ECLI:NL:RBNNE:2025:2468

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
LEE24/4707
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing schadevergoeding mijnbouwschade aan woning in effectgebied Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om schadevergoeding voor mijnbouwschade aan zijn woning beoordeeld. Eiser, eigenaar van een vrijstaande woning gebouwd in 1998, heeft op 27 maart 2023 een aanvraag ingediend bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen. Het Instituut heeft deze aanvraag op 23 november 2023 afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld of de gasopslag bij Norg of Grijpskerk schade aan de woning hebben veroorzaakt. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het Instituut heeft bij het bestreden besluit van 15 oktober 2024 de afwijzing gehandhaafd.

De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2025 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van het Instituut aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de woning van eiser buiten het effectgebied ligt, waardoor het bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is. Eiser moet zelf het causale verband aantonen, maar de rechtbank oordeelt dat hij hierin niet is geslaagd. De schade aan de woning is niet voldoende onderbouwd, en de enkele stelling dat de schade is ontstaan door aardbevingen is onvoldoende om een koppeling te maken met mijnbouwactiviteiten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het besluit van het Instituut in stand blijft en eiser geen schadevergoeding ontvangt.

De uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, en is openbaar uitgesproken op 6 juni 2025. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/4707

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiser

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, het Instituut

(gemachtigden: mr. I. Pijper en mr. A.G. Sol).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op zijn aanvraag om vergoeding van schade aan zijn woning op het [adres] (hierna: de woning) in [woonplaats] .
1.1.
Het Instituut heeft met het besluit van 23 november 2023 de aanvraag afgewezen omdat niet aannemelijk is dat mijnbouwactiviteiten in het Groningerveld of de gasopslag bij Norg of Grijpskerk schade aan de woning hebben veroorzaakt. Met het bestreden besluit van 15 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is het Instituut bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het Instituut heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het Instituut.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is sinds 2009 eigenaar van de woning. Het betreft een vrijstaande woning, gebouwd in 1998. Op 27 maart 2023 heeft eiser een aanvraag om vergoeding voor schade aan zijn woning ingediend bij het Instituut. Daarbij is vermeld dat er scheuren zijn ontstaan in de hal, keuken, slaapkamer, woonkamer en bijkeuken, voornamelijk bij de aansluiting bij de plafonds.
2.1.
Het Instituut heeft de aanvraag met het besluit van 23 november 2023 afgewezen.
2.2.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij e-mail van 19 september 2024 heeft eiser foto’s overgelegd en verzocht het bezwaar gegrond te verklaren en hem in aanmerking te brengen voor een schadevergoeding. Eiser heeft daarbij vermeld dat hij de voorkeur geeft aan de gefixeerde vergoeding van € 10.000,-.
2.3.
Met het bestreden besluit van 15 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is het Instituut bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Ligging van de woning ten opzichte van het effectgebied
5. In geschil is of het in artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek (BW) neergelegde bewijsvermoeden van toepassing moet worden geacht op de schade van de woning. Op grond van dit artikel wordt bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade zou kunnen zijn door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld, vermoed dat die schade is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk. Dit bewijsvermoeden wordt door het Instituut toegepast bij gebouwen en werken die binnen het effectgebied vallen.
5.1.
Ter afbakening van het effectgebied heeft het Instituut advies gevraagd aan een Panel van deskundigen. Op 22 januari 2019 heeft het Panel zijn advies over het bewijsvermoeden uitgebracht (het paneladvies). In het paneladvies zijn de volgende criteria voor de afbakening opgenomen:
- ( i) een grens van 6 kilometer buiten de begrenzing van het Groningenveld; en
- ( ii) het gebied waar als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld tenminste een trilling van 2 mm/s met een overschrijdingskans van 1% is berekend.
Deze criteria zijn thans opgenomen in artikel 10oa van het Besluit Tijdelijke wet Groningen.
Het Instituut acht het bewijsvermoeden ook van toepassing bij een piekwaarde van 1,6 mm/s met een overschrijdingskans van 1% als een gebouw aan specifieke criteria voldoet en op basis daarvan wordt aangemerkt als een bijzonder kwetsbaar object. [1]
5.2.
Eiser vindt het niet juist dat zijn verzoek zonder inspectie is afgewezen, onder de overweging dat het bewijsvermoeden niet van toepassing zou zijn. Eiser merkt op dat er rond zijn huis een trilling van 1,8 mm/s is gemeten. Verder heeft eiser een aantal krantenartikelen overgelegd.
5.3.
Het Instituut stelt zich op het standpunt dat de woning van eiser niet is gelegen in het effectgebied. De woning is bovendien na 1970 gebouwd en daarom hoeft het Instituut niet te onderzoeken of er sprake is van een bijzonder kwetsbaar object. Het Instituut betoogt voorts dat het standpunt van de ABRvS over de toepassing van het effectgebied door het Instituut recentelijk door de rechtbank is bevestigd. [2] Het Instituut ziet in de door eiser aangehaalde krantenartikelen geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat de woning niet is gelegen binnen het door het Instituut gehanteerde effectgebied. De maximaal berekende trilling vanuit het Groningenveld is lager dan 2 mm/s met een overschrijdingskans van 1% (1.8 mm/s met een overschrijdingskans van 1% tijdens de beving van Huizinge in 2012). De rechtbank overweegt dat de ABRvS verschillende malen heeft geoordeeld dat het Instituut voor het effectgebied waar het bewijsvermoeden van toepassing is, de grens van een trillingsnelheid van 2 mm/s met een overschrijdingskans van 1% mag hanteren. [3] De rechtbank ziet in hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om hiervan af te wijken. Het gevoerde betoog geeft evenmin grond voor het oordeel dat het gebouw voldoet aan de criteria om te worden aangemerkt als een bijzonder kwetsbaar object. Ook overigens wordt in het betoog geen grond gezien om te oordelen dat het in artikel 6:177a van het BW neergelegde bewijsvermoeden hier wel moet worden toegepast.
5.5.
De rechtbank concludeert daarom dat het bewijsvermoeden in onderhavige zaak niet van toepassing is. Het is dus aan eiser om het gestelde causale verband aan te tonen.
Causaal verband
6. Eiser stelt dat de schade aan zijn woning ongeveer vijf jaar geleden is ontstaan en dat de schade verergert. Eiser is van mening dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de schade aan zijn woning is ontstaan door aardbevingen. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser er op gewezen dat zijn buren soortgelijke schades hebben. Eiser heeft foto’s overgelegd.
6.1.
Het Instituut stelt zich op het standpunt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de schade is ontstaan door mijnbouwactiviteiten omdat het bewijsvermoeden niet van toepassing is. Het Instituut is van mening dat eiser hierin niet is geslaagd. De enkele stelling dat de schade pas in de laatste vijf jaar is ontstaan en nog verergert, is niet voldoende.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser met zijn betoog niet aannemelijk heeft gemaakt dat er schade aan zijn woning is, die is veroorzaakt door de gevolgen van de gaswinning uit het Groningenveld of de exploitatie van de gasopslag Norg of de gasopslag bij Grijpskerk. Dat eiser schades in zijn woning heeft opgemerkt (waaronder scheuren in de aansluiting bij de plafonds), en dat de buren soortgelijke schades hebben, is onvoldoende om een dergelijke koppeling te maken. Het Instituut heeft dit ook voldoende uitgelegd. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van 15 oktober 2024 in stand blijft en eiser geen schadevergoeding ontvangt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. Brandes-Boers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ook: de uitspraak van deze rechtbank van 27 juni 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:3547, en de door het Instituut in het verweerschrift genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 22 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2132.
2.De uitspraak van 1 mei 2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:1711.
3.Zie onder meer eerder genoemde uitspraak van 22 mei 2024 en de uitspraak van 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2309, overweging 46.