ECLI:NL:RBNNE:2025:1185

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
18-207945-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen van diefstal met geweld en veroordeling voor poging tot afpersing

Op 2 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een diefstal met geweld en een poging tot afpersing. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, namelijk de poging tot diefstal met geweld, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte of zijn medeverdachte daadwerkelijk geprobeerd hebben om geld uit de woning van de aangever weg te nemen. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden niet wettig en overtuigend konden worden bewezen. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit van poging tot afpersing. De verdachte en zijn medeverdachte waren 's avonds laat en onaangekondigd naar de woning van de aangever gegaan, gekleed in het zwart en met een masker op. De verdachte heeft de aangever op een dreigende manier benaderd en geëist dat hij een geldbedrag van 2.000 euro zou afgeven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door zijn handelen een dreigende situatie heeft gecreëerd, waardoor de aangever in redelijkheid de vrees kon hebben dat geweld jegens hem zou worden uitgeoefend. De rechtbank heeft de verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 2 maanden en een werkstraf van 100 uren, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de reclassering.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/207945-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 april 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 maart 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.P. Eujen, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 augustus 2023 te [adres] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s):
  • die [slachtoffer] met beide handen tegen zijn borst aan geduwd waardoor die [slachtoffer] met zijn hoofd tegen de muur aan is gekomen en/of
  • die [slachtoffer] vast te hebben gepakt en/of
  • op een dreigende manier de woorden "je weet wel waarom, we willen 2k van je krijgen" en/of "je weet wel waarom, pedo" toe te hebben gevoegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 augustus 2023 te [adres] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n) immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s):
  • die [slachtoffer] met beide handen tegen zijn borst aan geduwd waardoor die [slachtoffer] met zijn hoofd tegen de muur aan is gekomen,
  • die [slachtoffer] vast te hebben gepakt en/of
  • op een dreigende manier de woorden "je weet wel waarom, we willen 2k van je krijgen" en/of "je weet wel waarom, pedo" toe te hebben gevoegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman hiertoe allereerst aangevoerd dat verdachte die bewuste avond naar de woning van aangever is toegegaan omdat hij erkenning wilde voor de ontuchtige handelingen die aangever in het verleden bij hem zou hebben gepleegd. Zijn bedoeling was derhalve niet om aangever te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, zodat het voor een bewezenverklaring vereiste
oogmerkniet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarnaast is door de raadsman aangevoerd dat het geldbedrag waar verdachte in het gesprek met aangever om heeft verzocht, loon betreft dat verdachte nog van aangever tegoed heeft. Nu aangever voorts heeft aangegeven dat verdachte dit geldbedrag zelf bij hem diende te komen ophalen, is er geen sprake van het oogmerk van
wederrechtelijkebevoordeling. Tot slot is door de raadsman aangevoerd dat door verdachte geen geweld is toegepast als middel om aangever te dwingen tot afgifte van het geldbedrag. Het duw- en trekwerk heeft plaatsgevonden bij het naar buiten dirigeren van verdachte en de medeverdachte door aangever en zijn partner. Ook is er geen sprake geweest van bedreiging met geweld. Verdachte heeft aangever niet bedreigd. Ook de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte levert geen bedreiging met geweld op. Verdachte heeft aangebeld bij de woning van aangever en nadat aangever de deur open deed, is hij achter aangever aan naar de bijkeuken gelopen. Daar vindt een gesprek plaats waarbij niet is gedreigd of geschreeuwd, geen geweld of een wapen is gebruikt én het voor aangever bovendien, ondanks het masker, volstrekt helder was dat hij in gesprek was met verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot diefstal met geweld niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Niet gebleken is dat verdachte of zijn medeverdachte hebben geprobeerd om geld uit de woning van aangever weg te nemen in de zin van artikel 312 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 19 maart 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het plan om naar [slachtoffer] toe te gaan is begin augustus 2023 bij mij ontstaan. Ik wilde verhaal halen en mijn geld bij hem ophalen. Ik heb dit idee ook met [naam] besproken. Hij zei dat als ik naar [slachtoffer] toe wilde gaan, hij mij niet alleen zou laten gaan. Op 17 augustus 2023 heb ik met [naam] afgesproken. s Avonds zijn we eerst naar [naam] gegaan. Daar hebben we onze maskers opgezet. Dit deed ik omdat ik anoniem wilde blijven. Het gaf me ook een zelfverzekerd gevoel. We waren verder in het zwart gekleed en hadden handschoenen aan. Daarna zijn we naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Ik heb aangebeld. Toen [slachtoffer] de voordeur open deed, zei ik naar binnen. We zijn toen door de gang, naar de bijkeuken gelopen. Ik heb gezegd je weet wel waarom, we willen 2k van je krijgen. Ook heb ik gezegd je weet wel waarom, pedo.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 augustus 2023, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023218840 d.d. 18 oktober 2023 , inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 17 augustus 2023, omstreeks 21.40 uur, was ik samen met mijn partner in onze woning aan de [adres] . Ik hoorde meerdere malen de deurbel gaan. Vervolgens hoorde ik gebonk op de deur. Toen ik de deur open deed zag ik twee personen in de deuropening staan. Ik zag hoe de personen achter mij aan naar binnen liepen in de richting van de bijkeuken. In de bijkeuken hoorde ik één van de personen zeggen dat ze geld wilden hebben. Ik hoorde de persoon zeggen je weet wel waarom, we willen 2k van je krijgen. Ik hoorde één van de personen zeggen je weet wel waarom, pedo. Ik zag dat de personen gekleed waren in donkere kleding. Ik zag dat de personen donkere maskers voor hun gezicht droegen en zwarte rubberen werkhandschoenen droegen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 augustus 2023, opgenomen op pagina 123 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam] :
Ik was thuis. Toen kwamen er twee jongens binnen waarvan ik 1 herkende als zijnde een vriend van mij, [verdachte] . Hij zei toen, we gaan even naar [slachtoffer] toe, even met hem praten en vragen om het geld waar die vriend van mij nog recht op had.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 september 2023, opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik heb de gegevens van de telefoon van verdachte [verdachte] bekeken. Ik zag dat bij WhatsApp het telefoonnummer [telefoonnummer] met naam “ [naam] ” (owner), is gebruikt. Er is een groepsapp met [naam] , [naam] , [naam] derk [naam] .
Op 15 augustus 2023 stuurde [naam] in de groepsapp het volgende bericht: Sure. ik heb eerst nog een klusje met eric
[naam] : Wttn
[naam] : een man van 57 pakken en geld eisen [naam] : whode. lkkr man
[naam] : jaaaa [naam] : lmk wnr [naam] : Graag zsm
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Oogmerk van wederrechtelijk bevoordeling
Voor een bewezenverklaring van (het medeplegen van) een poging tot afpersing dient allereerst te worden vastgesteld dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte begin augustus 2023 het idee heeft opgevat om naar aangever toe te gaan en hem te confronteren met de gebeurtenissen die in het verleden tussen hen zouden zijn voorgevallen. Daarnaast wilde hij bij aangever het geld ophalen dat hij nog van hem tegoed zou hebben. Twee dagen voor het incident, op 15 augustus 2023, heeft verdachte in een groepsapp nadrukkelijk benoemd dat hij geld ging eisen. Ook enkele momenten voor het incident heeft verdachte tegen [naam] gezegd dat hij aangever om geld ging vragen. In de woning van aangever heeft verdachte ook daadwerkelijk gezegd dat hij een geldbedrag van 2.000,- van aangever wilde hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit bovenstaande niet anders worden geconcludeerd dan dat verdachte het oogmerk heeft gehad op het verkrijgen van een geldbedrag. Dat verdachte daarnaast nog een ander oogmerk heeft gehad doet hieraan niet af. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank voorts van oordeel dat verdachte ook heeft gehandeld met oogmerk van
wederrechtelijkebevoordeling. Dit oogmerk is aanwezig indien verdachte moet hebben beseft dat hij door zijn handelwijze de grenzen van het maatschappelijk betamelijke verre overschreed (HR 9 februari 1971, ECLI:NL:HR:1971:AB4227). Door, zoals uit de bewijsmiddelen blijkt, s avonds laat, met een ander en onaangekondigd, in het zwart gekleed, met handschoenen aan en een masker voor het gezicht om niet herkend te worden, tegen aangever -in zijn eigen woning- te zeggen dat hij een bedrag van 2.000,- van hem wil hebben, heeft verdachte zonder meer de grenzen van het maatschappelijk betamelijke in vergaande mate overschreden. Verdachte moet dit ook hebben beseft. Dat verdachte meende recht te hebben op het geld, maakt dit niet anders.
Dwang door geweld of bedreiging met geweld
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte, samen met de medeverdachte, heeft geprobeerd aangever door geweld of bedreiging met geweld te dwingen tot afgifte van een geldbedrag (van 2.000,-).
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat door verdachte of de medeverdachte geen geweld is gebruikt om aangever te dwingen tot afgifte van het geldbedrag. De in de tenlastelegging genoemde geweldshandelingen (het duwen en het vastpakken van aangever door verdachte) hebben plaatsgevonden in het kader van duw- en trekwerk over en weer om verdachte en de medeverdachte uit de woning te krijgen. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat het initiatief hiertoe uitging van aangever die, nádat verdachte had gezegd geld van hem te willen hebben, op verdachte is afgelopen en hem vervolgens richting de gang heeft geduwd, zoals ook door aangever bij de politie is verklaard. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Voor een bewezenverklaring van bedreiging met geweld in de zin van artikel 317 Sr is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat geweld jegens hem zou worden uitgeoefend (HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659 en HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:207). Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt voorts dat het creëren van een dreigende situatie hiertoe voldoende kan zijn (HR 22 maart 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0225). Daarbij komt niet slechts betekenis toe aan de ten laste gelegde en bewezen verklaarde gedragingen, maar ook aan de context van het geval (HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT6391).
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en de medeverdachte s avonds laat en onaangekondigd naar de woning van aangever zijn toegegaan. Zij waren geheel in het zwart gekleed, droegen handschoenen en hadden een masker voor hun gezicht om herkenning te voorkomen en te intimideren. Nadat aangever de voordeur had opengedaan, heeft verdachte hem opgedragen naar binnen te gaan. In de bijkeuken van de woning heeft verdachte vervolgens op een dreigende manier tegen aangever gezegd je weet wel waarom, we willen 2k van je krijgen en je weet wel waarom, pedo. Door aldus te handelen hebben verdachte en de medeverdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust een dermate dreigende situatie en intimiderende sfeer gecreëerd dat bij aangever in redelijkheid de vrees heeft kunnen ontstaan dat geweld jegens hem zou worden uitgeoefend.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met de medeverdachte, door bedreiging met geweld heeft geprobeerd om aangever te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, zoals onder het subsidiaire feit aan verdachte is ten laste gelegd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 17 augustus 2023 te [adres] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachtes en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld te dwingen tot de afgifte van geld dat geheel of ten dele aan [slachtoffer] toebehoorde, immers heeft hij:
- op een dreigende manier de woorden "je weet wel waarom, we willen 2k van je krijgen" en "je weet wel waarom, pedo" toe te hebben gevoegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair:poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, ter zake van het subsidiair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot:
  • 3 maanden jeugddetentie, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd;
  • een werkstraf van 100 uren te vervangen door 50 dagen jeugddetentie indien de werkstraf niet of niet naar behoren is verricht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - zo de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen - gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Daarnaast heeft de raadsman betoogd een deels voorwaardelijke werkstraf met een proeftijd van één jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, passend te achten. De raadsman heeft hiertoe gewezen op de achtergrond van het handelen van verdachte, de positieve ontwikkeling die verdachte het afgelopen anderhalf jaar heeft doorgemaakt en het tijdsverloop.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van Verslavingsreclassering GGZ van 2 april 2024 en 11 maart 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van 17 februari 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot afpersing. Verdachte is s avonds laat, samen met een vriend, naar de woning van aangever toegegaan. Zij waren allebei in het zwart gekleed, hadden handschoenen aan en droegen een masker voor hun gezicht. Bij de woning heeft verdachte aangebeld. Toen aangever de voordeur opendeed, heeft verdachte hem opgedragen naar binnen te gaan. Eenmaal in de bijkeuken van de woning, heeft verdachte aangever uitgemaakt voor pedo en gezegd dat hij 2.000,- van aangever wilde hebben. Dat het bij een poging is gebleven, is te danken aan de omstandigheid dat aangever en zijn partner verdachte hebben herkend aan zijn accent, waarna verdachte en de medeverdachte, na duw- en trekwerk over en weer, de woning hebben verlaten.
De rechtbank heeft kennis genomen van de door verdachte geschetste achtergrond van vermeend seksueel misbruik door aangever en het door aangever onbetaald laten van door verdachte verrichte werkzaamheden. Wat daar ook van zij, de wijze waarop verdachte heeft gemeend om voor eigen rechter te spelen, is te allen tijde ontoelaatbaar. Door aangever in zijn eigen woning op een dreigende en intimiderende wijze te confronteren en geld van hem te eisen, heeft verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op het veiligheidsgevoel van aangever en zijn partner. Daarnaast dragen feiten als het onderhavige bij aan gevoelens van angst en onrust bij de buurtbewoners en de maatschappij. Dat verdachte niet heeft nagedacht over de mogelijke impact van zijn handelen en zijn eigen belangen boven die van anderen heeft gesteld, neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Het strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 17 februari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld. Bij het bepalen van de (hoogte van de) straf weegt de rechtbank het strafblad van verdachte dan ook niet als strafverzwarende
omstandigheid mee.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gemotiveerd is om zijn jongvolwassen leven (duurzaam) op de rit te zetten. De afgelopen anderhalf jaar heeft hij hiertoe, in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, ook grote stappen gezet. Het contact met zijn ouders is herstellende, hij woont begeleid bij [instelling] , hij heeft via de gemeente zijn rijbewijs gehaald en is aan het solliciteren naar een betaalde baan. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij open staat voor hulp en begeleiding. Ook in het gesprek met de reclassering heeft verdachte een gemotiveerde houding laten zien. De reclassering maakt hierbij wel de kanttekening dat zij op dit moment nog geen volledig beeld heeft van het psychosociaal functioneren van verdachte omdat een heldere en eenduidige diagnostiek ontbreekt. De reclassering schat het herhalingsgevaar daarom in als gemiddeld. De reclassering adviseert (mede) om die reden een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, (voortzetting van) ambulante behandeling, een contactverbod met aangever, dagbesteding en het meewerken aan middelencontrole. De rechtbank zal bij het bepalen van (de hoogte van) de straf in het voordeel van verdachte rekening houden met de positieve wending die verdachte aan zijn leven lijkt te hebben gegeven.
De rechtbank overweegt verder nog het volgende. De rechtbank waardeert het dat verdachte ter terechtzitting openheid van zaken heeft gegeven en de verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard over de achtergrond van zijn handelen. In de zomer van 2021 heeft hij een korte periode voor het hoveniersbedrijf van aangever gewerkt. Volgens verdachte hebben zich in die periode incidenten voorgedaan die voor hem aanleiding zijn geweest om op 25 september 2023 aangifte tegen aangever te doen. De rechtbank constateert dat deze aangifte niet tot een strafrechtelijke vervolging van aangever heeft geleid en dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de hiertegen ingestelde klacht van verdachte heeft afgewezen.1 Hoewel deze achtergrond het handelen van verdachte op geen enkele wijze rechtvaardigt, heeft dit wel de keuze van verdachte om naar aangever toe te gaan in grote mate beïnvloed. Tegen deze achtergrond bezien, lijkt het handelen van verdachte dan ook voornamelijk situationeel bepaald te zijn. De rechtbank zal met deze omstandigheid rekening houden bij het bepalen van de (hoogte van de) straf.
Jeugdstrafrecht
Ter terechtzitting hebben zowel de officier van justitie als de raadsman betoogd toepassing van het jeugdstrafrecht passend te achten. In het rapportages van 2 april 2024 en 11 maart 2025 adviseert de reclassering om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De reclassering heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis onder toezicht staat van de volwassenenreclassering en dat dit toezicht goed verloopt. Daarnaast ziet de reclassering voldoende mogelijkheden om verdachte -via het volwassenenstrafrecht- verder te begeleiden en monitoren.
Op grond van artikel 77c Sr kan de rechtbank jongeren van 18 tot 23 jaar oud berechten met toepassing van het jeugdstrafrecht, indien daartoe aanleiding bestaat op grond van de persoonlijkheid van de dader of vanwege de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie zich hier voordoet. Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 19 jaar oud. De indruk die de rechtbank ter terechtzitting van verdachte heeft gekregen, is die van een kwetsbare jongeman die in zijn jonge leven al veel heeft meegemaakt en die vol goede wil is om de nodige stappen te zetten in zijn ontwikkeling naar volwassenheid, maar daarbij wel hulp en begeleiding nodig heeft. Dit beeld wordt bevestigd door het reclasseringsrapport van 2 april 2024 en de aanvulling hierop van 11 maart 2025. De reclassering beschrijft dat er sinds de tienerjaren van verdachte verschillende instanties bij hem en zijn
gezin betrokken zijn geweest, waaronder ook Veilig Thuis. De diagnostiek rond de persoon van verdachte is tot op heden echter niet helder. Op dit moment, bijna twee jaar na het bewezen verklaarde feit, heeft verdachte ondersteuning nodig op vrijwel alle leefgebieden. Verdachte woont begeleid bij [instelling] en krijgt praktische begeleiding vanuit [instelling] , dat hem ook bij het bijhouden van zijn financiën ondersteunt. Daarnaast wordt verdachte bij het zoeken en behouden van werk ondersteund door de gemeente.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, in de persoon van verdachte voldoende aanleiding om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. De begeleiding van verdachte in het kader van hierna op te leggen bijzondere voorwaarden zal wel aan de volwassenenreclassering worden opgedragen.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigt. Tegelijkertijd dient de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met de persoon van verdachte en het belang van de maatschappij bij het voorkomen van nieuwe (soortgelijke) strafbare feiten. Alles afwegende, acht de rechtbank een straf in de zin van een voorwaardelijke jeugddetentie van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar in combinatie met een werkstraf van 100 uren te vervangen door 50 dagen jeugddetentie indien de werkstraf niet of niet naar behoren is verricht, passend en geboden. Het voorwaardelijke strafdeel dient als stok achter de deur om verdachte te (blijven) motiveren zich in te zetten voor de hulp, behandeling en begeleiding die hem in het kader van de bijzondere voorwaarden geboden wordt en om hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal de door de reclassering geadviseerde voorwaarde meewerken aan middelencontrole niet overnemen, nu een dergelijke voorwaarde gedurende de schorsing van verdachte niet heeft gegolden en de rechtbank ook overigens niet is gebleken dat en waarom die voorwaarde noodzakelijk zou zijn.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Als materiële schade worden gevorderd de kosten van een deur, cameras en hekwerk. Bij de hoogte van deze schadeposten is geen bedrag ingevuld. Daarnaast wordt gevorderd een bedrag van 20.000,- aan verlies van arbeidsvermogen en een bedrag van 85.000,- aan omzetverlies, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Tot slot wordt een vergoeding van geleden immateriële schade gevorderd. Bij de hoogte van deze schadepost is geen bedrag ingevuld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet- ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de gestelde schade niet is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard, reeds nu de gestelde schade niet is onderbouwd. Bovendien ontbreekt een causaal verband tussen het handelen van verdachte en de (summier) gestelde schade.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat zonder nadere onderbouwing onvoldoende inzichtelijk is of, en zo ja in hoeverre, de gestelde schade in een rechtstreeks verband staat met het handelen van verdachte zoals door de rechtbank is bewezen verklaard. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 47, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 317 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van twee maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Verslavingsreclassering GGZ op het adres Overcingellaan 19, 9401 LA Assen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. dat de veroordeelde zich laat behandelen door AFPN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zoekt met [slachtoffer] (aangever), geboren op [geboortedatum] 1966, en [naam] , geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] (partner van aangever), beiden wonende op het adres [adres] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
4. dat veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij zijn eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.T.M. Hennevelt, voorzitter, mr. F. Sieders en mr. A.S. Venema-Dietvorst, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 april 2025.
1 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 3 december 2023,klachtnummer 24/210284.