Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 12 juli 2025 tot en met 13 juli 2025 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een of meer goed dat van zijn/hun gading was, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, een garabox heeft opengebroken/open gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 13 juli 2025 te Leeuwarden - uit een in een auto staande garagebox - tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een sleutelbos en/of een afstandsbediening, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.
hij op of omstreeks 21 juni 2025 te Leeuwarden - uit een woning aan [adres] - tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een TV (Sony) en/of een soundbar merk JBL, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
4.
hij op of omstreeks 15 april 2025 te Leeuwarden, [slachtoffer 4] heeft mishandeld, door die [slachtoffer 4] recht in het gezicht te spugen, terwijl het misdrijf werd gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 april 2025 te Leeuwarden opzettelijk een ambtenaar van de Politie Noord Nederland, te weten [slachtoffer 4] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [slachtoffer 4] recht in het gezicht te spugen.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor feit 3. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] .
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de overige (primair) ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat op basis van de aangifte van [slachtoffer 1] , de getuigenverklaring van [getuige] en de bevindingen van de politie ter plaatse bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal in vereniging door middel van braak. Uit de aangifte volgt dat het elektrische systeem van de garagedeur hersteld moest worden. Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat er sprake was van de voor braak vereiste schade. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat dit niet het geval is, dan is er in ieder geval sprake geweest van inklimming. De officier van justitie verwijst daarbij naar een uitspraak van de Hoge Raad van 6 februari 2018 (ECLI:NL:HR:2018:183). Ook feit 2 kan bewezen worden. Verdachte heeft dit feit ter terechtzitting bekend.
Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat op basis van de aangifte van [slachtoffer 4] en de bevindingen van verbalisant [verbalisant] bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 4] in het gezicht heeft gespuugd. Het speeksel van verdachte is onder meer in het gezicht en op de mond van aangever terecht gekomen. Aangever heeft mogelijk ook speeksel in zijn mond gekregen. Hij voelde zich hierdoor vreselijk vies en was bang dat hij ziek zou kunnen worden, omdat verdachte een harddrugsgebruiker is. Onder deze omstandigheden kan gesproken worden van een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam waardoor het spugen door verdachte kan worden gekwalificeerd als een mishandeling.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1, feit 3 en feit 4 primair en subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat er geen sprake is geweest van een, voor een poging vereiste, begin van uitvoering van de diefstal met braak. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte handelingen heeft verricht in of bij de garagebox van [slachtoffer 1] . Weliswaar beschrijven de verbalisanten dat zij zien dat verdachte de deur van de garagebox van [slachtoffer 1] dichttrekt als zij ter plaatse komen, maar op basis van het dossier kan niet duidelijk worden vastgesteld dat dit daadwerkelijk de garagebox van [slachtoffer 1] is geweest. In het dossier worden de nummers van de garageboxen namelijk een aantal keer door elkaar gehaald. Daarnaast volgt uit het dossier ook niet dat er schade was aan de garagebox van [slachtoffer 1] .
Verdachte dient ook vrijgesproken te worden van feit 3. Medeverdachte [medeverdachte] is degene geweest die de woning van aangever [slachtoffer 3] is binnengegaan en de televisie en de soundbar heeft weggenomen. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] .
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De raadsvrouw verwijst daarbij naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:7665). In die zaak leverde het spugen in iemands gezicht geen mishandeling op. Dat is in onderhavige zaak ook niet het geval. Aangever heeft geen fysieke gevolgen aan het voorval overgehouden. Dat aangever zich vies heeft gevoeld doordat er spuug op zijn gezicht terecht is gekomen, maakt niet dat er sprake is van een mishandeling. Verdachte dient ook van het subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken te worden aangezien niet bewezen kan worden dat aangever gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening is beledigd. Aangever heeft in strijd met artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren gehandeld. Uit het dossier blijkt niet dat er een noodzaak was om verdachte te boeien. Mocht de rechtbank hier niet in mee gaan, dan kan verdachte een geslaagd beroep doen op afwezigheid van alle schuld. Verdachte verkeerde namelijk in een toestand van verontschuldigbare onmacht. Wegens genoemde strijd met artikel 22 van de Ambtsinstructie kan, mocht de rechtbank tot een veroordeling van het primaire komen, de strafverzwaringsgrond niet bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft dit feit bekend.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 3
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 3 ten laste is gelegd en zal verdachte hiervan vrijspreken. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte degene is geweest die in de woning van aangever [slachtoffer 3] is geweest en de televisie en de soundbar heeft weggenomen. Weliswaar staat vast dat verdachte samen met [medeverdachte] richting de woning is gefietst en dat hij later met hem lopend is teruggekomen terwijl [medeverdachte] toen een televisie meevoerde, maar uit het dossier blijkt niet dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte bij het wegnemen van de televisie en de soundbar. Verdachte kan dan ook niet worden aangemerkt als medepleger.
Bewezenverklaring feit 1, 2 en 4 primair
Feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 ten laste gelegde. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 oktober 2025, voor zover inhoudende:
Ik was bij de garageboxen bij [adres] in Leeuwarden met medeverdachte [medeverdachte] . U houdt mij voor dat medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat wij aan het sneupen waren. Dat klopt. We fietsten langs en dachten: we gaan eens kijken. We waren aan het strunen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 13 juli 2025, opgenomen op pagina 71 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2025187056 van 14 juli 2025, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik ben eigenaar van garagebox [nummer] aan [adres] in Leeuwarden. Op 13 juli 2025 stond de politie voor de deur. Ik ben met de politie naar mijn garagebox gelopen. Ik zag dat de deur van de garagebox
opengetrokken kon worden zonder gebruikmaking van een handzender of de sleutel. Dat is normaal gesproken niet het geval. Ik heb in de garagebox gekeken maar ik zag niet dat er iets weggenomen was.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 13 juli 2025, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
In de nacht van 12 op 13 juli 2025 hoorde ik een geluid alsof er garageboxen werden open gedaan. Ik zag eerst één persoon. Deze persoon droeg een wit/licht gekleurd petje. Daarna zag ik een tweede persoon. Ik zag dat de persoon met de witte/lichtgekleurde pet aan de kofferbak van een Volkswagen Polo trok welke in een garagebox stond. Ik zag dat beide personen richting een andere garagebox liepen. Ik zag ineens dat er rode lampen aan gingen. Ik zag dat er een donkere auto in die garagebox stond. Ik heb gisteravond omstreeks 20:00 uur mijn auto geparkeerd en toen ik naar de flat ging waren volgens mij alle garageboxen dicht. Ik zag nu dat er meerdere garageboxen open stonden. De politie was vrij snel ter plaatse en heeft beide personen die ik gezien heb aangehouden. Ik heb ook gezien dat één van de twee personen met een zaklamp aan het schijnen was terwijl ze bij de garageboxen waren. Ik heb beide personen in de garageboxen zien gaan.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 juli 2025, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant] , [verbalisant] en [verbalisant] :
Op 13 juli 2025 omstreeks 02:11 uur kregen wij de melding om te gaan naar [adres] te Leeuwarden. Wij zagen twee personen voor de garageboxen staan. Wij zagen dat de garageboxen met de nummers [nummer] en [nummer] open stonden. Op het moment dat de personen ons zagen, zagen wij dat de personen de deuren van de garage dicht trokken. Ik, verbalisant [verbalisant] , liep naar de persoon toe die voor de garagebox stond. Dit bleek [medeverdachte] te zijn. Ik zag dat [medeverdachte] een hamer aan zijn broek had hangen. Ik hoorde [medeverdachte] zeggen dat hij twee beitels in zijn broekzak had zitten. Ik hoorde [medeverdachte] zeggen dat hij aan het sneupen was. Wij, verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , liepen naar de persoon die voor de garagebox stond. Dit bleek later [verdachte] te zijn.
Feit 2
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder feit 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 oktober 2025;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 13 juli 2025, opgenomen op pagina 65 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2025187056 van 14 juli 2025, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] .
Feit 4 primair
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 4 primair ten laste gelegde. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 17 april 2025, opgenomen op pagina 115 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2025187056 van 14 juli 2025, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
Ik ben medewerker van de Nationale Politie. Op 15 april 2025 was ik in dienst. Wij werden verzocht om te gaan naar [adres] te Leeuwarden. Daar zou een persoon overlast veroorzaken. Het werd ons duidelijk dat
het ging om [verdachte] . [verdachte] is een bekende harddrugsgebruiker. [verdachte] was op [adres] en veroorzaakte overlast door autodeuren open te trekken en mensen te vragen om schoenen. Wij kwamen ter plaatse en ik zag dat [verdachte] over de parkeerplaats liep. Het gedrag van [verdachte] was zorgelijk. Hij bewoog ongecontroleerd, was aan het schreeuwen en raakte mensen aan die daar niet van gediend waren. Het was mij duidelijk dat [verdachte] daar weg moest. Ik heb contact gehad met mijn collegas. We hebben besloten om [verdachte] onder controle te brengen in afwachting van het ambulancepersoneel. Wij plaatsten [verdachte] tegen ons dienstvoertuig. Mijn collega heeft zijn linkerarm geboeid. Ik voelde dat [verdachte] weerstand begon te geven. [verdachte] was zo onrustig en aan het bewegen. We kregen geen volledige controle en daarom zijn wij met [verdachte] naar de grond gegaan. Terwijl [verdachte] op de grond lag zat ik op mijn knie ter hoogte van het hoofd van [verdachte] . Ik hoorde hem zeggen “kijk eens maatje”. Hij was intussen al wat op de grond aan het spugen of speeksel aan het verzamelen. Ik hoorde hem soort van roggelen of schrapen vanuit zijn keel of mond. Ik zag vervolgens dat [verdachte] omhoog keek. Mijn hoofd bevond zich op dat moment op ongeveer 50 cm van het hoofd van [verdachte] . Ik zag dat hij vervolgens in mijn richting spuugde. Ik zag het speeksel vanuit zijn mond mijn kant op komen. Ik zag dat het speeksel wit en schuimig was. Het was een soort dikke lobbige spuug. Het speeksel kwam vervolgens in mijn gezicht terecht. Het speeksel raakte de onderkant van mijn gezicht. Ik voelde dat het speeksel op mijn mond, armen en gezicht terecht kwam. Het speeksel dat op mijn mond terecht kwam heeft mij het meest smerige gevoel gegeven. Ik kan me niet meer herinneren of ik mijn mond open of dicht had. Het ging allemaal erg snel en uit reflex heb ik meteen het speeksel dat ik van mezelf had uitgespuugd. Doordat mij bekend is dat [verdachte] een harddrugsgebruiker is, maak ik mij zorgen of hij niks onder de leden heeft dat mij ziek zou kunnen maken. Ik heb me vreselijk vies gevoeld nadat ik het speeksel op mijn lichaam en kleding voelde komen. Het meest smerige vind ik dat ik het speeksel van [verdachte] mogelijk in mijn mond terecht is gekomen en dat ik zijn speeksel zou hebben doorgeslikt.
Deze gewaarwording heeft een groot gevoel van onlust en walging veroorzaakt. Na het incident heb ik [verdachte] samen met mijn collega naar het ziekenhuis gebracht waar hij aan de zorg werd overgedragen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 17 april 2025, opgenomen op pagina 121 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik zag dat collega [slachtoffer 4] bij het hoofd van [verdachte] knielde, om zo ook te helpen met controle houden. Ik hoorde [verdachte] zeggen “Hey meneer kijk mij aan”, of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat mijn collega, [slachtoffer 4] , op zijn knieën was vlakbij het hoofd van [verdachte] . Ik zag en hoorde dat [verdachte] spuugde gelijk nadat hij mijn collega aansprak. Ik zag dat er spetters omhoog kwamen in de richting van mijn collega [slachtoffer 4] .