I. Woningen mogen uitsluitend binnen de bebouwingsvlakken worden opgericht waarbij met name het volgende heeft te gelden:
1. breedte van de woning: niet minder dan 10 meter;
2. afstand tot de zijdelingse perceelsgrens: niet minder dan 4 meter;
3. goothoogte: 2,5-5,5 meter;
4. hoogte: niet meer dan 9 meter;
5. dakhelling: 0º-55º;
6. inhoud: 700-1.200 m3.
13. Ingevolge artikel 1, onder 5, van de planregels in beide bestemmingsplannen wordt onder “bouwperceel” verstaan: de aaneengesloten bebouwde en/of onbebouwde grond behorende bij bestaande of op te richten bebouwing.
14. In artikel 2 van de planregels van het nieuwe bestemmingsplan is ten aanzien van de goothoogte van een bouwwerk bepaald dat deze gemeten dient te worden vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
15. Ingevolge artikel 2 wordt de bouwhoogte van een bouwwerk bepaald vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals liftschachten, schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
16. Ingevolge artikel 2 wordt onder “bouwperceel” verstaan: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
17. Ingevolge artikel 16.2.1 van de planregels gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende bepalingen:
a Binnen de bestemming zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan.
b Per bouwperceel is niet meer dan één woning toegestaan.
c De afstand van hoofdgebouwen tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
4 meter.
d De inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan:
1. m³ op percelen tot 1.500 m²;
2 1.750 m³ op percelen van 1.501 m² tot 2.000 m²;
3 2.000 m³ op percelen groter dan 2.000 m².
e De goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m.
f De dakhelling mag niet meer bedragen dan 55°.
18. Ten aanzien van de planvergelijking stellen eisers nog dat volgens verweerder geen van de vergeleken bestemmingsplannen een splitsing van het perceel toestaat, niet van de [adres 2] , noch van de [adres 1] . Deze stelling is, aldus eisers, onjuist. Geen van de betrokken bestemmingsplannen stelt een maximum aan het aantal bouwpercelen en/of het aantal woningen, zodat splitsing wel degelijk mogelijk is. Daarover zijn ook alle planschade-adviezen het eens.
19. De mogelijkheid van splitsing in combinatie met de aanzienlijk ruimere bouwmogelijkheden onder het nieuwe planologisch regime, leidt er volgens eisers toe dat zij op hun buurpercelen geconfronteerd kunnen worden met een zeer intensieve en omvangrijke bouwmassa.
20. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in geen van beide bestemmingsplannen de mogelijkheid van splitsing is opgenomen. Ingevolge artikel 16.2.1 van het nieuwe bestemmingsplan zijn binnen de bestemming uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan en is per bouwperceel niet meer dan één woning toegestaan. De regels van het bestemmings-plan geven aldus geen mogelijkheid tot splitsing.
21. De rechtbank oordeelt dat onder vigeur van zowel het nieuwe als het oude bestemmingsplan splitsing in beginsel niet is (noch was) uitgesloten. De definitie van “bouwperceel” in de bestemmingsplannen verzet zich daar in elk geval niet tegen. Het komt de rechtbank voor dat door de toepassing van bouwvlakken onder het oude bestemmings-plan, die in het nieuwe bestemmingsplan ontbreken, onder dat plan de bouwmogelijkheden zijn verruimd. Dit heeft, los van de eventuele bouwhoogte, tevens ruimtelijke impact voor wat betreft de bouwmassa, waarbij uiteraard wel moet worden voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde bouwvoorschriften. Dit heeft verweerder miskend, zodat de beroepsgrond slaagt.
22. Ook verweerders standpunt met betrekking tot de maximaal mogelijke bouwhoogte onder het nieuwe bestemmingsplan vertoont naar het oordeel van de rechtbank gebreken.
23. Ten eerste onderschrijft de rechtbank niet verweerders standpunt dat de bovenzijde van een lessenaarsdak een “goothoogte” zou zijn. Voor de vraag of de goothoogte wordt overschreden, is doorslaggevend of de constructie van de randafwerking als een goot, boeiboord, druiplijn of daarmee gelijk te stellen constructie moet worden beschouwd. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 7 oktober 2013 (ECLI:NL:RBOBR:2013:5511) bevatten ook in deze zaak de planregels geen definitie van deze begrippen. Uit de omschrijving ervan in de Dikke Van Dale, online woordenboek, uitgave 2012, kan worden afgeleid dat deze constructieonderdelen zich aan de onderzijde van een dak bevinden. Gelet hierop kunnen de schuin oplopende rand aan de voorzijde, noch de bovenzijde van het lessenaarsdak als een goot, boeiboord, druiplijn of een soortgelijke constructie worden beschouwd. Omdat de randafwerking van het lessenaarsdak niet is te beschouwen als een goot, boeiboord, druiplijn of daarmee gelijk te stellen constructie als bedoeld in de planregels, moet de stelling van eisers dat een muur tot een hoogte van 17 meter kan worden opgetrokken voor juist worden gehouden. Verweerder heeft deze hoogte niet betwist. 24. Voorts acht de rechtbank onjuist de stelling van verweerder dat uit de toepasselijke bouwregels een feitelijk maximale bouwhoogte van 13 meter zou moeten worden afgeleid. Het feit dat dit, gelet op de planvoorschriften en ervaringsregels van efficiënt ruimtegebruik, een voor de hand liggende maximale hoogte zou betreffen laat onverlet dat een grotere bouwhoogte niet onmogelijk is. Het gaat de rechtbank te ver om op basis daarvan te spreken van een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat een dergelijk bouwplan niet zal worden uitgevoerd.
Ook deze beroepsgrond slaagt.
25. Eisers stellen dat over de waardevermindering van hun woning ten gevolge van het planologisch nadeel onder het nieuwe planologische regime de planschade-adviezen van Bernheze makelaars en de SAOZ niet wezenlijk van elkaar verschillen. Bernheze komt tot een waardevermindering van € 23.120,00, de SAOZ tot € 20.000,00. In beide gevallen gaat het om de waardevermindering na aftrek van het normaal maatschappelijk risico. Gloudemans heeft de waardevermindering van de woning niet getaxeerd, omdat volgens hem de waardevermindering volledig wordt gecompenseerd door het planologisch voordeel dat verzoekers onder het nieuwe planologisch regime hebben verkregen (voordeelverre-kening). De Commissie heeft juist op dit punt het advies van Gloudemans onvoldoende gemotiveerd geacht. De SAOZ is vervolgens tot de conclusie gekomen dat geen sprake kan zijn van voordeelverrekening. Als sloop van de bestaande woning ten behoeve van een splitsing in twee bouwpercelen niet tot een waardevermeerdering leidt, is het evident dat sloop van de bestaande woning ten behoeve van één nieuw bouwperceel ook niet tot een waardevermeerdering lijdt. Het object van eisers ontleent, zoals door de SAOZ gesteld, zijn hoogste waarde aan de huidige staat. Desondanks heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard met als belangrijkste argument dat vanwege voordeelverrekening geen sprake is van planschade. Eisers kunnen zich daarin niet vinden en zijn van mening dat SAOZ op juiste gronden tot de conclusie is gekomen dat geen sprake kan zijn van voordeelverrekening.
26. Verweerder onderschrijft hetgeen Gloudemans naar voren heeft gebracht omtrent het aspect voordeelverrekening. Hij stelt zich op het standpunt dat de advisering van de SAOZ niet aan het besluit op bezwaar en grondslag kan worden gelegd. In de eerste plaats omdat splitsing niet aan de orde is. Ten tweede omdat de planologische voordelen van de nieuwe, ruimere bouwregels ook gelden voor eisers’ eigen perceel. Verbouw en uitbreiding van de woning aan de [adres 1] behoort onder het nieuwe bestemmingsplan tot de mogelijkheden. In de praktijk blijkt dat bestaande woningen, met gebruikmaking van de verruimde bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan “Gentiaan”, fors worden uitgebreid. Ook blijkt in de praktijk dat woningen gelegen op percelen zoals aan de [straatnaam] vaak worden gekocht met het oog op volledige sloop, waarna nieuwbouw plaatsvindt. Een perceel met ruime rechtstreekse bouwmogelijkheden kent een hogere marktwaarde dan een woning die op een perceel staat met beperktere en verouderde bouwmogelijkheden. De SAOZ heeft dit zelf, gelet op pagina 2 van het taxatieverslag, ook geconstateerd.
Dat voor- en nadelen die een planologische wijziging met zich brengt voor het vaststellen van de te vergoeden planschade met elkaar mogen worden verrekend, volgt, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 maart 2012 in zaak nr. 201106988/1/A2), uit artikel 6.1.3.4, tweede lid, van het Bro, aldus verweerder.
27. De rechtbank onderschrijft deze uitleg van verweerder niet, en oordeelt dat het standpunt van eisers moet worden gevolgd. De SAOZ heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake kan zijn van voordeelverrekening. In zijn bericht van 21 april 2015 schrijft de SAOZ dat het feit dat het nieuwe bestemmingsplan ook voor eisers planologisch voordeel oplevert niet automatisch leidt tot een waardevermeerdering van hun object. De SAOZ stelt dat het object zijn hoogste waarde ontleent aan de huidige staat. Van waardevermeerdering van het object van aanvrager ten gevolge van de planologische mutatie is geen sprake. Bij de vergelijking moet voor wat het perceel [adres 2] betreft weliswaar worden uitgegaan van de maximale planologische invulling, dit geldt niet onverkort voor het perceel van eisers, waar de feitelijke situatie wel degelijk van belang is.
28. Het beroep is gegrond. Verweerder zal worden opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
29. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder in de gemaakte proceskosten te worden veroordeeld. De rechtbank stelt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,00 (1 punt voor het (aanvullend) beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen van de gemachtigde ter zitting, met een waarde per punt van € 496,00 en een wegingsfactor 1).
Ten aanzien van de verletkosten komt een bedrag van € 14,00 voor vergoeding in aanmerking. Omdat eisers de hoogte van deze kosten niet met bescheiden hebben onderbouwd, ziet de rechtbank aanleiding deze kosten forfaitair vast te stellen op het minimumtarief, te weten € 7,00 per uur. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV9511. De reiskosten voor het bijwonen van de zitting worden gesteld op € 18,44 (op basis van openbaar vervoer, 2e klasse).
30. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.