17.1100
5. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder, door in beschikking I een lagere waarde van de woning vast te stellen dan in de oorspronkelijke, ten aanzien van de erflater genomen, beschikking over kalenderjaar 2012 (waarin de waarde € 598.000 was), in strijd heeft gehandeld met artikel 26 van de Wet WOZ. Eiser is niet in de gelegenheid gesteld om op de verlaging te reageren en hierdoor in zijn belangen geschaad. Eiser verwijst naar de wetsgeschiedenis van artikel 26 van de Wet WOZ en naar een uitspraak van de rechtbank Breda van 6 april 2012 (ECLI:NL:RBBRE:2012:BW7970). Verweerder dient volgens eiser reeds daarom in de proceskosten te worden veroordeeld. 6. Onder verwijzing naar de rechtsoverwegingen 4.3 en 4.4 van het arrest van de Hoge Raad (HR) van 21 juni 2013 (ECLI:NL:HR:2013:CA3934) overweegt de rechtbank dat van de door eiser gestelde strijdigheid met artikel 26 van de Wet WOZ geen sprake is. Artikel 26 van de Wet WOZ strekt ertoe een nieuwe gebruiker of genotsgerechtigde een rechtsingang te bieden met betrekking tot de te zijnen aanzien geldende waarde. Daartoe neemt de heffingsambtenaar, nadat daarom is verzocht, wederom een beschikking op de voet van artikel 22 van de Wet WOZ, doch nu ten aanzien van die nieuwe gebruiker of genotsgerechtigde. De beschikking behelst derhalve een nieuwe waardevaststelling en niet slechts de bekendmaking van een reeds eerder ten aanzien van een ander genomen besluit aangaande de waardevaststelling. Dat betekent dat de indiener van een verzoek op de voet van artikel 26 van de Wet WOZ ten tijde van de indiening van dat verzoek redelijkerwijs niet ervan mag uitgaan dat het desbetreffende besluit reeds tot stand is gekomen. Evenals de HR in voormeld arrest (rechtsoverweging 5.2), concludeert de rechtbank dat het enkele feit dat verweerder de waarde van de woning bij beschikking I (ambtshalve) lager heeft vastgesteld dan bij de ten aanzien van erflater genomen beschikking, niet maakt dat verweerder de door eiser gestelde kosten moet vergoeden. De beroepsgrond faalt. 7. In geschil is de waarde van de woning op waardepeildatum 1 januari 2011. Zoals eiser ter zitting heeft toegelicht, bepleit hij primair een waarde van € 489.000 en subsidiair een waarde van € 510.000. Eiser heeft geen taxatierapport overgelegd. Verweerder verwijst ter onderbouwing van de vastgestelde waarde (€ 535.000) naar de gelijkluidende getaxeerde waarde, zoals opgenomen in het taxatierapport dat op 23 juni 2017 is opgesteld door taxateur P.F. Sijben.
8. Op verweerder rust de last te bewijzen dat de door hem in beroep verdedigde waarde niet te hoog is. De beantwoording van de vraag of verweerder aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat door eiser is aangevoerd. De taxateur van verweerder heeft de objectkenmerken vastgelegd in voornoemd taxatierapport. Deze objectkenmerken zijn door eiser niet weersproken. Dit betekent dat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep uitgaat van de juistheid van de in het taxatierapport beschreven objectgegevens.
9. Verweerder heeft de waarde in de beroepsfase onderbouwd met zes vergelijkings-objecten, alle gelegen te [woonplaats] , te weten [adres] , [adres] , [adres] , [adres] , [adres] en [adres] . In het taxatierapport zijn waardematrices opgenomen, met een korte toelichting per vergelijkingsobject. De vergelijkingsobjecten hoeven niet identiek aan de woning te zijn om te kunnen dienen als referentie voor het waardeniveau van de woning. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat met de verschillen, waaronder het bouwjaar, de inhoud, de staat van onderhoud, perceelgrootte en bijgebouwen, tussen de woning en de vergelijkingsobjecten voldoende rekening is gehouden. De waardebepaling berust in zoverre niet op onjuiste uitgangspunten.
10. Eiser heeft aangevoerd dat de transactiedata van de vergelijkingsobjecten [adres] , [adres] en [adres] te ver verwijderd zijn van de waardepeildatum en daarom niet als onderbouwing kunnen dienen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende toegelicht dat dat het aantal beschikbare transacties, door de moeilijke marktomstandigheden in verband met de crisis op de woningmarkt, rond de waardepeildatum beperkt was. Na de waardepeildatum is sprake geweest van een dalende markt. De verkoopcijfers die in een dalende markt na de waardepeildatum zijn gerealiseerd, moeten geacht worden een lager waardeniveau te representeren dan het waardniveau op de peildatum. De verkoopcijfers zijn daarvoor niet gecorrigeerd, zodat eiser volgens verweerder op geen enkele manier in zijn belangen is geschaad. De rechtbank heeft geen reden om aan de toelichting van verweerder te twijfelen. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser geen verkoopcijfers heeft genoemd die dichter bij de waardepeildatum zijn gelegen en die een lagere waarde ondersteunen.
11. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten de woning inpandig op te nemen, overweegt de rechtbank dat verweerder niet is gehouden tot het in alle gevallen uitvoeren van een inpandige opname. De beroepsgrond slaagt niet. Tot het doen uitvoeren van een inpandige opname kan aanleiding bestaan indien onduidelijkheid bestaat over bepaalde kenmerken van het object of tussen verweerder en eiser in geschil is welke kenmerken een object heeft. Deze situaties doen zich hier niet voor. Ook overigens heeft verweerder geen aanleiding behoeven te zien voor een inpandige opname. In het taxatierapport bevinden zich 28 foto’s van de woning, die een weergave vormen van de inpandige toestand van de woning, alsmede van de aanwezige tuin. Verweerder heeft gesteld dat de taxateur zich aan de hand van dit fotomateriaal een goed beeld van de toestand van de woning heeft kunnen vormen. De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Het door eiser in dit verband gestelde geeft daarvoor onvoldoende aanleiding.
12. Eiser heeft verder aangevoerd dat sprake is van waardedrukkende factoren. De garage heeft geen verwarming en staat niet in directe verbinding met het huis. In de woning is er alleen in de woonkamer vloerverwarming. Het schilderwerk van de woning is slecht, met name de dakkapellen zijn er slecht aan toe. De tuin is overwoekerd en is slechts via de bijkeuken toegankelijk, de woning heeft geen tweede verdieping en de badkamer, keuken en ook het overige in de woning zijn gedateerd en de CV ketel uit 2002 is aan vervanging toe.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat, voor zover er sprake is van waardedrukkende factoren, daarmee voldoende rekening is gehouden. Zo is verweerder bij de waardering uitgegaan van een gedateerde staat van de woning, maar was volgens verweerder in het algemeen geen sprake van slecht schilderwerk, hooguit bij de boeiboorden. De onderhoudstoestand was voldoende. Ook kan niet worden gesteld dat de tuin was overwoekerd. Verweerder acht de negatieve factoren, voor zover aanwezig, voldoende verdisconteerd in de prijs per m3. Deze is voor de woning namelijk € 392, waar de gemiddelde prijs per m3 van de vergelijkingsobjecten € 502 bedraagt. De rechtbank acht hiermee de mogelijke waardedruk die uitgaat van voornoemde factoren voldoende verdisconteerd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat een hogere correctie dient te worden toegepast.
13. Eiser heeft aangevoerd dat de woning is gelegen naast een hondenuitlaatplaats, hetgeen in de zomer stankoverlast veroorzaakt. Eiser vindt dat verweerder hiermee bij de waardering onvoldoende rekening heeft gehouden. Volgens verweerder is er geen sprake van een hondenuitlaatplaats naast de woning. Uit het taxatierapport volgt dat de woning een fraaie, rustige ligging heeft, met links een plantsoen met waterpartij en achter een bos. Het is zeer waarschijnlijk dat mensen met honden langskomen. Men kan de hond uitlaten in het gras naast de waterpartij, die op korte afstand van de woning is gelegen, maar er is geen sprake van een als zodanig aangewezen hondenuitlaatplaats. De rechtbank heeft geen reden om aan de toelichting van verweerder te twijfelen. Hoewel, gelet op deze toelichting, niet uitgesloten is dat van enige stank ten gevolge van hondenpoep sprake zou kunnen zijn, is niet aannemelijk geworden dat sprake is van dusdanige stankoverlast, dat daarvan een waardedrukkend effect uitgaat. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Voorgaande overwegingen leiden de rechtbank tot de conclusie dat verweerder met het door hem overgelegde taxatierapport en de bijbehorende matrices in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. De rechtbank is om die reden van oordeel dat de door verweerder voor de woning per waardepeildatum 1 januari 2011 vastgestelde waarde van € 535.000 niet te hoog is.
15. Eiser heeft ter onderbouwing van de door hem bepleite waarden van € 489.000 en € 510.000 geen taxatierapport overgelegd en deze waarden ook anderszins niet aannemelijk gemaakt. De enkele verwijzing naar het in 2017 gerealiseerde eigen verkoopcijfer van de woning acht de rechtbank onvoldoende. Nog daargelaten het feit dat het eigen verkoopcijfer enkele jaren na de waardepeildatum (1 januari 2011) is gerealiseerd, heeft eiser geen inzicht geboden in hoe hij, uitgaande van dat verkoopcijfer, tot de bepleite waarden is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat eiser de door hem bepleite waarden niet aannemelijk heeft gemaakt.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.