ECLI:NL:RBOBR:2015:6489

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
15_1864
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering op grond van de Ioaw wegens onvoldoende bewijs van hoofdverblijf op opgegeven adres

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in [woonplaats], een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden heeft deze aanvraag op 22 december 2014 afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat eiser op het opgegeven adres woonde. Eiser heeft bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, maar dit verzoek werd op 3 maart 2015 afgewezen door de voorzieningenrechter. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 19 mei 2015, waarop eiser beroep heeft ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser is afgewezen op basis van een huisbezoek en gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. Tijdens het huisbezoek op 1 december 2014 werden er geen etenswaren aangetroffen en was de woning niet verwarmd. Eiser heeft verklaard dat hij dagelijks boodschappen doet, maar de rechtbank oordeelt dat zijn verklaringen niet voldoende zijn om aan te tonen dat hij daadwerkelijk op het opgegeven adres woont. De rechtbank heeft ook het advies van de onafhankelijke commissie bezwaarschriften in overweging genomen, maar oordeelt dat het college terecht heeft volhard in zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij hoofdverblijf had op het opgegeven adres.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag om een Ioaw-uitkering terecht is, omdat eiser niet heeft kunnen aantonen dat hij op het opgegeven adres woont. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 november 2015.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/1864

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. van Schaik),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden, verweerder

(gemachtigde: mr. A.R.M. Verweijen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 24 november 2014 om een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) afgewezen.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 3 maart 2015 heeft de voorzieningenrechter te ’s-Hertogenbosch het verzoek afgewezen (SHE 15/86).
Bij besluit van 19 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft vanwege de afloop van zijn werkloosheidsuitkering verzocht om bijstand. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij woont op het adres [adres] . Bij de beoordeling van de aanvraag heeft verweerder onder andere Suwinet en de gemeentelijke basisadministratie (GBA) geraadpleegd. Op 1 december 2014 is de woning van eiser bezocht om 9.00 uur en om 15.00 uur. Op 3 december 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden met eiser, waarna aansluitend om 11.20 uur een huisbezoek heeft plaatsgevonden. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 22 december 2014. In dit rapport staat onder meer vermeld dat tijdens het huisbezoek op het uitkeringsadres in de woning geen verwarming brandt, dat de woonkamer volledig is ingericht en dat de bedden in de slaapkamer er onbeslapen uitzien. Vermeld is dat de keuken er ongebruikt uitziet, de koelkast in de keuken helemaal leeg is en ook in de keukenkastjes geen levensmiddelen worden aangetroffen. Betrokkene verklaart desgevraagd dat hij elke dag vers eten koopt. Volgens het rapport is in de keuken geen vuile vaat aangetroffen, zijn er geen theedoeken in gebruik en is de afvalemmer leeg. In de woning ontbreekt een wasmachine. Betrokkene verklaart dat kleine wasjes wel door hem worden gedaan, maar kan geen wasmiddel laten zien. Verweerder heeft voorts de meterstanden van het water en elektriciteit opgevraagd. In de periode 19 november 2010 tot en met 14 maart 2014 is er in totaal 74 m3 water verbruikt
.In de periode 30 oktober 2010 tot en met 16 januari 2014 is er in totaal 1481 kWh verbruikt.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat niet is vast te stellen dat eiser woont op het door hem opgegeven adres.
3. Bij uitspraak van 3 maart 2015 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode in geding woont op het door hem opgegeven adres.
4. De Onafhankelijke commissie bezwaarschriften van de gemeente Uden OCB (de adviescommissie) heeft op 14 april 2015 advies uitgebracht. Volgens dit advies heeft verweerder zich niet zonder meer op grond van de onderzoeksbevindingen op het standpunt kunnen stellen dat eiser in de periode in geding geen hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Het onderzoek is volgens de adviescommissie zeer beperkt geweest in tijd en plaats omdat er niet meer huisbezoeken zijn afgelegd, en het rapport geen informatie bevat over de doucheruimte en over de aanwezigheid van kleding en administratie. De door verweerder gebruikte gegevens met betrekking tot eisers energieverbruik dateren daarnaast van ver voor de van belang zijnde periode en hebben daarom geen bewijskracht. De adviescommissie heeft aangegeven dat verweerder de Ioaw-uitkering niet op de aangegeven gronden heeft kunnen afwijzen en heeft geadviseerd het besluit te herroepen.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder volhard in het standpunt dat eiser geen hoofdverblijf heeft op het door hem opgegeven adres en het bezwaar - in afwijking van het advies van de adviescommissie - ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiser als aanvrager van een uitkering aannemelijk dient te maken dat hij recht op een uitkering heeft.
6. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte is afgeweken van het advies van de adviescommissie. Volgens de adviescommissie is verweerder er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de verstrekte gegevens onjuist of onvolledig zijn. Eiser moest zuinig leven, had ten tijde van het huisbezoek net de koelkast schoon gemaakt, koopt alleen wat hij dagelijks nodig heeft en maakt veel schoon. Dit verklaart dat de keuken er ongebruikt uitzag. Er was tijdens het huisbezoek wel wasmiddel en brood aanwezig. Uit zijn veelvuldige pinbetalingen in de buurt blijkt verder dat hij wel woont op het door hem opgegeven adres. In navolging van de adviescommissie heeft eiser gewezen op de beperktheid van het onderzoek in tijd en plaats, het ontbreken van informatie over de doucheruimte en over de aanwezigheid van kleding en van administratie en betwist dat de gegevens over eisers energieverbruik het standpunt van verweerder onderbouwen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden. Voor de juiste toepassing van de Ioaw is het van essentieel belang dat duidelijkheid bestaat over de woon- en verblijfplaats van de belanghebbende. In een aanvraagsituatie ligt het op de weg van de aanvrager hierover de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandsverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 29 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7699.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde hier van belang hoofdverblijf had op het door hem opgegeven adres. Anders dan de adviescommissie heeft aangenomen, heeft verweerder terecht gesteld dat het bij een aanvraag aan de betrokkene is om aannemelijk te maken dat hij woont op het door hem opgegeven adres.
10. Vastgesteld moet worden dat de verslaglegging van het huisbezoek, zoals deze is weergegeven in het rapport van 22 december 2014, te wensen overlaat. Uit het rapport blijkt niet de gang van zaken tijdens het huisbezoek, noch geeft het rapport een compleet beeld van hoe de woning eruit zag en welke zaken daar zijn aangetroffen. De stelling in het verweerschrift in beroep dat de aanwezigheid van administratie en kleding niet vermeld hoeft te worden omdat er altijd wel administratie zal zijn als iemand op een bepaald adres staat ingeschreven en alleen “gebruikte” kleding relevant is - te weten kleding die bijvoorbeeld gedroogd wordt of in de was zit - volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft voorts aangegeven dat de douche wel is bekeken, maar dat er niets over is opgenomen in het rapport omdat uit niets bleek dat de douche daadwerkelijk werd gebruikt. Zou er bijvoorbeeld vocht zijn aangetroffen dan zou dit vermeld zijn.
Dat ook dit voldoende zou moeten zijn om mede te dienen als onderbouwing van verweerders conclusie dat eiser daar niet woonde, volgt de rechtbank evenmin. Indien een dergelijke situatie was aangetroffen en verweerder dit van belang vond voor de onderbouwing van zijn standpunt dat van bewoning geen sprake is, had het op de weg van verweerder gelegen dit op te nemen in het rapport en ten grondslag te leggen aan zijn besluit om de uitkering af te wijzen. Nu deze door verweerder pas in het verweerschrift vermelde zaken en omstandigheden niet uit het rapport van het huisbezoek blijken gaat de rechtbank hieraan voorbij.
11. Naar het oordeel van de rechtbank resteren echter voldoende onderzoeksresultaten om de conclusie te dragen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij hoofdverblijf had op het door hem opgegeven adres. Onbetwist is dat bij het huisbezoek in de keuken in het geheel geen etenswaren en andere levenswaren zijn waargenomen en dat de koelkast helemaal leeg was en afgesloten van de stroom. Eisers verklaring dat hij elke dag boodschappen doet en net de koelkast had schoongemaakt acht de rechtbank onvoldoende voor het totaal ontbreken van levensmiddelen. Niet valt in te zien dat bij daadwerkelijke bewoning van dat huis geen enkel voedingsmiddel aanwezig is. Voor eisers nadien ingenomen standpunt dat wel een pot jam, een pot pasta, (af)wasmiddel en brood aanwezig waren, is geen steun te vinden in de stukken. Het had op de weg van eiser gelegen dit aan te geven tijdens het huisbezoek indien dit werkelijk zo was. Voorts is onbetwist dat er geen theedoeken in gebruik waren en dat de afvalemmer leeg was. Eiser verklaarde dat hij zelf kleine handwasjes doet, maar kon desgevraagd niet aangeven waar het waspoeder stond. Daar komt bij dat de woning tijdens het huisbezoek dat plaatsvond op een koude winterdag, met nachtvorst, niet was verwarmd.
12. Het feit dat tijdens een huisbezoek op 19 maart 2015, naar aanleiding van een nieuwe aanvraag van eiser, een wezenlijk andere situatie werd aangetroffen – te weten levensmiddelen aanwezig, vuile vaat, gebruikte theedoeken, kruimels op de vloer en een volle afvalemmer – verandert niets aan de waarnemingen bij het eerste huisbezoek. Pinbetalingen in de buurt zeggen bovendien onvoldoende over het feitelijk hoofdverblijf van eiser.
13. Reeds op grond van hetgeen onder rechtsoverweging 11. is overwogen heeft verweerder terecht de conclusie getrokken dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat eiser destijds woonde op het door hem opgegeven adres en dat het recht op een Iaow-uitkering over die periode daardoor niet is vast te stellen. Hetgeen is aangevoerd over de gegevens van eisers energieverbruik zal de rechtbank daarom onbesproken laten.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, voorzitter, en mr. A.H.N. Kruijer en mr. I. Ravenschlag, leden, in aanwezigheid van J.H. van Wordragen-van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.