Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 juli 2015 in de zaak tussen
Ekkersweijer Recreatie B.V.,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Son en Breugel ,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
N.E. Gradisen.
Aan het geding heeft als derde-partij deelgenomen [bedrijf ] , te [vestigingsplaats] ,
Procesverloop
Overwegingen
.
De StAB heeft deze vraag als volgt beantwoord: “In het akoestisch onderzoek van 18 april 2013 is geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat shovels en/of mobiele kranen op een opslaghoop werkzaam zijn. In het aanvullend onderzoek van 10 september 20l4 is daarmee wel voldoende rekening gehouden. Uit de resultaten van dat onderzoek blijkt dat ook met een verhoogde ligging van de geluidsbronnen aan de geluidgrenswaarden uit de vergunning kan worden voldaan. De aarden wal hoeft niet te worden verhoogd om aan de geluidgrenswaarden te voldoen.”
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet de ogen heeft kunnen sluiten voor de omstandigheid dat de berg TAG feitelijk al circa 7 jaar aanwezig is, zonder dat noemenswaardige hoeveelheden TAG zijn afgevoerd. Door de berg TAG te laten groeien zonder mogelijkheid van verwerking ter plaatse door middel van een thermische reiniging ter plaatse en zonder de derde-partij te verplichten om de berg TAG af te voeren binnen drie jaren, was op het moment van vergunningverlening feitelijk wel sprake van een stortplaats. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de derde-partij ten tijde van het bestreden besluit geen concreet zicht had op de vergunbaarheid van een thermische reinigingsinstallatie. Dit leidt tot een aantal complicaties. Ten eerste kan door de feitelijke aanwezigheid van de berg TAG de staat van de vloeistofdichte vloer niet worden gecontroleerd. Ten tijde van het bestreden besluit stond niet vast of de vloer onder de berg TAG voldoet aan de in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) gestelde eisen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat aan een stortplaats strengere eisen en monitoringsverplichtingen worden gesteld en dat TAG een potentieel bodembedreigende stof is. Voorts stelt de rechtbank vast dat voorschrift 2.6.1 van het bestreden besluit in werking is getreden en dat ten tijde van de inwerkingtreding de derde-partij handelde in strijd met dit voorschrift. Bovendien zal, bij het ontbreken van een vergunning voor een thermische reinigingsinstallatie, de berg TAG geheel moeten worden afgevoerd met het oog op verwerking elders. Dit zal gepaard gaan met veel vervoersbewegingen, die (binnen het terrein van de inrichting) ook zullen leiden tot milieugevolgen waar verweerder niet kenbaar rekening mee heeft gehouden. Tot slot, gesteld dat de thermische reinigingsinstallatie zou worden vergund, hetgeen ten tijde van het bestreden besluit geenszins vast stond, zal de berg TAG bij volledige benutting van de innamecapaciteit en de verwerkingscapaciteit slechts zeer mondjesmaat kunnen afnemen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de feitelijke aanwezigheid van de berg TAG alsmede het ontbreken van een concreet zicht op vergunbaarheid van de thermische reinigingsinstallatie bij de besluitvorming had moeten betrekken ingevolge artikel 2.14, eerste lid, onder a, sub 1 tot en met 3, van de Wabo. Dat de derde-partij aan de vergunning van 2007 rechten kan ontlenen, leidt niet tot een ander oordeel. Ingevolge voorschrift 5.4.1 van deze vergunning was slechts een opslagduur van één jaar toegestaan en de berg TAG was reeds langer aanwezig. Daargelaten dat de derde-partij direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van het bestreden besluit handelde in strijd met dat voorschrift, strekt artikel 2.6, derde lid, van de Wabo niet tot bescherming van illegale situaties. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de vergunning heeft verleend in strijd met artikel 2.14, eerste lid, onder a, sub 1 tot en met 3, van de Wabo.
Beslissing
- verklaart het beroep van eisers 1 en 2, voor zover gericht tegen het besluitonderdeel Flora en faunawet, niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van eisers 1, 2 voor het overige gegrond;
- verklaart het beroep van eiser 3 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 6 maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag voor de omgevingsvergunning met inachtneming van deze uitspraak;
- treft de voorziening dat na deze uitspraak door de derde-partij geen teerhoudend asfalt mag worden ingenomen op de locatie [adres 1] te [vestigingsplaats] tot de inwerkingtreding van het nieuw te nemen besluit op de aanvraag voor de omgevingsvergunning;
€ 1.470,-.