ECLI:NL:RBOBR:2018:2728

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
18_608
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag douchevoorziening op basis van Wmo 2015 en beoordeling van algemeen gebruikelijke renovatie

In deze zaak heeft eiseres, geboren op 29 juni 1923, een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een douchevoorziening ter vervanging van haar ligbad. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven afgewezen, omdat de gevraagde woningaanpassing als een algemeen gebruikelijke voorziening werd beschouwd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarop het college het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaarde en haar alsnog een persoonsgebonden budget (pgb) van € 901,00 toekende voor specifieke aanpassingen in de douche. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoerde dat de afwijzing onterecht was en dat er geen sprake was van een algemeen gebruikelijke renovatie.

De rechtbank heeft op 17 mei 2018 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk een medische noodzaak was voor de aanpassing en dat de afwijzing van het college niet terecht was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar van eiseres gegrond. Eiseres werd in aanmerking gebracht voor een maatwerkvoorziening woningaanpassing in de vorm van een pgb van € 5.599,00, na aftrek van het eerder toegekende bedrag. Daarnaast werd het college veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.014,00 en moest het griffierecht van € 46,00 vergoeden.

De rechtbank overwoog dat de term 'algemeen gebruikelijk' niet in de Wmo 2015 voorkomt, maar dat het college dit wel had toegepast in de Verordening Sociaal domein gemeente Eindhoven 2015. De rechtbank concludeerde dat de situatie van eiseres niet kon worden gelijkgesteld aan een algemeen gebruikelijke renovatie, gezien haar leeftijd en de medische noodzaak voor de aanpassing. De rechtbank benadrukte dat de afwijzing van het college niet in overeenstemming was met de Wmo en de relevante jurisprudentie.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/608 PROCES-VERBAAL
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 17 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. van 't Laar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Linders en D. van Galen).

Zitting hebben:

  • mr. A.F.C.J. Mosheuvel, voorzitter;
  • mr. P.A. Buijs en mr. I. Ravenschlag, leden
  • drs. M.T. Petersen, griffier.

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing afgewezen.
Bij besluit van 21 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Eiseres wordt alsnog in aanmerking gebracht voor een maatwerkvoorziening woningaanpassing in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) ter hoogte van € 901,00.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2018. Eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • herroept het primaire besluit;
  • brengt eiseres in aanmerking voor een maatwerkvoorziening woningaanpassing in de vorm van een persoonsgebonden budget tot een bedrag van € 6.500,00, verminderd met het bedrag van € 901,00 dat eiseres reeds op grond van het vernietigde bestreden besluit is uitgekeerd, zijnde € 5.599,00;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.014,00;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht van € 46,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel, voorzitter, en mr. P.A. Buijs en mr. I. Ravenschlag, leden, in aanwezigheid van drs. M.T. Petersen, griffier. De beslissing openbaar gemaakt op 17 mei 2018.
griffier voorzitter

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op 29 juni 1923, heeft een woonvoorziening aangevraagd in de vorm van het vervangen van het ligbad door een douchevoorziening.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat in de situatie van eiseres de gevraagde woningaanpassing een algemeen gebruikelijke voorziening is.
3. Naar aanleiding van het hiertegen ingediende bezwaar heeft verweerder advies gevraagd aan Trivium Plus. De arts van Trivium Plus heeft na onderzoek geconcludeerd dat er geen medische noodzaak bestond om nu of op afzienbare termijn te verhuizen. Vervanging van het ligbad door een douche met niet te hoge instap, douchezit, beugels en antislip kon een medisch adequate oplossing bieden. Het gebruik van een badplank kon niet gelden als een adequate compenserende voorziening.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft op basis van het medisch onderzoek door Trivium Plus vastgesteld dat het gebruik van een badplank niet compenserend is en eiseres is aangewezen op een douchevoorziening. Hoewel er een medische noodzaak is voor het aanbrengen van een douchevoorziening hoeft volgens verweerder geen maatwerkvoorziening te worden verstrekt voor woningaanpassingen die naar hun aard algemeen gebruikelijk zijn. Gelet op de ouderdom van de badkamer (ruim 35 jaar) en de daarmee samenhangende afschrijving, is er naar de mening van verweerder sprake van een algemeen gebruikelijke renovatie. Gelet op het medisch advies van Trivium Plus dienen in de douche, gelet op de gezondheidsklachten en beperkingen van eiseres enkele specifieke voorzieningen aangebracht te worden. De kosten van deze specifieke voorzieningen, een douchezitje, beugels en een anti-slipvloer, ter hoogte van in totaal € 901,00 komen wel voor vergoeding in aanmerking.
5. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op haar bezwaargrond dat verweerder met de opmerking dat de renovatiekosten behoren tot het gangbare bestedingspatroon, een financiële drempel heeft opgeworpen die niet in overeenstemming is met de Wmo en de hierover ontstane jurisprudentie van de CRvB. Eiseres heeft gewezen op de uitspraak van deze rechtbank van 1 juni 2017 (ECLI:NL:RBOBR:2017:3070). Eiseres stelt zich op het standpunt dat uit het verrichte onderzoek blijkt dat zij is aangewezen op een maatwerkvoorziening, die haar moet worden toegekend tenzij er sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4.4. van de Verordening Sociaal domein gemeente Eindhoven 2015 of zich één van de factoren genoemd in artikel 2.3.5, derde lid, eerste volzin van de Wmo 2015 voordoet. Dit is volgens eiseres niet het geval. Ten slotte heeft eiseres nog opgemerkt dat verweerder de proceskosten in bezwaar onjuist heeft berekend.
6. De rechtbank heeft als volgt overwogen.
7. Ingevolge artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
8. De gemeenteraad van Eindhoven heeft de Verordening Sociaal domein gemeente Eindhoven 2015 (Verordening) vastgesteld.
Artikel 4.1, aanhef en onder a, van de Verordening definieert een algemeen gebruikelijke voorziening als een voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder dan vergelijkbare producten.
Artikel 4.3, eerste lid, onder a, aanhef en onder 5o van de Verordening bepaalt dat een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt – voor zover hier relevant deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen.
9. Niet in geschil is dat een medische noodzaak bestaat voor het aanbrengen van een douchevoorziening. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een algemeen gebruikelijke renovatie.
10. De term “algemeen gebruikelijk” komt in de wettekst van de Wmo 2015 niet voor. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel is aangegeven dat algemeen gebruikelijke zaken kunnen worden uitgesloten. De Raad van verweerders gemeente heeft dat inderdaad gedaan met het hiervoor genoemde artikel 4.1, aanhef en onder a, van de Verordening. Hierbij is geen verdere toelichting gegeven.
11. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is de strekking van bepalingen zoals artikel 4.1, aanhef en onder a, van de Verordening te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de betrokkene, aannemelijk is te achten dat deze daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij niet beperkt zou zijn geweest (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:87).
12. Deze rechtbank heeft in de door eiseres aangehaalde uitspraak van 1 juni 2017 overwogen dat de belanghebbende in die zaak wel beschikte over een douche in haar woning, maar dat zij vanwege haar beperkingen was aangewezen op een ander soort douche, te weten een inloopdouche. De rechtbank achtte niet aannemelijk dat de belanghebbende zonder haar beperking dezelfde voorziening nodig zou hebben gehad. Integendeel: juist de beperking van belanghebbende dwong haar de douche aan te passen op een wijze die anders in functioneel opzicht niet nodig zou zijn geweest. Van een algemeen gebruikelijke voorziening als bedoeld in de Wmo-verordening van de gemeente in die zaak was dan ook geen sprake. Reeds hierom achtte de rechtbank de door de gemeente ingeroepen afwijzingsgrond niet van toepassing.
13. De situatie in de zaak van eiseres is vergelijkbaar met de situatie in de zaak waar de hier genoemde uitspraak betrekking op had. Eiseres had een ligbad. Dit ligbad wilde zij vanwege de heilzame werking van een warm bad niet kwijt, maar door haar beperkingen was een bad niet meer verantwoord, ook niet met gebruikmaking van de eerder op grond van de Wmo aan eiseres toegekende badplank. Eiseres heeft gesteld, en verweerder heeft niet betwist, dat de badkamer van eiseres ondanks de leeftijd van 35 jaar nog volledig functioneel was. Het ligt allerminst voor de hand dat iemand zonder de beperkingen van eiseres op 94-jarige leeftijd een goed functionerende badkamer zal gaan renoveren. Van een algemeen gebruikelijke voorziening als bedoeld in artikel 4.1, onder a, van de Verordening - door verweerder in dit geval opgevat als een algemeen gebruikelijk te achten renovatie - is dan ook geen sprake. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om die reden ten onrechte grotendeels afgewezen.
14. Verder heeft eiseres er terecht op gewezen dat de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar onjuist is berekend. Verweerder heeft de hoogte daarvan vastgesteld aan de hand van het forfaitaire bedrag per procespunt van € 495,00. Dat bedrag is inmiddels echter bij artikel II, aanhef en onder B van de Regeling van de Minister voor Rechtsbescherming van 4 december 2017, nr. 2164326 tot indexering van bedragen in de Algemene wet bestuursrecht, het Besluit proceskosten bestuursrecht en de Wet griffierechten burgerlijke zaken, in werking getreden met onmiddellijke werking op 1 januari 2018, verhoogd tot € 501,00. Verweerder heeft daarom eiseres ten onrechte een proceskostenvergoeding van € 990,00 toegekend, in plaats van een vergoeding van € 1.002,00.
14. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten heeft de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.014,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,00 en een wegingsfactor 1, vermeerderd met € 12,00 ter zake van de te laag vastgestelde proceskostenvergoeding in bezwaar). Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder eiseres het door haar gestorte griffierecht van € 46,00 moet vergoeden.
16. De voorzitter heeft er melding van gemaakt dat tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal van deze mondelinge uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op: