In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de proceskostenvergoeding voor het bijwonen van een hoorzitting. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Haaren vastgestelde waarde van onroerende zaken voor het kalenderjaar 2013. De heffingsambtenaar had eerder de waarde van de woningen vastgesteld op respectievelijk € 288.000, € 278.000 en € 240.000, maar had deze waarde na bezwaar verlaagd naar € 225.000. Eiser was van mening dat de volledige proceskostenvergoeding van € 243 voor het bijwonen van de hoorzitting moest worden toegekend, terwijl de verweerder de vergoeding had gematigd naar € 60,75, omdat de hoorzitting een gecombineerde behandeling van zes bezwaarzaken betrof.
De rechtbank overwoog dat de proceshandelingen per object waren afgestemd op de bijzonderheden van de desbetreffende zaak en dat de hoorzitting slechts 20 minuten had geduurd. De rechtbank volgde de redenering van de heffingsambtenaar dat er sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), en dat de matiging van de vergoeding gerechtvaardigd was. Eiser voerde echter aan dat de tijd voor de voorbereiding van de hoorzitting niet in aanmerking was genomen en dat er geen reden was voor matiging.
De rechtbank concludeerde dat de uitzondering voor bijzondere omstandigheden terughoudend moet worden toegepast en dat in dit geval geen aanleiding bestond om anders te oordelen dan in eerdere uitspraken. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, de bestreden uitspraak op bezwaar werd vernietigd voor zover deze een proceskostenvergoeding van € 303,75 toekende, en de rechtbank stelde de aan eiser te betalen proceskostenvergoeding vast op € 486. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht van € 45 aan eiser.