In deze zaak gaat het om de weigering van de minister van Veiligheid en Justitie om de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) van toepassing te verklaren op de overstroming van de Gulp in de nacht van 28 op 29 juli 2012. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 15 april 2014 uitspraak gedaan in de zaak tussen vier eisers, die schade hebben geleden door de overstroming, en de minister als verweerder. De eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de minister, dat het verzoek van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem om de Wts toe te passen, heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het verzoek moet worden aangemerkt als een weigering om een concretiserend besluit van algemene strekking te nemen. Dit betekent dat de eisers, hoewel zij schade hebben geleden, niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat het primaire besluit niet aan hen was gericht. De rechtbank stelt vast dat eisers zelf geen bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit en dat het bezwaar van het college van B&W niet namens hen is ingediend. Hierdoor zijn zij niet-ontvankelijk in hun beroep, wat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van hun zaak. De uitspraak benadrukt het belang van de formele vereisten voor het indienen van bezwaar en beroep in het bestuursrecht.