Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2019 in de zaak tussen
[bedrijf] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres
de heffingsambtenaar van de gemeente Boxmeer, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
De 21 resterende objecten zijn projectmatig te bouwen koopwoningen. Eiseres heeft op
169 m². [adressen] betreffen hoekwoningen, met een inhoud van 425 m³ en een perceel van 170 m². [adressen] betreffen hoekwoningen, met een inhoud van 394 m³ en een perceel van 124 m². [adressen] betreffen rijwoningen, met een inhoud van 376 m³ en een perceel van 124 m². Alle genoemde woningen hebben een vrijstaande berging.
“De door de splitsing in appartementsrechten ontstane gedeelten die zijn bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt, vormen niettemin één onroerende zaak indien zij bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren. Het onder 5.4.3. bedoelde gebruik van de gedeelten berustte op 1 januari 1997 weliswaar bij belanghebbende, maar dit gebruik behelsde niet méér dan de tijdelijk te achten toestand van het zijn van eigenaar van appartementen die -zo leidt het Hof af uit de stukken- bestemd waren voor de verkoop en die op 1 januari 1997 nog in aanbouw waren. Alsdan dient voor de toepassing van artikel 16, aanhef en onderdeel d, van de Wet WOZ doorslaggevende betekenis te worden toegekend aan de omstandigheid dat de appartementen bestemd waren om na voltooiing te dienen voor bewoning door de onderscheidenlijke eigenaren, boven de omstandigheid dat de appartementen op 1 januari 1997 bij belanghebbende in gebruik waren in het kader van de (tijdelijke situatie van) bouw. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de kennelijke bedoeling van de wetgever is geweest met de bepaling van artikel 16, aanhef en letter d, van de Wet WOZ een praktische regel in het leven te roepen voor gevallen waarin eigendommen naar maatschappelijke opvatting bij elkaar behoren en daardoor het aantal beschikkingen en aanslagen te beperken. Deze doelstelling wordt gediend door meteen na de splitsing in appartementsrechten even zovele onroerende zaken in de zin van artikel 16 van de Wet WOZ te onderscheiden als er appartementen zijn die zijn bestemd voor gebruik als afzonderlijk geheel. Immers, de toepassing van de samenstelbepaling zou in dergelijke gevallen voor één jaar of enkele jaren het aantal beschikkingen en aanslagen mogelijk terugdringen, maar daartegenover van verweerder vergen dat hij zich telkenmale op de hoogte stelt van de feitelijke situatie met betrekking tot de vordering van de bouw en/of de verkoop van de appartementen teneinde beschikkingen en aanslagen daaraan aan te passen.”
Wet WOZ is de rechtbank van oordeel dat, anders dan verweerder meent, deze 21 objecten naar de omstandigheden beoordeeld bij het begin van het belastingjaar (te weten 1 januari 2018) bij elkaar horen omdat al die objecten samen voor één organisatorisch doel werden aangewend: de transformatie tot 21 zelfstandige woningen die zouden worden verkocht. Hieraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat drie objecten ( [adressen] ) vóór 1 januari 2018 waren verkocht. Deze objecten vallen immers buiten dit geding, omdat eiseres niet langer het eigendom heeft van deze drie objecten. Net als in de uitspraak van 4 april 2019 van gerechtshof Amsterdam is overwogen, is ook in onderhavige zaak gesteld noch gebleken, terwijl verweerder voldoende gelegenheid heeft gehad dergelijke stukken in het geding te brengen, dat zich vóór 1 januari 2018 al een kadastrale splitsing heeft voorgedaan. De rechtbank voegt hieraan toe dat de inschrijving van de leveringsakten in het kadaster van de 21 woningen na 1 januari 2018 heeft plaatsgevonden. Het beroep van eiseres op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 18 juli 2003 dat aan de toepassing van de samenstelbepaling niet wordt toegekomen, gaat dan ook niet op.
Ten overvloede overweegt het Hof dat de heffingsambtenaar voor het juist afgebakende object een nieuwe waardebeschikking kan geven. In de wet is hiervoor geen termijn gesteld. In het Schipholarrest heeft de Hoge Raad hieromtrent het volgende overwogen:
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de waardebeschikkingen en de hierop gebaseerde aanslagen onroerendezaakbelastingen van de onroerende zaken aan [adressen] ;
- draagt verweerder op om ter zake van de onroerende zaak aan de [adressen]
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.802.