ECLI:NL:RBOBR:2015:1475

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
14_868
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding bij gecombineerde hoorzitting in bestuursrechtelijke belastingzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de proceskostenvergoeding voor het bijwonen van een hoorzitting. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Haaren vastgestelde waarde van onroerende zaken voor het kalenderjaar 2013. De heffingsambtenaar had eerder de waarde van de woningen vastgesteld op respectievelijk € 288.000, € 278.000 en € 240.000, maar had deze waarde na bezwaar verlaagd naar € 225.000. Eiser was van mening dat de volledige proceskostenvergoeding van € 243 voor het bijwonen van de hoorzitting moest worden toegekend, terwijl de verweerder de vergoeding had gematigd naar € 60,75, omdat de hoorzitting een gecombineerde behandeling van zes bezwaarzaken betrof.

De rechtbank overwoog dat de proceshandelingen per object waren afgestemd op de bijzonderheden van de desbetreffende zaak en dat de hoorzitting slechts 20 minuten had geduurd. De rechtbank volgde de redenering van de heffingsambtenaar dat er sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), en dat de matiging van de vergoeding gerechtvaardigd was. Eiser voerde echter aan dat de tijd voor de voorbereiding van de hoorzitting niet in aanmerking was genomen en dat er geen reden was voor matiging.

De rechtbank concludeerde dat de uitzondering voor bijzondere omstandigheden terughoudend moet worden toegepast en dat in dit geval geen aanleiding bestond om anders te oordelen dan in eerdere uitspraken. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, de bestreden uitspraak op bezwaar werd vernietigd voor zover deze een proceskostenvergoeding van € 303,75 toekende, en de rechtbank stelde de aan eiser te betalen proceskostenvergoeding vast op € 486. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht van € 45 aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/868

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.B.A.C. Hasselman RB),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Haaren, verweerder

(gemachtigde: mr. T.L. Sampers).

Procesverloop

Bij beschikking van 28 februari 2013, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [de woningen] (hierna: de woningen), per waardepeildatum 1 januari 2012, voor het kalenderjaar 2013, vastgesteld op respectievelijk € 288.000, € 278.000 en € 240.000. In dit geschrift is tevens de aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor het kalenderjaar 2013 bekend gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 11 februari 2014 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder de waarde van de woning [de woning] verlaagd naar € 225.000 en tevens de daarop gebaseerde aanslag dienovereenkomstig verminderd. Daarbij is een proceskostenvergoeding toegekend van € 243 voor het indienen van het bezwaarschrift. Voor het bijwonen van de hoorzitting heeft verweerder een vergoeding van € 60,75 toegekend.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2015
.Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het geschil van partijen heeft betrekking op de door verweerder toegekende proceskostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting. Tussen partijen staat vast dat sprake is geweest van een zogenaamde gecombineerde hoorzitting. De zaak van eiser is, tegelijk met vijf andere bezwaarzaken, behandeld op een hoorzitting die 20 minuten heeft geduurd. In alle bezwaarzaken was sprake van één en dezelfde gemachtigde. In vijf gevallen is de waarde van één of meer objecten verminderd.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van bijzondere omstandigheden ex artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), op grond waarvan het toegekende bedrag is gematigd. De bijzondere omstandigheid is volgens verweerder gelegen in de manier waarop de hoorzitting heeft plaatsgevonden. Ten behoeve van een doelmatige afhandeling is een hoorzitting gepland voor zes bezwaarzaken met dezelfde gemachtigde. De (gemiddelde) tijdsbesteding per object was drie minuten. Als geen matiging zou plaatsvinden, zou de vergoeding voor het bijwonen van de zitting in totaal
€ 1.125 bedragen. Een dergelijke vergoeding acht verweerder disproportioneel. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 oktober 2013 (ECLI:NL:RBLIM:2013:8169) en de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 11 november 2013 (ECLI:NL:RBNHO:2013:10437). Tevens verwijst verweerder naar de uitspraak van de Hoge Raad van 8 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ0415).
3. Eiser voert aan dat aan hem in deze zaak voor het bijwonen van de hoorzitting de volledige forfaitaire vergoeding van € 243 moet worden toegekend. Hij wijst op de tijd die is gemoeid met de voorbereiding van de hoorzitting. Volgens eiser is er geen reden voor een matiging van de toe te kennen vergoeding. Eiser verwijst naar de uitspraken van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 25 september 2013 (ECLI:NL:GHDHA:2013:3825) en 9 december 2013 (ECLI:NL:GHDHA:2013:4743) en van het gerechtshof Amsterdam van 22 augustus 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:2715) en 7 november 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:4500).
4. Onder verwijzing naar de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 8 april 2011, de door eiser genoemde uitspraak van het gerechtshof ‘s-Gravenhage van 9 december 2013 en een reeks uitspraken van deze rechtbank van 10 juli 2013 (waaronder ECLI:NL:RBOBR:2013:2876) overweegt de rechtbank het volgende.
5. Uit de Nota van toelichting bij het Bpb, Stb. 1993, 763, volgt dat de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden in het Bpb is opgenomen, omdat in uitzonderlijke omstandigheden strikte toepassing van de forfaitaire regeling onrechtvaardig kan uitpakken. De rechter kan daarom in gevallen waarin sprake is van bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding verlagen of verhogen, aldus deze toelichting. Verder wordt opgemerkt dat hierbij geen afbreuk mag worden gedaan aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten. Verder wordt benadrukt dat er werkelijk sprake moet zijn van een uitzondering. Gelet op deze toelichting gaat de rechtbank ervan uit dat de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden door de rechter terughoudend moet worden toegepast. De rechtbank volgt hiermee de uitspraak van de Hoge Raad van 8 april 2011.
6. Het gerechtshof heeft geoordeeld dat, uitgaande van de terughoudendheid die bij de toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb geboden is, er geen aanleiding bestaat in de situatie van een (gecombineerde) hoorzitting, waarbij de proceshandelingen per object (of combinatie van objecten) zijn afgestemd op de bijzonderheden van de desbetreffende zaak, aan te nemen dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Het gegeven dat (bijvoorbeeld) reiskosten en reistijd worden bespaard is ontoereikend voor het aannemen van bijzondere omstandigheden.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding in deze zaak anders te oordelen dan zij eerder heeft gedaan in haar voormelde uitspraken van 10 juli 2013. Ook in de zaak van eiser was immers sprake van een hoorzitting waarop een aantal bezwaarschriften zijn behandeld die echter alle betrekking hadden op verschillende objecten. Dit betekent dat de proceshandelingen per object (of combinatie van objecten) waren afgestemd op de bijzonderheden van de desbetreffende zaak. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn lezing van de uitspraak van de Hoge Raad van 8 april 2011. In deze uitspraak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb op zijn plaats is als sprake is van een groot aantal zaken die een sterke inhoudelijke samenhang vertonen, waardoor de proceshandelingen voor een groot deel een uniform karakter hebben en niet zijn afgestemd op de bijzonderheden van de zaak. Daarvan is in de zaken die hier aan de orde waren echter geen sprake.
8. Het beroep is gegrond. De bestreden uitspraak op bezwaar zal vernietigd worden, voor zover daarbij aan eiser een proceskostenvergoeding is toegekend tot een bedrag van
€ 303,75. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en de proceskostenvergoeding vast te stellen op € 486 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van
€ 243 en een wegingsfactor 1).
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb en de Richtlijnen van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij
WOZ-taxaties (Strcrt. 2012, nr. 26039) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 245 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 0,5, omdat in beroep uitsluitend (nog) de proceskosten in geschil zijn).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar voor zover bij die uitspraak aan eiser een proceskostenvergoeding is toegekend van € 303,75;
  • stelt de aan eiser te betalen proceskostenvergoeding in bezwaar vast op € 486;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de bestreden uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 245.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.A.J. Zijlstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.D.H. Selhorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.