ECLI:NL:RBNNE:2025:3304

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
LEE 25/1614
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning wegens gebrek aan spoedeisend belang

Op 4 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. P.M.J. de Goede, verzocht om een voorlopige voorziening in verband met de verlening van een omgevingsvergunning voor het vergroten en verduurzamen van een woning aan [adres] te [woonplaats]. De vergunninghouder had op 17 juli 2024 een aanvraag ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen op 27 augustus 2024 was verleend. Verzoekster was het niet eens met deze vergunning en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij meende dat de werkzaamheden nog niet afgerond waren en zij psychisch leed ondervond van de verbouwing.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat de werkzaamheden (zo goed als) afgerond waren en er derhalve geen spoedeisend belang meer bestond. De voorzieningenrechter oordeelde dat de psychische gevolgen voor verzoekster onvoldoende objectief bepaalbaar waren om een spoedeisend belang aan te nemen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek inhoudelijk behandeld, maar kwam tot de conclusie dat er geen reden was om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van griffier mr. M. Dijk en is openbaar uitgesproken op 4 juli 2025. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/1614

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. P.M.J. de Goede),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, het college
(gemachtigden: H. Blokzijl en C. Bouwmeester).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [woonplaats] (vergunninghouder).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de verlening van een omgevingsvergunning voor het vergroten en verduurzamen van een woning aan [adres] te [woonplaats] . Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Doordat de werkzaamheden reeds (zo goed als) afgerond zijn, bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet langer een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorziening. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Vergunninghouder heeft op 17 juli 2024 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van dakkapellen op zijn woning aan [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). Het college heeft deze vergunning met het besluit van 27 augustus 2024 verleend. Met het bestreden besluit van 10 februari 2025 heeft het college de vergunning aangepast, in die zin dat het college zich op het standpunt stelde dat geen vergunning voor de bouwactiviteit (technisch) vereist was. Het college heeft daarom de vergunning voor dat onderdeel laten vervallen. Voor de omgevingsplanactiviteit heeft het college de vergunning in stand gelaten. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter op 6 mei 2025 tevens verzocht een ordemaatregel in de vorm van een bouwstop te treffen. Dit verzoek is afgewezen. Verzoekster heeft op 12 mei 2025 opnieuw verzocht om een ordemaatregel te treffen, strekkende tot het stilleggen van de werkzaamheden. Ook dit verzoek is afgewezen.
2.2.
Het college heeft een zienswijze gegeven op de tijdigheid van het ingediende beroep- en verzoekschrift. Het college heeft voorts op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
Verzoekster heeft op 21 mei 2025 een wrakingsverzoek gedaan. Dit wrakingsverzoek is op 23 mei 2025 kennelijk ongegrond verklaard.
2.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigden van het college en vergunninghouder en zijn partner.
2.5.
Verzoekster heeft op 16 juni 2025 een nieuw wrakingsverzoek gedaan. Dit wrakingsverzoek is op 2 juli 2025 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Ontvankelijkheid verzoekster
3. Verzoekster stelt dat haar pas op 25 april ter ore is gekomen dat het college een besluit op bezwaar had genomen. Het college heeft dit besluit vervolgens op haar verzoek op 1 mei 2025 toegestuurd. Verzoekster heeft daarna direct op 2 mei 2025 beroep ingesteld en tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster stelt dat, nu het besluit pas op 1 mei 2025 aan haar bekend is gemaakt, de termijn voor het instellen van beroep is aangevangen op 2 mei 2025 en dat zij dus tijdig beroep ingesteld heeft. Subsidiair beroept verzoekster zich op de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding vanwege de late toezending en het feit dat zij binnen twee weken na toezending beroep heeft ingesteld. Verzoekster verwijst daarbij naar de jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.
3.1.
Het college heeft, naar aanleiding van een verzoek van de voorzieningenrechter, een zienswijze gegeven op deze stelling van verzoekster. Het college geeft aan dat het bestreden besluit op 10 februari 2025 voor postbezorging is aangeboden bij postbedrijf Cycloon. Uit de adressering van het bestreden besluit blijkt dat de verzending naar het juiste woonadres, met bijbehorende postcode, heeft plaatsgevonden. Het college geeft daarnaast aan dat het bestreden besluit niet aangetekend verstuurd is en dat er geen verzendregistratie wordt bijgehouden van brieven die via normale postbezorging worden aangeboden.
4. Gezien de zienswijze van het college en de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) over niet-aangetekend verzonden besluiten [1] , gaat de voorzieningenrechter er voorlopig van uit dat verzoekster het bestreden besluit op 1 mei 2025 heeft ontvangen en daarom tijdig beroep heeft ingesteld. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom inhoudelijk behandelen.
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
5.1.
Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden (nagenoeg) afgerond zijn en dat daarom geen sprake meer is van een spoedeisend belang.
5.2.
Ter zitting is met partijen gesproken over de feitelijke stand van zaken van de bouwwerkzaamheden. Gelet op hetgeen daar naar voren is gebracht, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de werkzaamheden zo goed als afgerond zijn. Het constructieve gedeelte van de werkzaamheden is afgerond en aan de buitenkant hoeft enkel nog de gevelbekleding aangebracht te worden. In dat kader is er geen spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening.
5.3.
Verzoekster heeft ter zitting aangegeven dat, ook al zouden de werkzaamheden al afgerond zijn, er voor haar nog steeds een spoedeisend belang bestaat. Door de verbouwing van het karakteristieke pand tegenover haar woning wordt zij zodanig geraakt dat zij hieronder psychisch lijdt, omdat haar eigen woning voor verzoekster momenteel onleefbaar is.
5.4.
Alhoewel de voorzieningenrechter begrip heeft voor de bij verzoekster levende emoties, is dit onvoldoende objectief bepaalbaar om een spoedeisend belang aan te kunnen nemen. Ook op die grond is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter dus geen spoedeisend belang.
5.5.
Nu er geen sprake is van een spoedeisend belang, komt de voorzieningenrechter niet toe aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2676.