ECLI:NL:RBOBR:2019:4848

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2019
Publicatiedatum
20 augustus 2019
Zaaknummer
18/2661
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A. Werner, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin werd vastgesteld dat hij per 13 juni 2018 weer arbeidsgeschikt was. Dit besluit volgde op een eerdere aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en een daaropvolgende afwijzing van zijn bezwaar. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail uiteengezet, waarbij eiser zijn klachten over duizeligheid en andere gezondheidsproblemen naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en dat de medische beperkingen van eiser niet objectief konden worden onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat eiser geschikt was voor de geduide functies, ondanks zijn klachten. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/2661

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A. Werner),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: A.G. Lavrijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser per 13 juni 2018 weer arbeidsgeschikt is voor zijn arbeid.
Bij besluit van 2 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2019. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser was werkzaam als monteur gemalenbouw voor 40 uur per week. Op 17 januari 2014 heeft hij zich ziek gemeld in verband met psychische klachten. Op 28 oktober 2015 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd. Bij besluit van 24 december 2015 is de behandeling van zijn aanvraag uitgesteld, omdat zijn werkgever niet alle verplichtingen voor de re-integratie is nagekomen, in verband waarmee de periode waarin eiser tijdens zijn ziekte recht heeft op loon is verlengd tot 13 januari 2017. Het daartegen door de werkgever gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 juni 2016 ongegrond verklaard. Bij besluit van 25 november 2016 heeft verweerder vastgesteld dat eiser per 9 november 2016 geen uitkering op grond van de WIA kan krijgen, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Van 3 juli 2017 tot 25 augustus 2017 heeft eiser voor 40 uur per week gewerkt in de machinebouw. Op 30 oktober 2017 heeft eiser zich ziek gemeld. Hij is toen in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidwet. Bij besluit van 29 januari 2018 heeft verweerder vastgesteld dat eiser vanaf 29 januari 2018 in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Vervolgens is het primaire besluit genomen.
2. Bij het bestreden besluit is eiser geschikt geacht voor het uitoefenen van de op 25 november 2016 geduide functies, te weten wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050); productiemedewerker textiel, geen kleding (excl. patroontekenen, in- en verkoop (SBC-code 272043); productiemedewerker (samenstellen van producten) (SBC-code 111180); machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) (SBC-code 264122), medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010).
3. Eiser voert aan dat verweerder weliswaar heeft beoordeeld wat hij kan tillen met de klachten die hij heeft aan zijn linkerarm, maar dat hij vooral last heeft van duizeligheid. Hij betoogt dat verweerder stelt dat deze klachten niet geobjectiveerd kunnen worden. Hij stelt echter dat vaststaat dat hij probeert de oorzaak van zijn klachten te achterhalen. Hij heeft daartoe het initiatief genomen en twee keer een second opinion aangevraagd. Hij voelt zich onbegrepen omdat niemand met hem meedenkt. Hij stelt dat hij niet een uur lang geconcentreerd bezig kan zijn zonder dat hij in verband met duizeligheid moet gaan zitten. Hij stelt dat hij daarom ook niet 40 uur per week kan werken.
4. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) dient dit artikel aldus uitgelegd te worden dat slechts sprake is van arbeidsongeschiktheid als een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluit over de arbeidsongeschiktheid mag baseren op een rapport opgesteld door een verzekeringsarts (Bezwaar en Beroep, B&B). Dat kan anders zijn in het geval waarin de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts (B&B) geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (B&B) heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.
6. De rechtbank acht verweerders onderzoek voldoende zorgvuldig. Daarbij acht zij van belang dat de arts een anamnese heeft afgenomen en eiser lichamelijk en psychisch heeft onderzocht tijdens het spreekuur van 6 juni 2018. Daarnaast heeft de arts het dossier bestudeerd en heeft zij overlegd met verzekeringsarts P. Blok. In bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B het dossier en het bezwaarschrift bestudeerd. Daarnaast heeft de verzekeringsarts een anamnese afgenomen tijdens het spreekuur van 10 september 2018 en eiser psychisch onderzocht. Een lichamelijk onderzoek vond niet plaats, omdat het dossier recente medische informatie van de behandelend sector bevatte, waardoor dit geen meerwaarde had. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat zijn rapport inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd. Op basis van het onderzoek is eiser ongeschikt geacht voor het verrichten van zijn werk in de machinebouw voor 40 uur per week, maar wordt hij wel in staat geacht de geduide functies te verrichten.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat verweerder eisers belastbaarheid onjuist heeft ingeschat. Verweerder is ermee bekend dat eiser last heeft van duizeligheid, piepende oren, druk in het hoofd, depressieve klachten en rug- en linkerarmklachten. De rechtbank heeft geen reden aan te nemen dat verweerder de hiermee verband houdende (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit brieven van neuroloog R.A.R. Gons van 27 november 2017, 13 december 2017, 16 januari 2018 en 20 juli 2018 blijkt dat deze geen neurologische afwijkingen heeft kunnen vaststellen die de duizeligheid kunnen verklaren. Omdat voor een beoordeling van de arbeidsongeschiktheid slechts beperkingen die voortvloeien uit een objectief vast te stellen ziekte of gebrek van belang zijn, en eisers duizeligheid niet door objectieve medische gegevens wordt onderbouwd, bestond geen aanleiding ten aanzien van de duizeligheid nadere beperkingen - zoals een urenbeperking - op te nemen. Het feit dat eiser zelf het initiatief heeft genomen om de oorzaak van zijn klachten te achterhalen, bijvoorbeeld door het aanvragen van second opinions, maakt dat niet anders. De rechtbank begrijpt dat het eiser frustreert dat ondanks de klachten die hij ervaart en de door hem genomen initiatieven, geen beperkingen in verband met duizeligheid worden aangenomen, maar het feit dat het niet aan hem te wijten is dat zijn klachten niet met objectieve medische gegevens kunnen worden onderbouwd, maakt niet dat deze klachten in afwijking van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW, toch bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid betrokken kunnen worden. Van een situatie als bedoeld in de uitspraak van de CRvB van 10 april 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AB1847, is geen sprake.
8. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen moet hij in staat worden geacht de geduide functies te verrichten. De rechtbank ziet geen grond voor twijfel aan de conclusie dat eiser geschikt is voor deze functies.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Bijleveld, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 19 augustus 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.