ECLI:NL:RBOBR:2013:2983

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
18 juli 2013
Zaaknummer
AWB-13_419
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde WW-uitkeringen door het Uwv aan werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 16 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van onverschuldigd betaalde WW-uitkeringen. De werkgever, eiseres, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin een terugvordering van € 91.531,71 werd aangekondigd. Dit bedrag was eerder onterecht aan werknemers van eiseres uitgekeerd wegens onwerkbaar weer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkgever geen belanghebbende is bij de herzieningsbesluiten, maar dat zij wel het recht heeft om inhoudelijk te ageren tegen de vaststelling dat zonder rechtsgrond is betaald.

De rechtbank heeft de terugvordering in stand gelaten, omdat de werkgever niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de bedragen onjuist waren. De rechtbank heeft de door de werkgever aangevoerde grieven per werknemer besproken, maar kwam tot de conclusie dat de berekeningen van het Uwv correct waren. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de werkgever niet kan worden benadeeld door eventuele fouten in de berekeningen van het Uwv, aangezien deze fouten in haar voordeel uitvielen.

De rechtbank heeft de uitspraak van het Uwv bevestigd en het beroep van de werkgever ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/419

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te 's-Hertogenbosch, eiseres

(gemachtigde: R.T. van Baarlen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.J.H.Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2012 heeft verweerder de onverschuldigd betaalde uitkeringen ingevolge de Werkloosheidswet aan een aantal werknemers van eiseres, ter hoogte van
€ 91.531,71 van eiseres teruggevorderd.
Tegen dit besluit is door zowel eiseres als de betrokken werknemers bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 22 oktober 2012 heeft verweerder de door de werknemers gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 21 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het terugvorderingsbedrag verlaagd naar € 84.120,32.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is, gelijktijdig met die van de werknemers van eiseres (SHE 13/422 en volgende) behandeld op de zitting van 16 mei 2013. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres verricht werkzaamheden op het gebied van (onder meer) goederenvervoer. Aan een aantal werknemers van eiseres zijn over de jaren 2009, 2010 en 2011 WW-uitkeringen toegekend wegens onwerkbaar weer.
2.
Uit een onderzoek door de politie is gebleken dat eiseres voor een aantal werknemers een uitkering heeft aangevraagd, terwijl deze werknemers op de desbetreffende dagen hebben gewerkt, verlof hadden, een cursus volgden of dat er “tijd voor tijd” was afgeschreven.
3.
Verweerder heeft de resultaten van dit onderzoek overgenomen, hetgeen heeft geleid tot de herzieningsbesluiten van 12 juni 2012 waarbij de WW-uitkeringen van de werknemers zijn herzien. Tegen deze besluiten is door de werknemers bezwaar gemaakt. Een deel van deze bezwaren zijn gegrond verklaard in die zin dat de herziening betrekking heeft op minder (uitkerings)dagen. Het andere deel is ongegrond verklaard. De werknemers hebben tegen de besluiten op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van heden (reg. nr. SHE 13/422 en volgende) heeft de rechtbank hierin uitspraak gedaan.
4.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling waarbij zij de door eiseres aangevoerde grieven per werknemer of groepen van werknemers zal bespreken.
Met betrekking tot de werknemers [werknemer 1], [werknemer 2], [werknemer 3], [werknemer 4], [werknemer 5], [werknemer 6], [werknemer 7], [werknemer 8], [werknemer 9], [werknemer 10], [werknemer 11], [werknemer 10], [werknemer 12], [werknemer 13] en [werknemer 14].
5.
Eiseres heeft aangevoerd dat het dagloon van deze werknemers in een jaar tijd sterk is gestegen dan wel is gedaald terwijl haar daarvoor geen rechtvaardiging is gebleken.
6.
De rechtbank stelt vast dat eiseres de door haar genoemde bedragen heeft afgeleid uit de specificatie van de terugvordering (gedingstukken 22.7 tot en met 22.9). Nog daargelaten dat de hierin genoemde bedragen niet de daglonen betreffen maar een afgeleide daarvan, overweegt de rechtbank het volgende. De voor de werknemers vastgestelde daglonen, dan wel de uitkeringsbedragen (zijnde 70% van het dagloon), zijn vastgesteld bij besluiten van 11 juni 2009, 15 juni 2009, 2 augustus 2010 en 20 mei 2011. Tegen deze besluiten is geen bezwaar gemaakt, zodat ze in rechte zijn komen vast te staan. Het is juist dat het dagloon wat betreft sommige werknemers in een jaar tijd (sterk) is gestegen of gedaald. De rechtbank ziet hierin echter geen reden om aan te nemen dat het terugvorderingsbedrag niet juist is. Het terugvorderingsbedrag gaat uit van de bedragen die – op basis van voornoemde besluiten - aan de werknemers zijn betaald. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder bij zijn berekening van het terugvorderingsbedrag is uitgegaan van onjuiste bedragen. In de door eiseres aangevoerde gronden, die verder ook niet nader zijn onderbouwd, ziet de rechtbank geen reden voor een ander oordeel.
Met betrekking tot de werknemers [werknemer 1], [werknemer 15] en [werknemer 16]
7.
In deze zaken heeft eiseres gesteld dat verweerders berekening wat betreft een aantal bedragen niet juist is. Eiseres heeft ten aanzien van [werknemer 1] berekend dat het teveel betaalde bedrag in de periode van 13 december 2010 tot en met 9 januari 2011 niet € 762,58 maar € 762,56 moet zijn. Ten aanzien van [werknemer 15] heeft zij berekend dat het te veel betaalde bedrag in de periode van 13 december 2010 tot en met 9 januari 2011 niet € 773,51 moet zijn, maar € 773,52. Ten aanzien van [werknemer 16] heeft zij berekend dat het te veel betaalde bedrag in de periode van 13 december 2010 tot en met 9 januari 2011 € 1.381,84 is in plaats van € 1.381,90.
8.
Eiseres heeft zich bij haar berekeningen gebaseerd op de berekeningen door verweerder van de werkgeverspremies en de daarin genoemde bedragen in de specificatie van de terugvordering. Indien eiseres echter had willen aantonen dat de bedragen aan te veel betaalde uitkeringen onjuist zijn, had het op haar weg gelegen de teruggevorderde bedragen te vergelijken met de bedragen die oorspronkelijk waren toegekend. Deze bedragen zijn haar bekend, nu eiseres de toekenningsbesluiten heeft ontvangen en de toegekende bedragen aan haar zijn uitgekeerd. De rechtbank wijst voorts op hetgeen verweerder heeft vermeld in zijn verweerschrift. Hierin heeft verweerder een berekening gegeven van de door hem gehanteerde bedragen (waarbij zij opmerkt dat het bij [werknemer 16] vermelde bedrag van € 1318,90 een kennelijke typefout is: dit bedrag moet € 1381,90 zijn). De rechtbank heeft thans geen reden om aan de juistheid van deze berekeningen te twijfelen. De gronden van eiseres treffen dan ook geen doel.
9.
Inzake het beroep van [werknemer 15] heeft verweerder het verschil van 1 cent gewijd aan een afrondingsverschil. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen. De rechtbank merkt bovendien op dat eiseres door het door verweerder gehanteerde bedrag geenszins kan zijn benadeeld. Indien verweerder een fout in de berekening heeft gemaakt, is dit namelijk in het voordeel van eiseres aangezien hierdoor de terugvordering 1 cent lager uitvalt.
Met betrekking tot de werknemer [werknemer 17]
10.
Eiseres heeft aangevoerd dat in het bestreden besluit ten aanzien van [werknemer 17] is aangegeven dat over de periode van 9 januari 2009 tot en met 9 januari 2011 een bedrag aan onverschuldigd betaalde WW-uitkering moet worden teruggevorderd. Dit is volgens eiseres niet juist aangezien verweerder na 29 januari 2009 geen uitkeringen in verband met deze werknemer heeft betaald.
11.
De rechtbank stelt vast dat uit de specificatie van de terugvordering blijkt dat slechts uitkering in verband met [werknemer 17] wordt teruggevorderd over de periode tot en met 29 januari 2009. De rechtbank heeft dan ook geen reden aan te nemen dat in verband met de WW-uitkering van [werknemer 17] te veel van eiseres is teruggevorderd. Het feit dat in het bestreden besluit (wellicht per abuis) ten aanzien van [werknemer 17] een langere periode is genoemd, leidt de rechtbank niet tot de conclusie dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Met betrekking tot alle werknemers
12.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van heden (SHE 13/422 en volgende) de herzieningen van het recht op WW-uitkering van de werknemers in rechte houdbaar geacht. De gronden die eiseres in deze zaak naar voren heeft gebracht tegen de herziening, vat de rechtbank op als zijnde gericht tegen de vaststelling dat onverschuldigd is betaald. Eiseres is immers geen partij bij de herzieningsbesluiten en kan, gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op dit punt (ECLI:NL:CRVB:2008:BD2405) ook niet als belanghebbende worden aangemerkt. Nu zij echter geconfronteerd wordt met een terugvordering, komt haar naar het oordeel van de rechtbank wel het recht toe inhoudelijk te ageren tegen de vaststelling dat zonder rechtsgrond is betaald. De rechtbank komt evenwel wat betreft de vraag of zonder rechtsgrond is betaald tot eenzelfde conclusie als ten aanzien van de vraag of de WW-uitkering van de werknemers van eiseres terecht is herzien. De inhoudelijke overwegingen uit de uitspraak onder zaaknummers SHE 13/422 en verder moeten daartoe hier als herhaald en ingelast worden beschouwd.
Omdat laatstgenoemde uitspraak echter geen betrekking heeft op werknemer [werknemer 18] (die geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 12 juni 2012) zal de rechtbank de gronden die eiseres heeft aangevoerd tegen de herziening van de WW-uitkering van deze werknemer in deze uitspraak behandelen.
Met betrekking tot de werknemer [werknemer 18]
13.
De rechtbank stelt vast dat het primaire terugvorderingsbesluit mede betrekking heeft op
een periode die niet is vermeld in het herzieningsbesluit van 12 juni 2012. Het betreft de periode van 19 januari 2009 tot en met 23 januari 2009 en 26 januari 2009 tot en met 29 januari 2009. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft verweerder dit gebrek erkend en is alsnog besloten dat het WW-recht over voormelde periodes wordt herzien. Anders dan eiseres acht de rechtbank verweerders handelwijze wel toelaatbaar. Daarbij wijst zij op de uitspraak van de CRvB van 16 september 2008 (ECLI:NL:CRVB:2208:BF4613). Uit deze uitspraak blijkt dat, indien voorafgaand aan het terugvorderingsbesluit, geen herzieningsbesluit is genomen, verweerder dit kan herstellen in bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat deze herstelmogelijkheid ook in een zaak als deze, waarin geageerd wordt tegen de vaststelling dat er zonder rechtsgrond is betaald. In hetgeen door eiseres verder is aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor een ander oordeel. Daarbij merkt zij wel op dat zij er vanuit gaat dat verweerder het bestreden besluit, voor zover dit de nieuwe herzieningsperiode betreft, bekend zal maken aan de heer [werknemer 18].
14.
Eiseres heeft tevens aangevoerd dat verweerder de dagen 23 januari 2009, de periode van 20 tot en met 24 december 2010 en 5 januari 2011 ten onrechte heeft aangemerkt als wachtdagen. De rechtbank volgt dit standpunt van eiseres niet en verwijst daarbij naar de rechtsoverwegingen 25 tot en met 28 van haar uitspraak van heden (reg. nr. SHE 13/422 e.v.) inzake de werknemers van eiseres. Daaruit volgt dat verweerder de betreffende dagen terecht als wachtdagen heeft aangemerkt.
Met betrekking tot [werknemer 19]
15.
Eiseres gaat ervan uit dat verweerder de herziening over de periode van 27 december 2010 tot en met 9 januari 2011 heeft laten vervallen. Deze correctie is echter in financiële zin niet terug te vinden in het bestreden besluit.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit op bezwaar van 21 december 2012 ten aanzien van [werknemer 19] voldoende duidelijk. Verweerder handhaaft alle drie herzieningsperiodes. Voor zover eiseres haar standpunt baseert op het feit dat verweerder voornoemde herzieningsperiode niet heeft vermeld onder het kopje “het herzieningskarakter van het door u bestreden besluit van 12 juni 2012”, terwijl verweerder hieronder wel aangeeft welke periodes er worden herzien, acht de rechtbank dit onvoldoende. Uit de overige tekst van het bestreden besluit is namelijk geen enkel aanknopingspunt te vinden waarom verweerder van herziening over voormelde periode zou willen afzien. Integendeel, verweerder geeft in het bestreden besluit expliciet aan dat van een verplichte bedrijfssluiting in de periode van 27 december 2010 tot en met 31 december 2010 niet is gebleken. Uit deze zinsnede kan worden opgemaakt dat verweerder voornoemde herzieningsperiode onverkort heeft willen handhaven. Ook uit de bijlage bij het besluit op bezwaar van 21 december 2012 ten aanzien van [werknemer 19] blijkt duidelijk dat verweerder ook over de periode van 27 december 2010 tot en met 9 januari 2011 de uitkering herziet. Gelet hierop heeft de rechtbank geen grond om te oordelen dat verweerder het terugvorderingsbedrag te hoog heeft vastgesteld.
Met betrekking tot [werknemer 20]
16.
Eiseres heeft gesteld dat verweerders berekening van de werkgeverslasten niet juist kan zijn. Bij twee periodes heeft verweerder namelijk aangegeven dat er een bedrag van
€ 436,40 te veel is betaald, maar verweerder heeft – ondanks deze gelijke bedragen – toch verschillende werkgeverslasten vastgesteld, namelijk € 68,22 en € 70,93.
17.
In zijn verweerschrift heeft verweerder toegegeven dat de door eiseres genoemde werkgeverslasten niet juist zijn berekend. Verweerder heeft deze lasten opnieuw berekend en komt tot een bedrag van € 73,52. Eiseres heeft hier ter zitting tegenin gebracht dat dit bedrag te hoog is en € 65,96 moet zijn.
18.
De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van het door verweerder in zijn verweerschrift genoemde bedrag bedrag te twijfelen. Dat verweerder aanvankelijk van onjuiste bedragen is uitgegaan heeft geen gevolgen voor het bestreden besluit. Deze bedragen waren voor eiseres namelijk gunstiger aangezien ze leidden tot een lager terugvorderingsbedrag. Wat betreft het door eiseres genoemde bedrag van € 65,96 wijst de rechtbank erop dat eiseres daarbij (in tegenstelling tot verweerder) de 4,2% AWF-premie niet heeft meegeteld. De rechtbank ziet dan ook geen reden om het beroep om deze reden gegrond te verklaren.
Met betrekking tot de werkgeverslasten.
19.
Eiseres heeft in dit verband gewezen op de door verweerder berekende premie ten aanzien van een drietal werknemers. Volgens eiseres staan de hoogte van deze premies niet in een juiste verhouding tot elkaar. De premie met betrekking tot de werknemer
[werknemer 21] is bijvoorbeeld hoger dan de premies voor de werknemers [werknemer 22] en [werknemer 12], terwijl het terugvorderingsbedrag dat bij deze werknemer hoort, lager is.
20.
In zijn verweerschrift (en verder uitgelegd op de zitting) heeft verweerder hiervoor een verklaring gegeven. Verweerder heeft een aantal van de door de werknemers gemaakte bezwaren gegrond verklaard. Als gevolg hiervan is het terugvorderingsbedrag aangepast. Verweerder heeft echter besloten om - ten aanzien van de werknemers wiens bezwaar gegrond is verklaard – af te zien van de terugvordering van de premie AWF over de periodes die herzien zijn. Deze premie zou namelijk handmatig opnieuw moeten worden berekend wat volgens verweerder – in dit geval – te ver zou voeren.
21.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de uitleg door verweerder en stelt vast dat eiseres door de handelwijze van verweerder in ieder geval niet is benadeeld. Voor zover de stelling van eiseres juist is dat verweerder ook in andere gevallen, niet alleen in de gegrond verklaarde gevallen, geen AWF-premie heeft berekend, stelt de rechtbank eveneens vast dat eiseres hierdoor in ieder geval niet is benadeeld. Dat betekent echter niet dat verweerder gehouden is in geen enkel geval AWF-premie mee te tellen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
22.
Het beroep is ongegrond.
23.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.S. Klerk, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.A.M. Laro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.