POE wit, PL0100-NN3R024007_801842)
  • 1 STK Computer (Omschrijving: Lenovo, PL0100-NN3R024007_801843),
  • 1 STK Videocamera (Omschrijving: Dashcam uit Stinger, PL0100-2024013543-32_G1680660)
  • 1 STK USB-stick (Omschrijving: Samsung, goednummer 1680677).
Met betrekking tot de vorderingen benadeelde partij ten aanzien van feit 1 en 2:
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [naam] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[naam]te betalen:
  • het bedrag van 28.467,13 (zegge: achtentwintigduizendvierhonderdzevenenzestig euro en dertien eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 januari 2024 met betrekking tot de immateriële schade en 1 juni 2024 met betrekking tot de materiële schade tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [naam] voor zover deze ziet op de vergoeding van schokschade en gederfd levensonderhoud niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam] aan de Staat te betalen een bedrag 28.467,13 (zegge: achtentwintigduizendvierhonderdzevenenzestig euro en dertien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2024 met betrekking tot de immateriële schade en 1 juni 2024 met betrekking tot de materiële schade tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 10.967,13 aan materiële schade en 17.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 52 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [naam] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[naam]te betalen:
  • het bedrag van 28.467,13 (zegge: achtentwintigduizendvierhonderdzevenenzestig euro en dertien eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 januari 2024 met betrekking tot de immateriële schade en 1 juni 2024 met betrekking tot de materiële schade tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [naam] voor zover deze ziet op de vergoeding van schokschade en gederfd levensonderhoud niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam] aan de Staat te betalen een bedrag 28.467,13 (zegge: achtentwintigduizendvierhonderdzevenenzestig euro en dertien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2024 met betrekking tot de immateriële schade en 1 juni 2024 met betrekking tot de materiële schade tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 10.967,13 aan materiële schade en 17.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 52 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [naam]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan te betalen:
  • het bedrag van 70.000,00 (zegge: zeventigduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 januari 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [naam] te openen spaarrekening met een BEM-clausule.
Verklaart de vordering van [naam] voor zover deze ziet op de vergoeding van gederfd levensonderhoud en toekomstige studievertraging niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam] aan de Staat te betalen een bedrag van 70.000,00 (zegge: zeventigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 127 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [naam]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan te betalen:
  • het bedrag van 50.000,00 (zegge: vijftigduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 januari 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [naam] te openen spaarrekening met een BEM-clausule.
Verklaart de vordering van [naam] voor zover deze ziet op de vergoeding van gederfd levensonderhoud en toekomstige studievertraging niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam] aan de Staat te betalen een bedrag van 50.000,00 (zegge: vijftigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 91 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [naam]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan te betalen:
  • het bedrag van 1.488,04 (zegge: veertienhonderdachtentachtig euro en vier eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 januari 2024 met betrekking tot de immateriële schade en 1 juni 2024 met betrekking tot de materiële schade tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vorderingen van [naam] voor zover deze ziet op de vergoeding van schokschade niet- ontvankelijk. Deze vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam] aan de Staat te betalen een bedrag 1.488,04 (zegge: veertienhonderdachtentachtig euro en vier eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2024 met betrekking tot de immateriële schade en 1 juni 2024 met betrekking tot de materiële schade tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 3 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [naam]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan te betalen:
  • het bedrag van 22.383,94 (zegge: tweeëntwintigduizenddriehonderddrieëntachtig euro en vierennegentig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 januari 2024 met betrekking tot de immateriële schade en 1 juni 2024 met betrekking tot de materiële schade tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam] aan de Staat te betalen een bedrag van 22.383,94 (zegge: tweeëntwintigduizenddriehonderddrieëntachtig euro en vierennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2024 met betrekking tot de immateriële schade en 1 juni 2024 met betrekking tot de materiële schade tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 4.883,94 aan materiële schade en 17.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 41 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij van [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam]
Verklaart de vorderingen van
, [naam] , [naam] , [naam] en [naam]niet-ontvankelijk. Deze vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] hun eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. M.C. Fuhler en
mr. H.R. Eising, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 maart 2025.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpaginas betreft dit delen van ambtsedige
processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier van Politie Noord-Nederland met het nummer NN3R024007 (onderzoek [naam] ), gesloten op 25 juni 2024, bestaande uit het eindproces-verbaal van 13 (doorgenummerde) mappen, tenzij anders aangegeven.
2 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 februari 2025.
3 Een schriftelijk bescheid gedateerd op 16 februari 2024, p. 1007 e.v. (map 4).
4 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 februari 2025.
5 Het proces-verbaal van bevindingen van 24 april 2024, p. 411 e.v. (map 2)
6 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 februari 2025.
7 Het proces-verbaal van bevindingen van 19 juni 2024, p. 89 e.v. (map 1)
8 Het proces-verbaal van bevindingen van 19 juni 2024, p. 89 e.v. (map 1).
9 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 februari 2025.
10 Een schriftelijk bescheid, te weten een betekening van de deurwaarder en de brief van DAS rechtsbijstand
van 8 januari 2024, p. 1100 e.v. (map 4).
11 Het proces-verbaal van bevindingen van 3 april 2024, p. 694 e.v. (map 3).
12 Het proces-verbaal van bevindingen van 29 februari 2024, p. 657 e.v. (map 3).
13 Het proces-verbaal van bevindingen van 25 april 2024, p. 736 e.v. (map 3).
14 Het proces-verbaal van aangifte [verdachte] van 14 januari 2024, p 630 e.v. (map 2).
15 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 februari 2025.
16 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 februari 2025.
17 Het proces-verbaal van bevindingen van 27 maart 2024, p. 604 e.v. (map 2).
18 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] van 15 januari 2024, p. 616 (map 2).
19 Het proces-verbaal van bevindingen van 6 mei 2024, p. 759 (map 3).
20 Het proces-verbaal van bevindingen van 6 mei 2024, p. 763 (map 3).
21 Het proces-verbaal van bevindingen van 17 januari 2024, p. 271 e.v. (map 1).
22 Het proces-verbaal van bevindingen van 6 mei 2024, p. 763 (map 3).
23 Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] van 16 januari 2024, p. 778 (map 3).
24 Het proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2024, p. 523 e.v. (map 2).
25 Het proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2024, p. 525 e.v. (map 2).
26 Het proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2024, p. 526 e.v. (map 2).
27 Het proces-verbaal van bevindingen van 4 juni 2024, p. 239 e.v. (map 1).
28 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 februari 2025.
29 Het proces-verbaal van bevindingen van 4 juni 2024, p. 242 (map 1).
30 Het proces-verbaal van bevindingen van 4 juni 2024, p. 243 e.v. (map 1).
31 Het proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2024, p. 213 e.v. (map 1)
32 Het proces-verbaal van bevindingen van 4 juni 2024, p. 245 (map 1).
33 Het proces-verbaal van bevindingen van 28 februari 2024 met bijlagen, p. 157 e.v. (map 1).
34 Het proces-verbaal van bevindingen van 4 juni 2024, p. 245 e.v. (map 1).
35 De verkeersongevallenanalyse van 6 februari 2024, p. 167 (Forensisch dossier, map 11)
36 Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] van 16 januari 2024, p. 262 e.v. (map 1).
37 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 februari 2025.
38 Het NFI-rapport Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard
van overlijden van 11 maart 2024, p. 455 (forensisch dossier, map 12).
39 Het proces-verbaal van bevindingen van 4 juni 2024, p. 249 e.v. (map 1).
40 Het proces-verbaal van bevindingen betreffende het verhoor van [naam] , van 18 januari 2024, p. 783 e.v
(map 3).
41 Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] ) van 22 maart 2024, p. 121-122 (forensisch
dossier, map 11)
42 Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] ) van 22 maart 2024, p. 119 e.v. (forensisch
dossier, map 11)
43 Het NFI-rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een
schietincident met dodelijke afloop in [plaatsnaam] op 16 januari 2024 van 19 april 2024, p. 537 e.v. (forensische dossier, map 12)
44 Het proces-verbaal van bevindingen van 4 juni 2024, p. 250 e.v. (map 1).
45 Het proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2024, p. 534 (map 2).
46 Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam]
47 Het proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2024, p. 536 (map 2).
48 Het proces-verbaal van bevindingen van 4 juni 2024, p. 254 (map 1).
49 Het proces-verbaal van bevindingen van 16 januari 2024, p. 222 e.v. (map 1).
50 Het proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2024, p. 535 (map 2).
51 Het proces-verbaal van aanhouding verdachte van 16 januari 2024, p. 1724 (map 7).
52 Het proces-verbaal van bevindingen van 16 januari 2024, p. 139 e.v. (map 1).
53 Het proces-verbaal van bevindingen van [naam] van 16 januari 2024, p. 112 e.v. (map 1)
54 Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [naam] van 16 januari 2024, p. 109 e.v. (map 1).
55 Het NFI-rapport Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard
van overlijden van 19 februari 2024, p. 498 (forensisch dossier, map 12).
56 Zie Hoge Raad, 17 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1295.
57 Hoge Raad, 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958.