ECLI:NL:RBNNE:2025:1663

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
LEE 24/3387
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het bouwen van een erfafscheiding en de gevolgen van het vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen om een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van een erfafscheiding op zijn perceel. Het college had op 28 juli 2022 de vergunning geweigerd, en na bezwaar bleef het college bij deze beslissing. De rechtbank heeft op 30 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn echtgenote en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college en mr. C. Post.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. De rechtbank legt uit dat de Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking is getreden, maar dat in deze procedure het oude recht van toepassing is, omdat de aanvraag voor de inwerkingtreding van de wet is ingediend. Eiser stelt dat de erfafscheiding binnen het bestemmingsplan past, maar de rechtbank oordeelt dat de hoogte van de erfafscheiding niet voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan. Eiser heeft ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat de belangen van verkeersveiligheid en omwonenden zwaarder wegen dan het belang van eiser.

De rechtbank concludeert dat eiser schade heeft geleden door het gewekte vertrouwen op de toezegging van het college en dat het college verplicht is deze schade te vergoeden. De rechtbank draagt het college op om de schade van € 98,71 aan eiser te vergoeden en vernietigt het besluit van 1 juli 2024. Het college moet een nieuw besluit nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten van € 1.814,- en het griffierecht van € 307,- moet door het college aan eiser worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/3387

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.J. de Boer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen

(gemachtigde: mr. K. Croezen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering om hem een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van een erfafscheiding op het perceel [adres] te [woonplaats] (het perceel). Met het besluit van 28 juli 2022 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 1 juli 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de weigering gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, eisers echtgenote en zijn gemachtigde en namens het college de gemachtigde van het college en mr. C. Post.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering om eiser een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van een erfafscheiding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet (Ow) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet, volgt dat in deze procedure het oude recht (waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; Wabo) van toepassing is, omdat de aanvraag is ingediend voor de inwerkingtreding van de Ow.
5. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage.
De wijze van meten
6. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat gemeten moet worden vanaf het terrein ter plaatse van de voordeur en dat bij die wijze van meten de erfafscheiding past binnen het geldende bestemmingsplan. Eiser stelt verder dat die benadering door het college in het voortraject ook is aangehouden.
7. De rechtbank is van oordeel dat bij het vaststellen van de hoogte van de erfafscheiding de hoogte van het afgewerkt terrein als het peil heeft te gelden. Het peil is in het bestemmingsplan [1] als volgt gedefinieerd: het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein (..). De bouwverordening [2] definieert het straatpeil voor bouwwerken die een hoofdtoegang hebben. Een erfafscheiding kwalificeert niet als een bouwwerk met een hoofdtoegang. [3] Dat betekent dat bij de toets aan het bestemmingsplan de hoogte van het afgewerkte bouwterrein het peil is en niet het terrein ter plaatse van de voordeur. Dat het college in reactie op de aanvraag korte tijd een ander standpunt heeft ingenomen maakt dat niet anders. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Vertrouwensbeginsel en belangenafweging
8. In tweede instantie stelt eiser dat het college het gewekte vertrouwen ten onrechte niet heeft gehonoreerd vanwege de zwaarder wegende belangen van derden en van de verkeersveiligheid. Volgens eiser wordt ten onrechte zwaar gewicht toegekend aan de kleine kans op een gevaarlijke situatie en gaat het verkeerskundig advies niet in op de specifieke situatie. Het belang van derden staat niet in de weg aan honorering van het gewekte vertrouwen nu de derden die om handhaving hadden verzocht niet meer op het naastgelegen perceel wonen. De aard en ernst van de afwijking zijn gering en precedentwerking hoeft niet te worden gevreesd.
8.1.
Eiser stelt verder dat het college verplicht is om zijn schade te vergoeden als zwaarder wegende belangen wel in de weg zouden staan aan honorering van het gewekte vertrouwen. Volgens eiser bestaat de schade uit het verschil in de kosten voor het aanpassen van de schutting voor en na de toezegging van 24 mei 2023. Eiser heeft ter onderbouwing offertes overgelegd waaruit blijkt dat die kosten met € 98,71 zijn gestegen.
9. De rechtbank stelt vast dat niet geschil is dat sprake is van een toezegging die aan het bestuursorgaan kan worden toegerekend. Het betreft een e-mail van 24 mei 2023 van een juridisch adviseur van de gemeente aan gemachtigde van eiser, waarin staat:
“Inzake voornoemde kwestie, het dossier lezende, stel ik voor om -met gebruikmaking van de binnenplanse mogelijkheid tot afwijking van de planregels als gegeven in artikel 25.1 onder e van het bestemmingsplan- de omgevingsvergunning voor het plaatsen van een schutting te verlenen aan (..). Zo u daarmee wilt instemmen verzoek ik u na verlening en toezending van de vergunning het bezwaarschrift formeel in te trekken.”Eiser mocht aan die e-mail de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat de vergunning zou worden verleend.
9.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 mei 2019 [4] volgt dat het vertrouwensbeginsel niet met zich brengt dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden gehonoreerd. Daartoe is vereist dat bij afweging van betrokken belangen, waarbij het belang van degene bij wie de gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt zwaar weegt, geen zwaarder wegende belangen aan het honoreren van de verwachting in de weg staan. Die zwaarder wegende belangen kunnen zijn gelegen in strijd met de wet, het algemeen belang en meer specifiek belangen van derden. [5]
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college bij de afweging van de betrokken belangen zwaarder gewicht kon toekennen aan het algemeen belang van de verkeersveiligheid en het daarmee samenhangende belang van omwonenden dan aan het (financiële) belang van eiser om de erfafscheiding in stand te kunnen laten. Blijkens het verkeerskundig advies kan de erfafscheiding vanwege de hoogte leiden tot geen of onvoldoende zicht. Het college heeft terecht ook benoemd dat er meer weggebruikers zijn dan alleen automobilisten. Juist ook voor fietsers en voetgangers, waaronder kinderen, is het van belang dat zij zichtbaar zijn en zelf ook een goed zicht hebben. De rechtbank volgt het college in het standpunt dat het belang van de verkeersveiligheid en het daarmee samenhangende belang van omwonenden in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen. Dat ter plaatse vooral bestemmingsverkeer rijdt, de kans op een gevaarlijke situatie volgens eiser klein is en dat de derden die om handhaving hadden verzocht niet meer op het naastgelegen perceel wonen, leidt niet tot een ander oordeel.
9.3.
Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat wanneer andere belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen voor het bestuursorgaan de verplichting kan ontstaan om de geleden schade te vergoeden als onderdeel van de besluitvorming. [6] Het gaat daarbij om dispositieschade, dat is de schade die eiser heeft geleden doordat hij gerechtvaardigd vertrouwd heeft op de aan het college toe te rekenen toezegging. [7]
9.4.
De rechtbank is, anders dan het college, van oordeel dat eiser schade heeft geleden doordat hij heeft nagelaten de erfafscheiding te laten aanpassen in het vertrouwen dat de vergunning zou worden verleend. Het feit dat de schutting al geplaatst was op het moment dat het vertrouwen werd gewekt doet daaraan niet af. De schade is gelegen in de stijging van de kosten van het herstel. Doordat eiser gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de juistheid van de aan het college toe te rekenen toezegging van 24 mei 2023 heeft hij schade geleden die hij zonder de toezegging niet had geleden. [8] Om de schending van het vertrouwensbeginsel te herstellen moet het college, als onderdeel van het besluit, de geleden schade vergoeden.
9.5.
Ter zitting is namens het college aangegeven dat het college niet bereid is om enige schade te vergoeden. De rechtbank ziet daarin reden om zelf de schade vast te stellen. De rechtbank is met eiser van oordeel dat de schade bestaat uit het verschil in de kosten voor het aanpassen van de schutting voor en na de toezegging van 24 mei 2023 en stelt de schade op basis van de door eiser aangeleverde offertes vast op een bedrag van € 98,71. De rechtbank draagt het college op deze schade te vergoeden aan eiser. Deze beroepsgrond slaagt.
Legalisatie
10. Eiser stelt dat legalisatie van de erfafscheiding alsnog mogelijk is met toepassing van de binnenplanse afwijkingsregeling. Volgens eiser worden daarin de genoemde waarden of belangen, waaronder de verkeersveiligheid en het straat- en bebouwingsbeeld, niet onevenredig geschaad. Eiser stelt verder dat het welstandsadvies onzorgvuldig tot stand is gekomen en niet aan toepassing van de binnenplanse afwijkingsregeling in de weg kan staan.
11. De rechtbank is van oordeel dat de binnenplanse afwijkingsregeling niet van toepassing is omdat die betrekking heeft op een erfafscheiding langs de openbare weg. Langs de openbare weg dient naar het oordeel van de rechtbank naar normaal spraakgebruik te worden uitgelegd in de betekenis ‘in de lengte van’. De in geding zijnde erfafscheiding staat haaks op de weg. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. De rechtbank gaat over tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.
12.1.
Omdat beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 juli 2024;
- draagt college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 307,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Volk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht
Artikel 1
1. Voorgevelrooilijn: voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening.
2. Tenzij anders bepaald, worden de waarden die in deze bijlage in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:
a. afstanden loodrecht,
b. hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven, en
c. maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.
3. Bij de toepassing van het tweede lid, aanhef en onderdeel b, wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.
Artikel 2, aanhef en onderdeel 12
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
een erf- of perceelafscheiding, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 1 m, of
b. niet hoger dan 2 m, en
1°.op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat,
2°.achter de voorgevelrooilijn, en
3°.op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.
Bestemmingsplan Emmen, Delftlanden, vastgesteld 30 januari 2020
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.4
De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5
t/m 2.9 (..)
2.1
Het peil:
het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden.
Artikel 16 Wonen - Vrijstaand
16.2
Bouwregels
16.2.4
Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
andere bouwwerken dienen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen, deze mogen op/in de erfgrens gerealiseerd worden;
(..)
in afwijking van het gestelde in sub a en b mag de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding voor de gevellijn maximaal 1 meter bedragen en achter de gevellijn maximaal 2 meter;
Artikel 25 Algemene afwijkingsregels
25.1
Bevoegdheid
Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van:
e. het toestaan van erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg met een maximaal bouwhoogte tot 1,5 meter;
25.2
Afwegingskader
Bij toepassing van de in artikel 25.1 genoemde afwijking dient het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet te worden geschaad. Bij het bepalen voor het verlenen van de omgevingsvergunning dienen in ieder geval de volgende waarden in acht te worden genomen:
de woonsituatie;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de cultuurhistorie;
e verkeersveiligheid;
de (sociale) veiligheid;
brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding;
de milieusituatie;
de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
Bouwverordening 2007, Emmen
Artikel 1.1 begripsomschrijvingen
1. In deze verordening wordt verstaan onder
straatpeil :
a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

Voetnoten

1.Bestemmingsplan Emmen, Delftlanden, vastgesteld 30 januari 2020
2.Bouwverordening 2007, Emmen
3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBGEL:2017:6887