Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[naam 1] B.V., te [vestigingsplaats 1] , verzoekster
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Asten, verweerder
Oostappen Vakantiepark Prinsenmeer B.V.,( OVP ) te [vestigingsplaats 2] , gemachtigde: mr. M.Ph.A. Senders.
Procesverloop
Beslissing
- schorst het bestreden besluit met betrekking tot de huisvesting van twee arbeidsmigranten in één recreatieverblijf die op of omstreeks 30 april 2021 positief zijn getest op COVID-19 op het vakantiepark van OVP tot 1 juni 2021;
- verbindt hieraan de voorwaarde dat verzoekster uiterlijk 3 mei 2021 aangeeft in welke recreatieverblijf de betreffende arbeidsmigranten verblijven;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige af;
Overwegingen
- OVP exploiteert op percelen aan de [adres] een vakantiepark, genaamd Vakantiepark Prinsenmeer . Aan de gronden waarop de chalets en stacaravans staan is op grond van het bestemmingsplan “Ommel Recreatiepark Prinsenmeer 2017” (bestemmingsplan) de bestemming “Recreatie” toegekend.
- Verzoekster heeft een aantal recreatieverblijven gehuurd op het vakantiepark van OVP , dan wel een aan OVP gelieerde vennootschap. Verzoekster is een uitzendorganisatie die buitenlandse arbeidskrachten (arbeidsmigranten) levert ten behoeve van bedrijven in de regio van Asten. Onderdeel van de contracten tussen verzoekster en de arbeidsmigranten is dat verzoekster de huisvesting van de arbeidsmigranten regelt. Hierbij is niet vastgelegd dat verzoekster de arbeidsmigranten op een bepaalde locatie moet huisvesten. De huisvesting dient wel te beschikken over een SNF keurmerk.
- In 2016 heeft OVP twee aanvragen ingediend voor de huisvesting van arbeidsmigranten. De eerste aanvraag is buiten behandeling gelaten, de tweede aanvraag is door haar ingetrokken.
- Bij besluit van 1 maart 2019 heeft verweerder OVP gelast om uiterlijk 1 mei 2019 alle bewoning door arbeidsmigranten - of verblijf van arbeidsmigranten anders dan voor recreatie - van de recreatieverblijven op Vakantiepark Prinsenmeer te beëindigen en beëindigd te houden. Daarbij is aangegeven dat eiseres, indien zij niet tijdig aan deze last voldoet, een dwangsom verbeurt van € 50.000,00 per keer dat wordt geconstateerd dat de overtreding, te weten het strijdig gebruik van de recreatieverblijven op het vakantiepark, niet is beëindigd en beëindigd is gehouden, met een maximum van één verbeuring per week en een totaal van € 500.000,00.
- Op 8 mei 2019 heeft verzoekster in een brief aan OVP aangegeven dat, als er geen arbeidsmigranten op het vakantiepark mogen worden gehuisvest, dit grote gevolgen heeft voor de arbeidsmigranten zelf, de uitzendorganisaties en opdrachtgevers in de gemeente Asten.
- Bij besluit van 24 december 2019 heeft verweerder het bezwaar van OVP ongegrond verklaard.
- Bij uitspraak van 19 oktober 2020 (ECLI:NL:RBOBR:2020:5090) heeft de rechtbank het door OVP ingestelde beroep tegen de beslissing op bezwaar van 24 december 2019 ongegrond verklaard. Daarbij stelde de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de huisvesting van arbeidsmigranten op het vakantiepark in strijd is met het geldende bestemmingsplan en dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden. Er was geen sprake van concreet zicht op legalisatie en dat verweerder tijdens de onderhandelingen over een eventuele overeenkomst geen toezeggingen heeft gedaan. Verder is er geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhavend op treden hadden moeten afzien. Het handhavend optreden was niet onevenredig dan wel onzorgvuldig.
- OVP is tegen deze uitspraak in beroep gegaan en heeft gelijktijdig een voorlopige voorziening ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft in zijn uitspraak van 24 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:606) overwogen dat hij niet twijfelt aan de juistheid van de uitspraak van de rechtbank waarin het beroep van OVP ongegrond is verklaard. Verder is overwogen dat het gemeentelijk belang bij beëindiging van de met het bestemmingsplan strijdige situatie zwaarder weegt dan het belang van derde-partij om de arbeidsmigranten in strijd met het bestemmingsplan ter plaatse te mogen blijven huisvesten. Gezien het feit dat de overtreding vaststaat heeft de voorzieningenrechter besloten het door OVP ingediende schorsingsverzoek af te wijzen. Verweerder heeft in het kader van de opgelegde dwangsommen, 10 controles uitgevoerd in de periodes van 1 december 2020 tot en met 11 februari 2021. Tijdens deze controles heeft verweerder geconstateerd dat OVP de overtreding nog steeds niet heeft beëindigd en dat nieuwe uitzendbureaus nu huisvesten op dit perceel.
- Op 24 februari 2021 heeft verweerder OVP laten weten dat hij voornemens is om een nieuwe last onder dwangsom op te leggen met betrekking tot de geconstateerde overtreding, bestaande uit de huisvesting van arbeidsmigranten in strijd met het bestemmingsplan op het adres [adres] . OVP heeft zienswijzen ingediend. Verweerder heeft daarna het bestreden besluit genomen.
- OVP heeft verzoekster gesommeerd de door haar gehuurde recreatieverblijven te verlaten vóór 3 mei 2021.
- Op het moment van het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening waren arbeidsmigranten in dienst van verzoekster gehuisvest op het vakantiepark van OVP . Verzoekster heeft voor 3 mei 2021 de huisvesting van 75 van deze arbeidsmigranten op een andere locatie geregeld. Zij heeft verder geregeld dat voor 1 juli 2021 de overige arbeidsmigranten worden gehuisvest op andere locaties.
- Op 29 april 2021 heeft verweerder nog een controle uitgevoerd. Hierbij heeft verweerder vastgesteld dat verzoekster, op twee mensen na, geen arbeidsmigranten meer heeft gehuisvest op OVP . Verzoekster heeft ter zitting bevestigd dat de arbeidsmigranten die met haar een contract hebben gesloten, zijn ondergebracht op een andere locatie. Deze huisvesting voldoet niet aan de door verzoekster gestelde eisen. Twee mensen die met verzoekster een contract hebben gesloten verblijven nog op het vakantiepark van OVP . Zij zijn recent positief getest op COVID-19 en zijn in quarantaine.
3.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen dient te worden. Het thans bestreden besluit, betreft de tweede last onder dwangsom die opgelegd is aan OVP . Zij en daarmee ook verzoekster hebben, na oplegging van de eerste dwangsom, meer dan twee jaar de tijd gehad om de illegale situatie te beëindigen. Er is sprake van een voortdurende overtreding. Beide partijen — zowel OVP als verzoekster — hebben de eerste begunstigingstermijn ongebruikt laten verstrijken en op geen enkele wijze aanstalten gemaakt om de niet bestreden overtredingen te beëindigen