Overwegingen
1. Eiser is eigenaar van het object [object] , een kantoorruimte met een rietopslagloods in aanbouw, gelegen op een perceel kadastraal bekend als [nummer] .
2. In geschil is de waarde van [object] op de waardepeildatum 1 januari 2014 en toestandsdatum 1 januari 2015. Eiser bepleit geen specifieke waarde. Verweerder verwijst ter onderbouwing van de vastgestelde waarde van [object] van [bedrag] naar de berekening in de bestreden uitspraak.
3. Op verweerder rust de last te bewijzen dat de door hem in beroep verdedigde waarde niet te hoog is. De beantwoording van de vraag of verweerder aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat door eiser is aangevoerd.
4. In aanvulling op zijn beroepsschrift heeft eiser ter zitting toegelicht het niet eens te zijn met de WOZ-waarde van [object] , omdat verweerder een fout heeft gemaakt bij de berekening ervan. 60% van de gecorrigeerde stichtingskosten van [bedrag] is volgens eiser niet [bedrag] , zoals verweerder in de bestreden uitspraak stelt.
5. Verweerder heeft in reactie hierop ter zitting toegelicht dat eiser heeft nagelaten de in de bestreden uitspraak genoemde correctie van 136,7/113,7 op dit bedrag toe te passen. Deze correctie betreft een indexatie van de stichtingskosten. Met toepassing van deze correctie op 60% van de stichtingskosten van [bedrag] , kom je uit op het in de bestreden uitspraak genoemde bedrag van [bedrag] voor de waarde van de niet-woning.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder niet te volgen in deze toelichting. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding verweerder niet te volgen in zijn berekening van de waarde van [object] zoals gedaan in de bestreden uitspraak. Verweerder heeft de waarde van [object] berekend door uit te gaan van 60% van de gecorrigeerde stichtingskosten vermenigvuldigd met een correctie vanwege indexatie (60% van [bedrag] maal 136,7/113,7 = [bedrag] ) en hier de grondwaarde ( [bedrag] ) en de waarde van het tuinhuis/de blokhut ( [bedrag] ) bij op te tellen. De rechtbank is van oordeel dat de waardebepaling in zoverre niet op onjuiste uitgangspunten berust. Het feit dat geen afzonderlijk taxatierapport is opgemaakt, maakt de waardebepaling niet onzorgvuldig. Verweerder is met de berekening in de bestreden uitspraak en de toelichting daarop ter zitting geslaagd in de op hem rustende bewijslast. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
7. Eiser heeft in aanvulling op zijn beroepsschrift ter zitting toegelicht dat verweerder het tuinhuis/de blokhut dat/die in 1992 is gebouwd, in het verleden niet heeft meegenomen bij het bepalen van de waarde van [object] . Het is volgens eiser rijkelijk laat om dit na twintig jaar alsnog te doen.
8. Verweerder heeft bij de aanvulling van het verweerschrift een foto gevoegd, waaruit is af te leiden dat op het perceel waarop [object] is gelegen ( [nummer] ), zich het betreffende tuinhuis/de blokhut bevindt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat pas onlangs is gebleken dat dit tuinhuis/deze blokhut zich bevindt op het perceel behorend bij [object] .
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het genoemde tuinhuis/de blokhut terecht bij de in geding zijnde waardebepaling betrokken. De omstandigheid dat in eerdere jaren het tuinhuis/de blokhut niet is meegenomen bij het bepalen van de waarde van [object] , is een vergissing in die jaren, die in het voordeel van eiser is geweest. Eiser kan daaraan voor de huidige waardebepaling echter geen rechten ontlenen, omdat verweerder de waarde van een onroerende zaak elk jaar opnieuw moet vaststellen en daarbij ook eventuele fouten uit het verleden mag herstellen. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser voert aan dat hij ten onrechte is aangeslagen voor gebruikersbelasting voor [object] . Het pand is volgens eiser een casco en heeft daarom geen gebruikswaarden.
11. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2015 (Verordening) van de gemeente Geldrop-Mierlo wordt ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken onder de naam “onroerende-zaakbelastingen” een gebruikersbelasting geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting. Deze bepaling is gebaseerd op artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet.
12. Volgens vaste jurisprudentie moet onder “gebruik” zoals bedoeld in de hiervoor genoemde bepalingen van de Verordening en de Gemeentewet worden verstaan, het metterdaad bezigen van de onroerende zaak ter bevrediging van de eigen behoeften en de bevoegdheid om over de onroerende zaak te beschikken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Hoge Raad van 6 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0250). Uit de door verweerder genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 8 augustus 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5812, volgt dat wie ter bevrediging van eigen behoefte een opstal (ver)bouwt of laat (ver)bouwen op hem ter beschikking staande grond, die grond gebruikt als hiervoor bedoeld. Indien hij (ver)bouwt of laat (ver)bouwen met het oogmerk de zaak na gereedkomen van de bouw te bezigen voor eigen gebruik, dan wel te verhuren (of op andere titel aan een ander in gebruik te geven), dan wel te verkopen, is sprake van bevrediging van eigen behoefte. 13. Eiser heeft ter zitting desgevraagd naar voren gebracht dat hij bezig is met het bouwen van [object] om het pand zelf in gebruik te kunnen nemen. Niet in geding is dat eiser het pand bouwt of laat bouwen op hem ter beschikking staande grond. Uit het voorgaande volgt dan ook dat eiser [object] gebruikt. Dat het pand een casco is, waarin geen gas, water en elektriciteit aanwezig is, is niet relevant.
14. Dit leidt tot de conclusie dat de aanslag gebruikersbelasting voor [object] gebaseerd op een WOZ-waarde van [bedrag] , terecht aan eiser is opgelegd.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.