ECLI:NL:RBNNE:2025:3230

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
LEE 24/2106
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek op grond van de AVG en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 6 augustus 2025, in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college inzake zijn verzoek om inzage in persoonsgegevens op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) beoordeeld. Eiser had op 10 augustus 2023 een verzoek ingediend om inzage in zijn persoonsgegevens, waarop het college op 1 december 2023 stukken heeft verstrekt. Eiser ging hiertegen in bezwaar, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat het college op een juiste manier heeft gereageerd op het inzageverzoek van eiser. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er meer persoonsgegevens zijn verwerkt dan de stukken die het college heeft overgelegd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar uitsluitend omdat het college eiser ten onrechte geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend. De rechtbank herroept het primaire besluit voor zover de twee aanvullende telefoonnotities niet zijn verstrekt en bepaalt dat het college het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden. De totale proceskostenvergoeding wordt vastgesteld op € 2.411,-.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/2106

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.N. Huisman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, het college
(gemachtigden: S. van der Veen en I.M. van Dijk).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit dat het college naar aanleiding van het verzoek van eiser tot inzage in zijn persoonsgegevens op grond van artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) heeft genomen. De rechtbank beoordeelt of het college met de verstrekte stukken aan het verzoek van eiser, tot inzage in zijn persoonsgegevens op grond van de AVG, heeft voldaan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college op een juiste manier heeft gereageerd op het AVG-verzoek van eiser. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er meer persoonsgegevens zijn verwerkt dan in de stukken die het college heeft overlegd. Omdat het college eiser een proceskostenvergoeding in bezwaar had moeten toekennen, zal de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 10 augustus 2023 een verzoek gedaan op grond van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
2.1.
Het college heeft naar aanleiding van het verzoek bij het primaire besluit van 1 december 2023 stukken aan eiser verstrekt. Eiser is hiertegen in bezwaar gegaan.
2.2.
Op 28 maart 2024 heeft het college twee aanvullende telefoonnotities verstrekt.
2.3.
Met het bestreden besluit van 4 april 2024 op het bezwaar van eiser heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Wat is het beoordelingskader?
3. Artikel 15 van de AVG geeft iemand het recht om uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en om inzage te verkrijgen in die verwerkte persoonsgegevens. Het doel van artikel 15 van de AVG is dat de betrokkene zich van de verwerking van zijn persoonsgegevens op de hoogte kan stellen en de rechtmatigheid daarvan kan controleren. [1] Op grond van artikel 15, eerste lid, van de AVG heeft een betrokkene onder meer het recht om inzage te verkrijgen in de verwerkingsdoeleinden, de betrokken categorieën van persoonsgegevens, de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn verstrekt en de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen.
3.1.
Op grond van artikel 15, derde lid, van de AVG verstrekt de verwerkingsverantwoordelijke, in dit geval het college, de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Dit betekent niet dat het college verplicht is om een kopie van de documenten waarin de persoonsgegevens voorkomen te verstrekken. Het college mag dat doen, maar mag ook voor een andere vorm kiezen, mits met die gekozen vorm aan het doel van artikel 15 van de AVG wordt voldaan. [2]
Zijn er meer verwerkte persoonsgegevens dan wel stukken?
4. Eiser voert aan dat het ongeloofwaardig is dat er geen documenten of registraties bestaan van de door het college gestelde contacten en werkzaamheden met betrekking tot zijn ondersteuningsvraag onder de Wmo. Gezien het feit dat het college stelt uitvoering te hebben gegeven aan zijn wettelijke taak en contact heeft gehad met zorgaanbieders – waaronder [zorgaanbieder] – moet er volgens eiser wel meer informatie zijn verwerkt en vastgelegd. Het ontbreken van deze stukken wekt de indruk dat het college relevante documenten achterhoudt of zijn uitvoeringstaken in werkelijkheid niet (volledig) heeft verricht.
4.1.
Het college stelt dat het bij het voorleggen van zorgvragen aan zorgaanbieders werkt met anonieme casussen om onnodige verwerking van persoonsgegevens te voorkomen, en dat van dergelijke telefonische contacten geen verslagen worden gemaakt tenzij sprake is van een concrete match. Tijdens het contact met [zorgaanbieder] zijn dan ook geen persoonsgegevens van eiser gedeeld; enkel de moeder van eiser is hierover per e-mail geïnformeerd, en die e-mail is aan eiser verstrekt.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. Het bestuursorgaan moet inzichtelijk maken dat voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan. Hierbij hoort ook dat het bestuursorgaan moet onderzoeken of de gevraagde documenten (hebben) bestaan en bij hem hadden behoren te berusten. [3]
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat met de gegeven motivering in het aanvullende verweerschrift en de op 28 maart 2024 verstrekte notities is voldaan aan het inzageverzoek van eiser. De rechtbank stelt voorop dat het college afdoende heeft gemotiveerd op welke wijze het zorgvragen voorlegt aan zorgaanbieders en waarom daarbij geen persoonsgegevens worden verwerkt. Op basis van het dossier en hetgeen naar voren is gebracht, komt het de rechtbank niet ongeloofwaardig voor dat het college niet beschikt over de door eiser genoemde documenten. Eiser heeft het tegendeel ook niet concreet onderbouwd en aannemelijk gemaakt. De enkele stelling van eiser dat het ongeloofwaardig is dat geen aantekeningen of verslagen bestaan van contacten met zorgaanbieders, is onvoldoende.
4.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan het verzoek van eiser tot inzage in zijn persoonsgegevens op grond van artikel 15 van de AVG. Eisers beroepsgrond slaagt dus niet.
Proceskosten in bezwaar
5. De rechtbank ziet wel aanleiding om het beroep gegrond te verklaren omdat het college, zoals hij in het verweerschrift en op zitting ook heeft erkend, eiser ten onrechte geen vergoeding voor proceskosten in de bezwaarfase heeft toegekend. Naar aanleiding van de bezwaren van eiser heeft het college aanvullende telefoonnotities verstrekt. Het college heeft aldus het primaire besluit (gedeeltelijk) herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid, zodat eiser op grond van artikel 7:15, tweede lid, Awb, recht heeft op vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt in verband met zijn bezwaar.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond, maar uitsluitend omdat het college geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend, en het bestreden besluit zal worden vernietigd voor zover het verzoek van eiser tot vergoeding van zijn kosten gemaakt in bezwaar door het college is afgewezen. De rechtbank herroept het primaire besluit voor zover de twee aanvullende telefoonnotities niet zijn verstrekt. Voor het overige blijven het primaire besluit en het bestreden besluit in stand.
6.1.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75 Awb alsnog een proceskostenveroordeling uitspreken. De hoogte is als volgt bepaald. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de bezwaarfase vast op € 597.- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift (tarief ten tijde van het besluit op bezwaar) en een wegingsfactor 1).
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. De rechtbank stelt de totale proceskostenvergoeding in bezwaar en beroep vast op € 2.411,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij geen proceskostenvergoeding is
toegekend en bepaalt dat het bestreden besluit voor het overige in stand blijft;
- herroept het primaire besluit voor zover daarbij de twee telefoonnotities niet
zijn verstrekt en bepaalt dat het primaire besluit voor het overige in stand blijft;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het primaire
besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 238,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.411,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:11
1. […]
2. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (AVG)
Artikel 15
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.

Voetnoten

1.Zie ABRvS van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:452 en van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:394.
2.Zie ABRvS van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:647.
3.Zie ABRvS van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:148 en van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1040.