Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2020 in de zaak tussen
Stichting Brabantse Milieufederatie, te Tilburg,
[bedrijf], te [vestigingsplaats] .
Procesverloop
Overwegingen
- Op 28 juli 2015 heeft verweerder een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM-natuur) aan de derde-partij verleend voor het wijzigen van de inrichting op het adres [adres] te [vestigingsplaats] . In de inrichting worden 81 melk- en kalfkoeien, 79 stuks vrouwelijk jongvee, 10 vleesstieren en 33.000 vleeskuikens gehouden.
- Bij brief van 3 mei 2019 hebben eisers verweerder verzocht de geldende omgevingsvergunning(en) - OBM (meer concreet: de OBM van 2015) in te trekken voor zover gedurende drie jaar minder dieren zijn gehouden dan vergund: voor het meerdere van 20.000 vleeskuikens en 104 stuks rundvee. Daarnaast hebben zij verweerder verzocht handhavend op te treden wegens overtreding van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
- Op 8 juli 2019 is er een bedrijfscontrole uitgevoerd door de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant. Bij deze controle is vastgesteld dat in de inrichting 13.410 vleeskuikens in stal 3 en 5.950 vleeskuikens in stal 4 aanwezig waren. Er was op dat moment geen rundvee aanwezig in de stallen 1 en 5.
- Tegen het ontwerpbesluit van 9 augustus 2019 tot afwijzing van het verzoek tot intrekking hebben eisers op 20 augustus 2020 zienswijzen ingediend. Zij wijzen erop dat al meer dan drie jaar veel minder dieren worden gehouden dan vergund.
- Verweerder hanteert beleid met betrekking tot het intrekken van vergunningen, het “Uitvoeringsbeleid Kwaliteit Vergunningen, Toezicht en Handhaving Reusel-De Mierden” (Uitvoeringsbeleid). De eerste herziening van dit beleid “Uitvoeringsbeleid Kwaliteit Vergunningen, Toezicht en Handhaving, 1e herziening Reusel-De Mierden” is in werking getreden op 18 januari 2020 (na het bestreden besluit).
De rechtbank is van oordeel dat eisers verweerder niet lukraak kunnen verzoeken om de omgevingsvergunning van een willekeurige veehouderij in te trekken. Dat hebben eisers ook niet gedaan. Zij hebben de meeste verzoeken onderbouwd met de resultaten van meitellingen uit het verleden. of zij hebben de verzoeken op een andere wijze onderbouwd Meitellingen zijn onderdeel van de gecombineerde opgave die agrariërs omstreeks de maand mei van ieder kalenderjaar moeten indienen bij de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) (of de voorloper van deze organisatie) in verband met mestregelgeving en andere agrarische onderwerpen. Hierbij geven zij onder andere het aantal dieren aan dat wordt gehouden. Dit is een momentopname. Maar ook momentopnames over meerdere jaren kunnen een aanwijzing zijn dat er gedurende een periode minder dieren zijn gehouden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft hierover in het verleden onder het regime van de voormalige Hinderwet geoordeeld dat meitellingen een begin van bewijs kunnen opleveren dat er minder dieren zijn gehouden en dat (onder het regime van artikel 27, derde lid, van de Hinderwet) de Hinderwetvergunning gedeeltelijk is vervallen. Als sprake is van zo’n begin van bewijs, dan komt de bewijslast van het tegendeel bij verweerder te liggen. De Afdeling heeft deze lijn doorgetrokken in de uitspraken van 20 mei 2015
Als de stallen van een bedrijf niet zijn gebouwd, dan is verweerder bevoegd de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo na drie jaar in te trekken. Daarover verschillen partijen niet van mening. Maar kan verweerder de vergunning ook gedeeltelijk intrekken, bijvoorbeeld als de ene stal er wel staat en de andere niet? De Afdeling heeft in een uitspraak van 4 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2610) overwogen dat de bevoegdheid tot intrekken ook bestaat wanneer van een deel van de vergunning gedurende drie jaar geen gebruik is gemaakt.
(ECLI:NL:RVS:2008:BG1831) en 29 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:857 onder aan rechtsoverweging 6.2). Een andere uitleg zou ertoe leiden dat verweerder bij iedere vermindering van het aantal dieren na drie jaar zou moeten bezien of de omgevingsvergunning voor dat deel moet worden ingetrokken. Gelet op de veel voorkomende fluctuaties in het aantal dieren dat wordt gehouden in een veehouderij die inherent zijn aan de bedrijfsvoering van een veehouder, is dit een (te) zware bestuurlijke taak.