In deze zaak is aan de betrokkene een boete opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) voor het niet gebruiken van de rijbaan als (snor)fietser, terwijl er geen verplicht fietspad of fiets/bromfietspad aanwezig was. De overtreding vond plaats op 12 maart 2024 in de Oude Doelesteeg in Leeuwarden. De opgelegde boete bedroeg € 79,00, inclusief administratiekosten. Betrokkene heeft tegen deze boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 14 oktober 2025 was de vertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. P.A. Veenstra, aanwezig, maar betrokkene en zijn gemachtigde verschenen niet. Na sluiting van het onderzoek deed de kantonrechter onmiddellijk uitspraak. De kantonrechter oordeelde dat het beroep ongegrond was, omdat betrokkene de aanwezigheid van het verkeersbord G7 betwistte, maar de verbalisant ter plaatse was geweest en de bebording had gecontroleerd. De kantonrechter concludeerde dat de verkeersovertreding kon worden vastgesteld en dat de boete terecht was opgelegd. Het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen, omdat het beroep ongegrond werd verklaard.