In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. I. Titulaer, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door G.M.M. Diebels. De zaak betreft de vraag of de eiser recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) na een toename van arbeidsongeschiktheid per 11 augustus 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in zijn besluiten van 4 september 2013 en 20 maart 2014 ten onrechte heeft geoordeeld dat de toename van arbeidsongeschiktheid niet voortvloeide uit dezelfde ziekteoorzaak als eerder vastgesteld. Eiser heeft aangevoerd dat zijn oogaandoening, die mogelijk is verergerd door medicatie, niet correct is beoordeeld in de eerdere WIA-beoordeling. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, met name artikel 55 van de Wet WIA, in overweging genomen en geconcludeerd dat er wel degelijk een indirect verband bestaat tussen de eerdere en de latere arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij het recht op uitkering per 11 augustus 2011 opnieuw moet worden vastgesteld. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.