ECLI:NL:RBOBR:2017:6946

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
4867047 CV EXPL 16-2087
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • E.J. Spoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomsten en financiële verplichtingen van Dexia

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, op 9 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en een gedaagde. Dexia vorderde een verklaring voor recht dat zij aan haar verplichtingen uit de effectenleaseovereenkomsten heeft voldaan en dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last voor de gedaagde. De rechtbank oordeelde dat Dexia, als rechtsopvolgster van Legio Lease en Bank Labouchère, aan haar verplichtingen heeft voldaan en dat de gedaagde niet kon aantonen dat hij werd blootgesteld aan een onaanvaardbaar zware financiële last. De rechtbank overwoog dat de gedaagde tijdig een opt-out verklaring had gedaan en niet gebonden was aan de Duisenberg-regeling. De rechtbank concludeerde dat Dexia geen misbruik maakte van procesbevoegdheid en dat de gedaagde onvoldoende had onderbouwd waarom hij aanspraken op Dexia had. De rechtbank verklaarde voor recht dat Dexia niets meer aan de gedaagde verschuldigd was en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten. De uitspraak is relevant voor de beoordeling van effectenleaseovereenkomsten en de verplichtingen van aanbieders in dergelijke gevallen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel recht
Zittingsplaats ‘s Hertogenbosch
zaaknummer: 4867047
rolnummer CV EXPL 16-2087
vonnis van 9 maart 2017

Vonnis van de kantonrechter:

i n z a k e

Dexia Nederland B.V.

gevestigd te Amsterdam
eiseres
gemachtigde: mr T.R. van Ginkel
tegen

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
gemachtigde: mr G. van Dijk
Partijen zullen hierna ook Dexia en [gedaagde] worden genoemd.

De procedure

1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 februari 2016 van Dexia met producties
- de conclusie van antwoord van 2 juni 2016 van [gedaagde] , met producties,
- de conclusie van repliek van Dexia, met producties,
- de conclusie van dupliek zijdens [gedaagde] , met producties
- de akte uitlating producties zijdens Dexia.
Vonnis is bepaald op heden.

De feiten

2. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken staat het navolgende vast.
2.1.
Dexia Bank Nederland N.V. is na een fusie met haar aandeelhoudster verdwenen als rechtspersoon. Dexia is haar rechtsopvolgster onder algemene titel. Dexia is tevens de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchère N.V., alsmede van Legio-Lease B.V. (hierna: Labouchère of Legio-Lease). Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
2.2
[gedaagde] heeft als lessee de volgende lease-overeenkomsten gesloten met Dexia:
Contractnr
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Overeen-
gekomen
Leasesom
Aankoop-
bedrag
Verkoop-
opbrengst
Totaal aankoopbedrag
[contractnummer]
18 mei 1999
Cash Click Lease
84 mnd
NLG
14.604,24
NLG
10
onbekend
[contractnummer]
17 mei 1999
WinstVerDriedubbelaar
36 mnd
€ 14.228,93
€ 11.761,20
€ 10.863,72
[contractnummer]
29 juni 2000
WinstVerDriedubbelaar
36 mnd
€ 9.563,76
€ 7.905,24
€ 3.481,38
2.3.
De overeenkomsten en (eind)afrekeningen zijn overgelegd als producties 1, 2 en 4 bij dagvaarding.
[gedaagde] had aan het einde van het contractnr. [contractnummer] WinstverDrieDubbelaar op 14 mei 2002 een koersverlies gelijk aan:
Aankoopbedrag € 11.761,20 minus verkoopopbrengst ad € 10.863,72 = € 897,48.
Dexia schreef in de eindafrekening aan [gedaagde] dat hij, rekening houdend met het restant hoofdsom en verrekende nog te betalen termijn en aflossing, nog € 966,03 wegens restschuld diende te voldoen. Dit bedrag is op 4 juni 2002 voldaan.
[gedaagde] had aan het einde van het contractnr. [contractnummer] WinstverDrieDubbelaar op
30 juni 2003 een koersverlies gelijk aan:
Aankoopbedrag € 7.905,24 minus verkoopopbrengst ad € 3.481,38 = € 4.423,86.
Dexia schreef in de eindafrekening aan [gedaagde] dat hij, rekening houdend met het restant hoofdsom en verrekende nog te betalen termijn en aflossing, nog € 4.469.93 wegens restschuld diende te voldoen. Dit bedrag is op 14 juli 2003 voldaan.
Over de opbrengst of verlies aan het einde van het contractnummer [contractnummer] Cash Click Lease op 30 mei 2005 is niets door partijen gesteld. In de eindafrekening is slechts vermeld dat [gedaagde] de laatste termijn nog diende te voldoen ad € 78.90.
2.4.
[gedaagde] heeft tijdig een opt-out verklaring gedaan en is niet gebonden aan de Duisenberg-regeling.
2.5.
Bij brief van 21 december 2011 heeft Dexia aan [gedaagde] geschreven dat zij voornemens is aan [gedaagde] een bedrag groot
€ 5.343,89uit te keren wegens compensatie van door [gedaagde] geleden schade door de effectenleaseovereenkomsten. Dexia heeft op 18 januari 2012 dit bedrag aan [gedaagde] betaald.

Het geschil en de beoordeling ervan

3.1.
Tegen de achtergrond van bovenstaande feiten vordert Dexia dat de kantonrechter bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair: zal verklaren voor recht dat Dexia ten aanzien van de tussen haar en [gedaagde] gesloten overeenkomsten van effectenlease met nummers nummers [contractnummer] , [contractnummer] en [contractnummer] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is;
subsidiair:zal verklaren voor recht dat [gedaagde] met het sluiten van de tussen Dexia en [gedaagde] gesloten overeenkomsten van effectenlease met nummers [contractnummer] , [contractnummer] en [contractnummer] niet werd blootgesteld aan het risico op een onaanvaardbaar zware financiële last;
alles met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2.
Dexia stelt dat zij wordt geconfronteerd met de situatie dat [gedaagde]
vorderingen op haar pretendeert, dat [gedaagde] de verjaring van die vorderingen gedeeltelijk heeft gestuit, maar dat [gedaagde] niet inhoudelijk motiveert waarom hij meent vorderingen op Dexia te hebben. Dexia meent daarom er recht en belang bij te hebben dat in rechte wordt vastgesteld dat [gedaagde] geen vordering meer op haar heeft in verband met de tussen hen gesloten leaseovereenkomsten.
3.3.
[gedaagde] heeft inhoudelijk verweer gevoerd.
4. De overige stellingen waarop Dexia haar vordering doet steunen worden hierna tezamen met het verweer van [gedaagde] besproken.
5. Rechtbank overweegt het volgende.
Belang bij de vordering en misbruik van procesbevoegdheid
5.1.
[gedaagde] stelt voorop dat Dexia geen belang heeft bij de onderhavige vordering (artikel 3:303 BW) en dat zij door het instellen daarvan misbruik maakt van haar bevoegdheid daartoe (artikel 3:13 BW). De stellingen van (de gemachtigde van) [gedaagde] komen er op neer dat [gedaagde] thans niet in een procedure behoort te worden betrokken waarin wordt vastgesteld of Dexia nog aanspraken heeft jegens [gedaagde] , en zo ja welke. Ter onderbouwing daarvan wordt aangevoerd dat [gedaagde] de mogelijkheid behoort te hebben om arresten van Gerechtshoven en van de Hoge Raad af te wachten waarin op bepaalde beslispunten duidelijkheid zal worden verkregen. Daarnaast wordt aangevoerd dat een behandeling van en beslissing op de vordering van Dexia tot gevolg kan hebben dat [gedaagde] aanspraken op Dexia verliest waarvan het bestaan in de toekomst kan blijken.
5.2.
Dexia heeft onbetwist gesteld dat haar commerciële bedrijfsvoering reeds lange tijd geleden is gestaakt, dat zij thans slechts bestaat om de geschillen rond de effectenlease- producten af te wikkelen en dat aan het in stand houden van de daarvoor noodzakelijke organisatie kosten verbonden zijn. Daarmee is gegeven dat Dexia een redelijk en in rechte te respecteren belang heeft om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of afnemers – waaronder [gedaagde] – aanspraken jegens haar hebben en zo ja, tot welke omvang en op welke grond, ten einde in staat te zijn deze af te wikkelen. Gelet op de gemotiveerde onderbouwing door Dexia van haar stelling, inhoudende dat zij aan haar verplichtingen jegens [gedaagde] heeft voldaan, vormt het vorderen van een verklaring voor recht een geëigend middel om die duidelijkheid te verkrijgen. [gedaagde] heeft dan immers de mogelijkheid om in conventie en/of in reconventie het tegendeel te onderbouwen.
Het voorgaande neemt niet weg dat, gelet op het verweer van [gedaagde] , moet worden onderzocht of Dexia misbruik maakt van haar bevoegdheid tot het instellen van een vordering als de onderhavige. Hoewel hiervoor reeds is overwogen dat Dexia voldoende belang heeft bij het verkrijgen van duidelijkheid in de rechtsverhouding tussen haar en ook [gedaagde] , kan er toch sprake zijn van misbruik van bevoegdheid, namelijk indien de belangen van [gedaagde] door het op dit moment instellen van de vordering onevenredig worden geschaad of indien dit in strijd is met het belang van een goede procesorde en/of een goede rechtspleging. Daarbij is van belang of [gedaagde] voldoende de gelegenheid heeft gehad om de feiten en omstandigheden te onderzoeken die bepalend zijn voor zijn aanspraken en of inmiddels voldoende duidelijkheid bestaat over de in rechte toe te passen beoordelingsmaatstaven.
Bij de beoordeling daarvan zijn de volgende omstandigheden van belang.
5.4.
De onderhavige procedure heeft betrekking op effectenleaseovereenkomsten, die gekwalificeerd worden als overeenkomsten van huurkoop. De rechtsverhouding tussen partijen vormt een onderdeel van een groot aantal financiële massaschadezaken. Elke afzonderlijke procedure in een dergelijke zaak dient te worden behandeld en beslist op grond van de feiten en omstandigheden van de individuele zaak. Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met de beoordelingsmaatstaven zoals die zijn en worden ontwikkeld bij de afdoening van soortgelijke zaken.
5.5.
Het overgrote deel van de bovenbedoelde zaken is afgedaan door het algemeen verbindend verklaren van de WCAM-overeenkomst in de beschikking van hof Amsterdam d.d. 25 januari 2007. [gedaagde] heeft door het tijdig inzenden van een opt-outverklaring te kennen gegeven daaraan niet gebonden te willen zijn.
5.6.1.
In zijn arresten van 28 maart 2008 (LJN BC2837) en 5 juni 2009 (LJN BH2815) heeft de Hoge Raad uitsluitsel gegeven over de regels en beoordelingsmaatstaven die van toepassing zijn op effectenleasezaken zoals de onderhavige. In de arresten van hof Amsterdam van 1 december 2009 (LJN BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983) is daaraan feitelijk invulling gegeven door de ontwikkeling van de zogenoemde Hof-formule waarin maatstaven werden gegeven voor de berekening van de door Dexia te vergoeden schade wegens het als aanbieder van de effentenleaseproducten onvoldoende betrachten van de op haar rustende precontractuele zorgplicht en van de invloed op die schade van de eigen schuld van de huurkoper. In zijn arrest d.d. 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:BP4003) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof Amsterdam met recht een algemene formule heeft ontwikkeld aan de hand waarvan de financiële ruimte van de afnemer wordt getoetst.
Het hof heeft aangegeven hoever de schadevergoedingsplicht van Dexia reikt wegens het niet nakomen van de uit hoofde van de op haar rustende tweeledige zorgplicht, te weten een
waarschuwingsplichtom, alvorens de overeenkomst aan te gaan, de wederpartij indringend en in niet mis te verstane bewoordingen te waarschuwen voor het risico van het overblijven van een restschuld in het geval de verkoopopbrengst van de geleasede effecten bij beëindiging van de overeenkomst niet toereikend zou zijn voor de terugbetaling van het geleende bedrag, en een
onderzoeksplichtom, alvorens de overeenkomst aan te gaan, inlichtingen te winnen over de inkomens- en vermogenspositie van de wederpartij teneinde na te gaan of deze naar redelijke verwachting de uit de overeenkomst voortvloeiende financiële verplichtingen zou kunnen dragen, ook bij een ontoereikende opbrengst van de effecten.
Voor wat betreft de schade die het gevolg is van schending van de
waarschuwingsplicht, heeft het hof overwogen dat uit de bewoordingen van een overeenkomst tot effectenlease in het algemeen voldoende duidelijk kenbaar is dat de overeenkomst voorzag in de verstrekking van de geldlening door Dexia, dat het geleende bedrag zou worden belegd in effecten, dat de wederpartij van Dexia over dat bedrag rente was verschuldigd en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald, ongeacht de waarde van de effecten bij het tijdstip van verkoop daarvan. Dit brengt met zich mee dat de wederpartij van Dexia de overeenkomst is aangegaan terwijl zij hetzij bekend was met de zojuist bedoelde eigenschappen van de overeenkomst, hetzij had nagelaten zich redelijke inspanningen te getroosten teneinde het daarin bepaalde te begrijpen alvorens de overeenkomst aan te gaan. Hieruit volgt dat de schade die de wederpartij heeft geleden mede het gevolg is van een omstandigheid die haarzelf kan worden toegerekend. Daarom heeft het hof aangenomen dat er grond is voor een vermindering van de vergoedingsplicht van Dexia in evenredigheid met de mate waarin de aan Dexia en aan de wederpartij toe te rekenen omstandigheden tot het ontstaan van de schade van laatstgenoemde hebben bijgedragen. Indien de inkomens- en vermogenstoets zou hebben uitgewezen dat de afnemer redelijkerwijs in staat zou zijn geweest aan de betalingsverplichtingen uit de overeenkomst te (blijven) voldoen, kan de schade bestaande in de verschuldigde rente- en aflossingstermijnen geheel worden toegeschreven aan de omstandigheid dat, naar de afnemer wist of moest weten, met geleend geld is belegd. De vergoedingsplicht van Dexia moet dan worden verminderd, onder meer, zodanig dat Dexia deze schadeposten niet behoeft te vergoeden en deze derhalve volledig voor rekening van de wederpartij blijven.
In het geval de nakoming door Dexia van haar
onderzoeksplichtdaarentegen zou hebben uitgewezen dat de overeenkomst naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op de wederpartij zou leggen, mocht deze redelijkerwijs niet in staat worden geacht aan de betalingsverplichting uit de overeenkomst te (blijven) voldoen en was Dexia gehouden het aangaan van de overeenkomst aan de wederpartij te ontraden. In dat geval kan de schade bestaande uit de verschuldigde rente en aflossingen niet geheel worden toegeschreven aan de omstandigheid dat de wederpartij de overeenkomst is aangegaan, terwijl zij bekend was, of had kunnen zijn, met de uit de overeenkomst kenbare verplichting tot betaling van rente en tot terugbetaling van de verstrekte lening. Tot die schade is dan ook bijgedragen door het nalaten van Dexia om de overeenkomst te ontraden. In dat geval wordt de vergoedingsplicht van Dexia niet verminderd met de schade bestaande uit de verschuldigde aflossingen en rente.
In alle gevallen waarin Dexia in de nakoming van haar waarschuwingsplicht is tekortgeschoten, bestaat grond voor een vermindering van de vergoedingsplicht van Dexia met eenderde deel van de schade bestaande in de restschuld voor zover die het gevolg is van een ontoereikende verkoopopbrengst van de effecten.
Indien de schade mede het gevolg is van de schending van de onderzoeksplicht van Dexia, dient Dexia ook de schade bestaande uit de betaalde rente en aflossingen te voldoen, met dien verstande dat Dexia eenderde deel daarvan niet behoeft te vergoeden op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden die toe te rekenen zijn aan de eigen schuld van de huurkoper, een en ander behoudens bijzondere omstandigheden.
Naar aanleiding van prejudiciële vragen van het hof Amsterdam, heeft de Hoge Raad op
1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) aangegeven dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf elk moment waarop schade wordt geleden. Dit betekent dat in geval (een gedeelte van) de inleg zoals rentebetalingen en eventuele aflossingen, moet worden terugbetaald, dat de wettelijke rente over elk betaald gedeelte van de inleg verschuldigd wordt telkens vanaf de dag van betaling van het desbetreffende gedeelte.
5.6.2.
Het hof Amsterdam heeft in zijn december-arresten aangegeven dat bij de berekening van de omvang van schade tevens rekening moet worden gehouden met de genoten voordelen, voor zover dat redelijk is. Vervolgens heeft de Hoge Raad op 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164) nog uitsluitsel gegeven over de volgorde waarin die voordeelstoerekening dient plaats te vinden.
Gelet op de door de Hoge Raad gegeven maatstaven dienen de genoten voordelen eerst in mindering te strekken op de oudste schade, dus eerst op de verschuldigde rente en/of termijnen, ongeacht of deze betaald zijn.
Deze jurisprudentie wordt door de kantonrechter gevolgd omdat het in het belang van de rechtszekerheid is, dat de rechtspraak hierin consistent is.
De kantonrechter oordeelt dat door [gedaagde] onvoldoende wordt gemotiveerd welke andere kwesties nog door de Hoge Raad zouden moeten worden beslecht, die van belang zijn voor de beoordeling van het onderhavige geschil. De kantonrechter is van oordeel dat de arresten van de Hoge Raad die tot nog toe zijn gewezen, waaronder die van 9 december 2016 en van 3 en 10 februari 2017, voor die beoordeling voldoende duidelijkheid bieden. De kantonrechter verwerpt de stelling dat Dexia misbruik maakt van procesbevoegdheid.
5.7.
Het merendeel van de argumenten van (de gemachtigde van) [gedaagde] , waarin deze een hogere schadevergoedingsplicht van Dexia bepleit, dan uit voorgaande arresten van Hof Amsterdam en Hoge Raad volgt, stuiten op het bovenstaande af. Het zijn slechts standaard herhalingen van reeds eerder door de gemachtigde van [gedaagde] aangevoerde argumenten die reeds zijn beoordeeld in eerdere uitspraken van onder meer de gerechtshoven Amsterdam en ’s-Hertogenbosch, de Hoge Raad en deze rechtbank.
De kantonrechter zal deze hierna kort aanstippen.
Aankoop en behoud aandelen
5.7.1.
De stellingen van [gedaagde] inhoudende dat Dexia niet op de in de leaseovereenkomsten voorziene wijze ten behoeve van [gedaagde] aandelen heeft aangekocht en behouden, zijn onderwerp geweest van een door de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) onder leiding van een door het hof Amsterdam daartoe aangewezen raadsheer-commissaris verricht (deskundigen)onderzoek. In de beschikking d.d. 25 januari 2007 (waarin de WCAM-overeenkomst algemeen verbindend werd verklaard) heeft het hof die stellingen verworpen. Dit oordeel heeft het hof Amsterdam herhaald in onder meer zijn arrest van 29 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1443). De Hoge Raad heeft laatstgenoemd arrest bekrachtigd op 9 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2823). Concrete feiten of omstandigheden die een ander oordeel rechtvaardigen zijn door [gedaagde] niet gesteld.
Beurskoersen
5.7.2.
[gedaagde] stelt verder dat Dexia bij de aankoop en bij de verkoop van de aandelen waarop de leaseovereenkomsten betrekking hebben niet de juiste beurskoersen zou hebben gehanteerd.
De kantonrechter overweegt dat de bij aankoop gehanteerde beurskoersen in de overeenkomsten zelf zijn opgenomen en voorts dat de exacte informatie over de beurskoersen op de data van aankoop en verkoop voor een ieder toegankelijk is. [gedaagde] heeft niet concreet gesteld en onderbouwd dat de beurskoersen van de voor hem gekochte en verkochte effecten zouden afwijken van de door Dexia gehanteerde prijzen. Het feit dat dit wel is voorgekomen en heeft geleid tot een boetebesluit in 2004 van de AFM in verband met het niet hanteren van de best-execution regel, oordeelt de kantonrechter onvoldoende argument, omdat daaruit niets blijkt over de gehanteerde prijzen van de effecten in de onderhavige leaseovereenkomst(en).
Beleggingstechnische tekortkomingen
5.7.3.
[gedaagde] stelt dat de door Dexia aangeboden producten ‘beleggingstechnische tekortkomingen’ vertoonden, waardoor [gedaagde] ofwel heeft gedwaald ofwel aanspraak behoort te hebben op een hoger bedrag aan schadevergoeding dan zou volgen uit de standaard toepassing van de Hof-formule. De stellingen van (de gemachtigde van) [gedaagde] , daaronder begrepen de verwijzing naar de conclusies van prof. dr. M. Damm in diens rapport van 16 september 2013 waar ook in deze procedure naar wordt verwezen, zijn in het arrest van hof Amsterdam d.d. 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135) uitgebreid besproken en verworpen (vgl. r.o. 3.18 van dat arrest). De kantonrechter volgt deze jurisprudentie. Aangezien [gedaagde] geen rechtsgevolgen aan zijn beweringen hierover verbindt, behoeven deze geen verdere bespreking.
5.7.4.
[gedaagde] stelt voorts dat de overeenkomst Cash Click Lease een certificaat-overeenkomst is en dat Dexia die overeenkomst niet zou hebben uitgevoerd en hem ook onjuist of onvoldoende zou hebben geïnformeerd. Waar [gedaagde] klaagt over de wijze waarop de hoofdsom zou zijn besteed, is de kantonrechter met Dexia van oordeel dat die vordering is verjaard. Voorts oordeelt de kantonrechter evenals het hof Amsterdam op 1 april 2014 (ECLI:GHAM:2014:1135) dat deze producten betrekking hebben op een vorderingsrecht, waarvan de omvang afhankelijk is van de koersontwikkeling van in dit geval beursgenoteerde aandelen (de AEX-Index). Dexia dan wel Koers-Kompas Effectenvernieuwing N.V., had geen contractuele verplichting om de aandelen te verwerven en onder zich te houden. Gesteld noch gebleken is dat Dexia en/of Koers-Kompas Effectenvernieuwing N.V. niet aan haar verplichtingen tot betaling van de hoofdsom vermeerderd of verminderd met de stijging dan wel daling van de overeengekomen index zou hebben voldaan. Overigens is evenmin gesteld of gebleken dat [gedaagde] op deze overeenkomst verlies zou hebben geleden.
5.8.1.
[gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat medewerkers van Dexia zijn opgetreden als adviseur bij het aangaan van de leaseovereenkomsten. [gedaagde] stelt dat hij middels een antwoordcoupon heeft aangegeven interesse te hebben in het product WinstVerDrieDubbelaar. Hij wilde sparen voor de studie van zijn kinderen. Een adviseur van LegioLease reageerde door telefonisch contact met hem op te nemen. [gedaagde] is in dat gesprek niet gewezen op enige risico’s. In de brief die hem werd toegestuurd voordat hem de eerste overeenkomst werd toegestuurd stond vermeld “Als wij uw aandelen over drie jaar verkopen is uw resultaat verdriedubbeld”. Dat is misleiding van Dexia. [gedaagde] ging ervan uit dat het een risicoloos product was waarmee hij geen verlies kon lijden en dat hij een deskundig advies kreeg dat in zijn belang was. Hij meende een zeker vermogen op te bouwen met effectenlease als aanvulling op zijn pensioen. Er was sprake van beleggingsadviezen van Legio Lease. Tevens voert [gedaagde] bij repliek aan dat er sprake zou zijn van “cold calling”, wat verboden was. Uit dien hoofde stelt [gedaagde] recht te hebben op een hogere schadevergoeding dan volgens de hiervoor genoemde jurisprudentie van het gerechtshof Amsterdam.
5.8.2.
Dexia heeft deze gang van zaken betwist. Zij wijst erop dat de overeenkomsten WinstVerDrieDubbelaar zijn aangegaan naar aanleiding van een mailing van een brochure van dat product. Van “Cold Calling” was geen sprake. [gedaagde] heeft het daarbij behorende aanvraagformulier ondertekend en opgestuurd naar Dexia. Dexia heeft daarop de overeenkomsten WinstVerDriedubbelaar en de fiscale opinie toegestuurd aan [gedaagde] , zodat hij in alle rust kon beslissen of hij die effectenleaseovereenkomst wenste aan te gaan. Hij kon navraag doen bij Dexia via het gratis informatienummer van Dexia. Dexia heeft op 21 mei en 26 mei 1999 en 4 juli 2000 de overeenkomsten van [gedaagde] ondertekend terug ontvangen. [gedaagde] heeft geen persoonlijk advies van een medewerker gehad. Hem is nimmer voorgehouden dat het om spaarovereenkomsten ging of dat de overeenkomsten risicoloos zouden zijn. Uit de overeenkomsten blijkt dat ook geenszins.
5.8.3.
De kantonrechter oordeelt dat de stellingen van [gedaagde] niet tot de conclusie leiden dat de medewerker van Dexia (destijds dus Legio Lease) zich zou hebben voorgedaan als een onafhankelijk financieel adviseur. De door hem geschetste gang van zaken, die overigens door Dexia wordt weersproken voor wat betreft het telefonisch contact, duidt veeleer op de actie van een verkoper dan op die van een persoonlijk adviseur. Uit de stellingen van [gedaagde] blijkt niet dat er sprake was van Cold Calling, waarbij hij in een telefoongesprek overgehaald zou zijn tot het aangaan van een overeenkomst. Integendeel, hij heeft zelf een aanvraag ingediend. [gedaagde] heeft voorts van aanvang af redelijkerwijs moeten dan wel kunnen weten dat hij te maken had met de aanbieder van een effectenlease product en niet met een onafhankelijke adviseur. Hij diende er derhalve op bedacht te zijn dat de verkoper van Dexia vooral de positieve kanten van haar product zou belichten. Het citaat dat [gedaagde] aanhaalt is uit zijn verband gehaald. In de brochure die [gedaagde] als bijlage 2 van productie 8 bij conclusie van antwoord in het geding brengt, is duidelijk vermeld wat de resultaten zijn bij diverse koersstijgingen en ook dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie bieden voor de toekomst. Het aandeel eigen schuld van [gedaagde] wordt er niet minder om. De stellingen van [gedaagde] op dit punt te leiden dan ook niet tot een verhoogde vergoedingsplicht van Dexia. Die vergoedingsplicht is al gegrond op het niet waarschuwen voor het aan de overeenkomsten verbonden risico van koersverlies.
Toepassing Hof-model en Hof-formule
5.9.1.
Ingevolge artikel 6:100 BW dient op de schade van de huurkoper die in beginsel voor vergoeding in aanmerking komt, in mindering te worden gebracht al het voordeel dat de huurkoper ingevolge deze of andere leaseovereenkomsten heeft genoten, zoals de aan hem gedane uitkeringen bestaande uit koerswinst en de aan hem betaalde of toekomende dividenden. Op grond van de beslissingen in het arrest HR 3 februari 2017 ECLI:NL:HR:2017:164, dienen de voordelen uit dividendbetaling en de fiscale voordelen, eerst in mindering te worden gebracht op de schade bestaande uit de betaalde leasetermijnen. Nadat de (eventuele) voordelen op die schade in mindering zijn gebracht, moet vervolgens worden beoordeeld in hoeverre de resterende door de huurkoper geleden schade op de voet van artikel 6:101 BW (eigen schuld) voor rekening van de huurkoper moet blijven.
5.9.2.
Op [gedaagde] rust de stelplicht en de bewijslast dat er volgens de criteria van de Hof-formule, sprake zou zijn van een ‘onaanvaardbaar zware last’. [gedaagde] heeft dit niet gemotiveerd gesteld, laat staan op enigerlei wijze onderbouwd.
Dexia had de derhalve het aangaan van de leaseovereenkomsten
nietbehoren te ontraden. De kantonrechter is van oordeel dat de schade ter zake betaalde termijnen en rente geheel voor rekening van [gedaagde] behoort te blijven.
In dit geval leidt toepassing van het arrest van de Hoge raad van 3 februari 2017 (t.a.p.) tot de navolgende berekening:
Het koersverlies van contract WinsverDrieDubbelaar [contractnummer] bedroeg op het einde ervan, op 14 mei 2002, (zie hiervoor onder 2.2 en 2.3): € 897,48. Hiervan dient Dexia 2/3 deel te vergoeden, dus € 598,32. [gedaagde] heeft € 966,03 wegens restschuld voldaan op 4 juni 2002 (productie 1 dagvaarding).
De wettelijke rente berekend over de door Dexia verschuldigde vergoeding van € 598,32, vanaf die dag van betaling (4 juni 2002) tot op de dag waarop Dexia een schadevergoeding van € 5.343,89 heeft uitgekeerd, op 18 januari 2012, bedraagt : € 338,86.
Ter voldoening aan haar vergoedingsplicht voor het contract [contractnummer] diende Dexia derhalve op 18 januari 2012 te voldoen: € 598,32 + € 338,36 =
€ 936,68.
Bij beëindiging op 30 juni 2003 van het contract WinsverDrieDubbelaar [contractnummer] leed [gedaagde] een koersverlies van € 4.423,86. Hiervan dient 2/3de deel voor rekening van Dexia te komen. Dit resulteert in een vergoeding van € 2.949,24. Het restant van de te betalen hoofdsom en rente bedroeg € 4.469,93. Dit bedrag is op 14 juli 2003 door [gedaagde] voldaan.
De wettelijke rente over de door Dexia verschuldigde vergoeding over de periode 14 juli 2003 tot 18 januari 2012 bedraagt: € 1.336,14. Op 18 januari 2012 diende Dexia derhalve nog te betalen: € 2.949,24 (vergoeding) + € 1.336,14 (wettelijke rente) =
€ 4.285,38.
Van de door Dexia toen betaalde schadevergoeding (zie 2.5) resteert dus:
€ 5.343,89 - € 936,68 - € 4.285,38 = € 121,83.
Dexia heeft derhalve aan [gedaagde] € 121,83 méér betaald ter zake schadevergoeding dan waartoe zij gehouden was.
Aangezien niets gesteld of gebleken is omtrent enig koersverlies op het contract Cash Click Lease nr. [contractnummer] behoeft dit verder geen bespreking en kan de vordering van Dexia ook hiervoor worden toegewezen.
5.10.
Er is geen rechtsgrond grond voor toekenning aan [gedaagde] van buitengerechtelijke incassokosten, zoals hij betoogt, maar overigens niet vordert.
5.11.
De door Dexia primair gevorderde verklaring voor recht wordt derhalve uitgesproken. [gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Dexia.

De beslissing

De kantonrechter:
Verklaart voor recht dat Dexia ten aanzien van de tussen haar en [gedaagde] gesloten overeenkomsten van effectenlease WinstVerDrieDubbelaar met nummers [contractnummer] en [contractnummer] , en Cash Click Lease nummer [contractnummer] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is;
Veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Dexia van de proceskosten, welke kosten tot op heden worden vastgesteld op € 96,01 ter zake explootkosten, € 117,- ter zake het griffierecht en
€ 500,- ter zake het salaris van haar gemachtigde;
Verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. E.J. Spoor, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 maart 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter