Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Chainworks Holding B.V., beiden gevestigd te Eindhoven,
Coöperatieve Rabobank Peel Noord U.A.,
1.De procedure
- de dagvaarding van 22 oktober 2014, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 27 oktober 2014.
“dat in plaats van een comparitie na antwoord direct vonnis wordt gewezen”.
2.Enkele relevante feiten
“Gelet op het bepaalde in artikel 24 lid 4 Invorderingswet 1990 is voor (rechtsgeldige) verpanding van vorderingen op de Belastingdienst instemming van de Belastingdienst vereist. (…) Ervan uitgaande dat er geen instemming van de Belastingdienst is, verzoek ik u om genoemd bedrag (…) over te boeken op de faillissementsrekening van Werkteam (…).”
“ziet op de (on)bevoegdheid van de Ontvanger om wel of niet te mogen verrekenen”en dat de vordering van Werkteam op de Belastingdienst rechtsgeldig aan haar is verpand, zodat zij de op datum faillissement ontvangen betaling mocht verrekenen met haar vordering op Werkteam.
3.De vordering en het verweer
4.Het geschil en de beoordeling daarvan
“2. De Raad merkt in zijn advies op dat uit de voorgestelde tweede volzin van het vierde lid, waar deze uitgaat van «de mededeling van het pandrecht» niet duidelijk blijkt of hieruit moet worden opgemaakt dat voor instemming met de vestiging van een stil pandrecht nodig is dat mededeling van het pandrecht wordt gedaan en dat alleen in het in de tweede volzin bedoelde geval die instemming verplicht is. De opmerking van de Raad heeft ons ertoe gebracht de wettekst en de toelichting te wijzigen in die zin dat daaruit ondubbelzinnig blijkt dat niet bij de vestiging van een stil pandrecht instemming is vereist maar dat op het moment dat het stil pandrecht openbaar wordt de ontvanger daarmee niet hoeft in te stemmen indien op dat moment ten name van de belastingschuldige voor verrekening vatbare schuld invorderbaar is.”
“Wij merken overigens op dat het niet verlenen van instemming door de ontvanger er niet toe leidt dat het pandrecht ongedaan wordt gemaakt, hetgeen betekent dat dus toch onder omstandigheden met het pandrecht rekening moet worden gehouden. Wordt in het voorbeeld dat deze leden geven op de teruggaaf ad f 10 000 geformaliseerd en is op dat moment f 1 000 invorderbaar, dan zal de ontvanger f 1 000 verrekenen. Is de teruggaaf verpand dan dient de ontvanger het restant aan de pandhouder uit te betalen ook al is niet ingestemd met de verpanding.”
“Is het derdenbeslag een kwestie van rangorde van schuldeisers, de cessie heeft een ander karakter. Daar gaat het om de handel in het vrije verkeer van vorderingen. Dat vrije verkeer dient zo min mogelijk belast te worden. Vandaar dat wij hebben voorgesteld, dat cessie ook jegens de ontvanger werkt mits de ontvanger met de cessie heeft ingestemd.”
“(…) Blijkens de Memorie van Toelichting strekt artikel 24 Iw er immers toe de positie van de fiscus te versterken. (…) Op grond van deze bepaling kan, indien de fiscus weigert met de overdracht of verpanding in te stemmen, de overdracht of verpanding niet aan verrekening door de fiscus in de weg staan, zelfs niet indien de overdracht of verpanding aan hem zou worden betekend. Deze “instemmingsvoorwaarde” voorkomt dat de voorrangspositie van de fiscus door overdracht of verpanding wordt gefrustreerd. Gelet op het voorgaande heeft artikel 24 lid 5 Iw [lees: lid 4 Iw; toevoeging kantonrechter] dus geen betrekking op de verrekeningsbevoegdheid van een derde, zoals in casu Rabobank. Anders dan uit het betoog van Henselmans qq voortvloeit, houdt artikel 24 lid 5 Iw [lees: lid 4 Iw; toevoeging kantonrechter] geen aanvullende eis in voor de geldige totstandkoming van het stil pandrecht op fiscale vorderingen.”
: “In artikel 24, vierde lid, van de Invorderingswet 1990 (Stb. 221) is geregeld dat een gecedeerde vordering van de belastingplichtige op de ontvanger door deze laatste niet mag worden verrekend met een belastingschuld van de belastingplichtige als hij heeft ingestemd met de cessie. Dit onderdeel strekt ertoe een dergelijke regeling ook van toepassing te doen zijn ten aanzien van een stil pandrecht dat in de plaats treedt van de fiduciaire cessie die onder het nieuw B.W. is verboden.”
“mits de ontvanger met de overdracht heeft ingestemd”en dat verrekening in geval van verpanding niet mogelijk is
“mits de ontvanger op het tijdstip waarop het pandrecht hem wordt medegedeeld met het pandrecht heeft ingestemd.”
“De instemming van de ontvanger kan in dat geval worden verkregen als de pandhouder hem mededeling doet van zijn pandrecht.”, welke zinsnede aansluit bij het oordeel van de kantonrechter. Daarenboven volgt uit deze zinsnede dat, daargelaten het belang van de vraag wie instemming dient te verzoeken, de stelling van de curator dat de belastingschuldige c.q. de pandgever degene is die de instemming moet verzoeken, geen stand houdt.