Op 10 november 2023 heeft betrokkene een boete ontvangen voor het parkeren van een voertuig voor een inrit of uitrit, zoals vastgelegd in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De opgelegde boete bedroeg € 119,00. Betrokkene heeft hiertegen beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter, die de zaak op 14 oktober 2025 heeft behandeld. Tijdens de zitting was de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig, maar betrokkene en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De kantonrechter heeft de beroepsgronden van betrokkene beoordeeld en geconcludeerd dat de beslissing van de officier van justitie voldoende gemotiveerd was. Betrokkene stelde dat hij slechts kort had geparkeerd om een tv uit te laden en dat de wijkagent toestemming had gegeven om daar te parkeren. De kantonrechter oordeelde echter dat het verbod om te parkeren voor een inrit of uitrit absoluut is en dat toestemming of hinder niet relevant zijn voor de oplegging van de boete. De kantonrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.