In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd op 1 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen een besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor schadevergoeding voor zijn pand, dat door mijnbouwschade was getroffen. Het Instituut kende op 30 maart 2022 een schadevergoeding toe, maar verklaarde het bezwaar van eiser op 2 april 2024 niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn bezwaar tijdig is ingediend. Eiser stelde dat hij het bezwaar op 22 april 2022 had verzonden, maar het Instituut ontving het pas op 8 maart 2023. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat het bezwaar tijdig was ingediend. Bovendien wordt het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat er geen toezeggingen zijn gedaan door het Instituut die erop wijzen dat het bezwaar inhoudelijk zou worden behandeld. De rechtbank oordeelt dat er geen ruimte is voor een belangenafweging, aangezien de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar vaststaat. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak bevestigt de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.