In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 16 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar in dienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had beroep ingesteld tegen twee besluiten van de minister, waarbij haar functioneren werd beoordeeld en haar ontslag werd verleend. De rechtbank oordeelde dat de minister niet had voldaan aan de eisen voor een deugdelijke beoordeling van het functioneren van eiseres. Er was onvoldoende tijdig duidelijk gemaakt op welke punten eiseres tekortschiet en zij had niet de gelegenheid gekregen om haar functioneren te verbeteren. De rechtbank vernietigde het beoordelingsbesluit en het ontslagbesluit, en herstelde de situatie door het primaire besluit te herroepen. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende was aangesproken op haar functioneren en dat er geen adequate begeleiding was geboden. De rechtbank stelde vast dat de minister onvoldoende had onderbouwd dat er geen passende functie voor eiseres beschikbaar was, en dat het ontslag op beide gronden niet in stand kon blijven. Eiseres werd in het gelijk gesteld, en de rechtbank droeg de minister op het griffierecht en de proceskosten van eiseres te vergoeden.