ECLI:NL:CRVB:2022:543

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
20/3662 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het betreft een niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 mei 2019, waarbij zijn bijstand per 1 mei 2019 werd ingetrokken en kosten van bijstand tot een bedrag van € 13.619,59 werden teruggevorderd. De intrekking en terugvordering zijn gerelateerd aan een onderneming die appellant heeft gedreven.

De Centrale Raad oordeelt dat het bezwaar te laat is ingediend. De bezwaartermijn eindigde op 8 juli 2019, maar het college ontving het bezwaarschrift van de boekhouder van appellant pas op 29 juli 2019. De boekhouder had het bezwaarschrift van 13 juni 2019 niet aangetekend verzonden, wat betekent dat de tijdige verzending niet aannemelijk is gemaakt. Appellant stelde dat het college het bezwaarschrift niet tijdig had ontvangen, maar de Raad oordeelt dat het de verantwoordelijkheid van de indiener is om de tijdige verzending aan te tonen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek van appellant om schadevergoeding af. De gronden in hoger beroep slagen niet, en er is geen aanleiding voor een kostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

20.3662 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 september 2020, 20/1048 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Breda (college)
Datum uitspraak: 8 maart 2022
Zitting heeft: P.W. van Straalen
Griffier: B. van Dijk
Partijen zijn niet ter zitting verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar tegen het besluit van 27 mei 2019 tot intrekking van de bijstand van appellant per 1 mei 2019 en tot terugvordering van kosten van bijstand tot een bedrag van € 13.619,59. Deze intrekking en terugvordering houden verband met een door appellant gedreven onderneming. Het bezwaar is te laat ingediend en het college heeft het standpunt ingenomen dat sprake is van een niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
Niet in geschil is dat de bezwaartermijn eindigde op 8 juli 2019. Het college heeft het bezwaar van de boekhouder van appellant ontvangen op 29 juli 2019. Het college heeft op die datum een brief ontvangen van de boekhouder van appellant, waarin hij meedeelt dat hij nog geen ontvangstbevestiging heeft ontvangen naar aanleiding van zijn als bijlage meegestuurde brief van 13 juni 2019, waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het besluit van 27 mei 2019. De boekhouder heeft het bezwaarschrift van 13 juni 2019 niet aangetekend verzonden.
Het hoger beroep komt er op neer dat appellant meent dat de omstandigheid dat het college het bezwaarschrift van 13 juni 2019 niet tijdig heeft ontvangen niet voor rekening en risico van appellant moet komen.
Deze grond slaagt niet. Het is vaste rechtspraak dat het op de weg van de indiener van een bezwaarschrift ligt om de tijdige verzending aannemelijk te maken. Zie de uitspraak van 25 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4514. Er is geen aanleiding om daarmee in deze zaak anders om te gaan. De enkele stelling dat de boekhouder het bezwaarschrift tijdig ter post heeft bezorgd is onvoldoende om de verzending aannemelijk te maken. Wat appellant stelt over de ontvangst van het bezwaarschrift en wat er daarbij mogelijk mis kan zijn gegaan aan de zijde van het college behoeft gelet hierop geen bespreking. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bezwaarschrift van 13 juni 2019 tijdig is verzonden. Het college was dan ook bevoegd het buiten de termijn ontvangen bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren. Het door appellant gestelde financiële belang bij de terugvordering maakt niet dat het college niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
De gronden in hoger beroep slagen niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade zal gelet daarop worden afgewezen.
Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B. van Dijk (getekend) P.W. van Straalen