ECLI:NL:RBOBR:2013:6859

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2013
Publicatiedatum
16 december 2013
Zaaknummer
SHE 13/3736
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschiktheid voor functie van sorteerder in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had zich op 4 februari 2013 ziek gemeld met reumatische klachten en was in een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet. Het UWV heeft eiseres op 29 mei 2013 meegedeeld dat zij niet meer in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) en heeft dit besluit na bezwaar op 8 juli 2013 gehandhaafd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 24 oktober 2013 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres was aanwezig met haar gemachtigde, mr. L. Boon, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door E.H.J.A. Olthof. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het UWV een zorgvuldig onderzoek hebben uitgevoerd en dat zij de geschiktheid van eiseres voor de functie van sorteerder op basis van de beschikbare medische informatie hebben beoordeeld. Eiseres betoogde dat de verzekeringsartsen het protocol voor chronisch vermoeidheidssyndroom niet correct hadden gevolgd, maar de rechtbank oordeelde dat de artsen niet verplicht zijn om elk punt van het protocol te benoemen.

De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve medische gegevens waren die de conclusie van de verzekeringsartsen over de geschiktheid van eiseres voor de functie van sorteerder konden weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV terecht had besloten dat eiseres geschikt was voor de functie van sorteerder, met ingang van 30 mei 2013. Tevens werd vermeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat er binnen zes weken hoger beroep kon worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/3736

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. L. Boon),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: E.H.J.A. Olthof).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij vanaf 30 mei 2013 niet meer in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 8 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende feiten als vaststaand aan. Eiseres heeft zich op 4 februari 2013 ziek gemeld met reumatische klachten vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet. Voor eiseres geldt als “haar arbeid” in de zin van de ZW elk van de in het kader van de WAO geduide functies.
2.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar opvatting dat verweerders verzekeringsartsen het verzekeringsgeneeskundig protocol chronische vermoeidheidssyndroom (protocol CVS) ten onrechte niet hebben gevolgd. Protocollen, zoals het protocol CVS, zijn slechts bedoeld
als hulpmiddel voor de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en verweerders verzekeringsartsen zijn niet gehouden in hun rapportages elk punt van het protocol te benoemen (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4691). De conclusies van verweerders verzekeringsartsen over de geschiktheid van eiseres voor haar arbeid berusten op een zorgvuldig en uitgebreid verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waarbij is kennisgenomen van de voor handen zijnde informatie en waarin voldoende is ingegaan op de klachten van eiseres.
Anders dan eiseres lijkt te betogen met ondermeer de verwijzing naar de uitspraak (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8850) heeft de verzekeringsarts vanwege de door eiseres ervaren pijnklachten weldegelijk beperkingen aangenomen in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen, in die zin dat eiseres niet geschikt wordt geacht voor fysiek zware arbeid en geen sprake mag zijn van een langdurige statische/dynamische belasting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat de diagnose fibromyalgie past bij het klachtenbeeld van eiseres, maar dat het hebben van deze klachten niet zonder meer betekent dat er (meer) objectiveerbare beperkingen te duiden zijn. De verzekeringsartsen hebben naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam gemotiveerd waarom eiseres met de aangenomen beperkingen onveranderd geschikt moet worden geacht voor de functie van sorteerder. Eiseres heeft geen objectieve medische gegevens overgelegd die aanleiding geven het oordeel van verweerders verzekeringsartsen over de geschiktheid van eiseres voor deze functie voor onjuist te houden.
3.
De rechtbank is niet gebleken dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de daaraan ten grondslag gelegde wettelijke bepalingen of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals eiseres heeft betoogd.
4.
Gezien het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiseres met ingang van 30 mei 2013 terecht geschikt heeft geacht voor de in het kader van de WAO geduide functie van sorteerder.
5.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6.
De rechtbank heeft er melding van gemaakt dat tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.M Manie, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: