ECLI:NL:RBOBR:2021:2191

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
SHE 21/998
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van last onder dwangsom voor huisvesting arbeidsmigranten op vakantiepark in verband met COVID-19 besmetting

Op 30 april 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen de gemeente Asten en Oostappen Prinsenmeer BV (OVP) over de huisvesting van arbeidsmigranten op vakantiepark Prinsenmeer. De gemeente had OVP een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtredingen van het bestemmingsplan, waarbij OVP werd gesommeerd om de huisvesting van arbeidsmigranten te beëindigen. Een uitzendorganisatie die recreatieverblijven huurt, heeft bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij de verblijven kan blijven gebruiken totdat passende huisvesting is gevonden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de uitzendorganisatie als belanghebbende kan worden aangemerkt, gezien het tegengestelde belang met OVP.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de huisvesting van arbeidsmigranten in strijd is met het bestemmingsplan en dat er geen zicht is op legalisatie. Echter, in het licht van de COVID-19 pandemie en de besmetting van twee arbeidsmigranten, heeft de voorzieningenrechter besloten om het bestreden besluit te schorsen voor deze twee personen tot 1 juni 2021. Dit is gedaan om te voorkomen dat zieke mensen verplaatst worden, wat risico's met zich meebrengt. De voorzieningenrechter heeft OVP en de gemeente Asten opgedragen om uiterlijk 3 mei 2021 te informeren in welk recreatieverblijf de besmette arbeidsmigranten verblijven. De overige verzoeken van de uitzendorganisatie zijn afgewezen, en de gemeente is veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de uitzendorganisatie.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/998
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 april 2021 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [vestigingsplaats 1] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M. Peeters),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Asten, verweerder

(gemachtigden: mr. R. Benhadi, mr. Y. Demirci en mr. S. Rotman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Oostappen Vakantiepark Prinsenmeer B.V.,( OVP ) te [vestigingsplaats 2] , gemachtigde: mr. M.Ph.A. Senders.

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan OVP een last onder dwangsom vanwege de geconstateerde overtreding, bestaande uit de huisvesting van arbeidsmigranten in strijd met het bestemmingsplan op het adres [adres] opgelegd van € 250.000,- per week dat sprake is van een overtreding van artikel 2.1. eerste lid aanhef en onder c van de Wabo, met een maximaal te verbeuren dwangsom van
€ 2.5000.000,-. OVP moet de overtreding vóór 3 mei 2021 beëindigen en beëindigd houden.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is online behandeld op 30 april 2021. Namens verzoekster is heer A. Bacharidis verschenen en de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. OVP heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit met betrekking tot de huisvesting van twee arbeidsmigranten in één recreatieverblijf die op of omstreeks 30 april 2021 positief zijn getest op COVID-19 op het vakantiepark van OVP tot 1 juni 2021;
  • verbindt hieraan de voorwaarde dat verzoekster uiterlijk 3 mei 2021 aangeeft in welke recreatieverblijf de betreffende arbeidsmigranten verblijven;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,00 aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00, te betalen aan verzoekster.

Overwegingen

Inleiding
1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering. Eerst zal de voorzieningenrechter een overzicht geven van de feiten zoals die zijn gebleken uit het dossier en de zitting. Daarna gaat de voorzieningenrechter in op de vraag of verzoekster als belanghebbende kan worden aangemerkt en of sprake is van een spoedeisend belang. Dan wordt het verzoek inhoudelijk behandeld.
Feiten
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
  • OVP exploiteert op percelen aan de [adres] een vakantiepark, genaamd Vakantiepark Prinsenmeer . Aan de gronden waarop de chalets en stacaravans staan is op grond van het bestemmingsplan “Ommel Recreatiepark Prinsenmeer 2017” (bestemmingsplan) de bestemming “Recreatie” toegekend.
  • Verzoekster heeft een aantal recreatieverblijven gehuurd op het vakantiepark van OVP , dan wel een aan OVP gelieerde vennootschap. Verzoekster is een uitzendorganisatie die buitenlandse arbeidskrachten (arbeidsmigranten) levert ten behoeve van bedrijven in de regio van Asten. Onderdeel van de contracten tussen verzoekster en de arbeidsmigranten is dat verzoekster de huisvesting van de arbeidsmigranten regelt. Hierbij is niet vastgelegd dat verzoekster de arbeidsmigranten op een bepaalde locatie moet huisvesten. De huisvesting dient wel te beschikken over een SNF keurmerk.
  • In 2016 heeft OVP twee aanvragen ingediend voor de huisvesting van arbeidsmigranten. De eerste aanvraag is buiten behandeling gelaten, de tweede aanvraag is door haar ingetrokken.
  • Bij besluit van 1 maart 2019 heeft verweerder OVP gelast om uiterlijk 1 mei 2019 alle bewoning door arbeidsmigranten - of verblijf van arbeidsmigranten anders dan voor recreatie - van de recreatieverblijven op Vakantiepark Prinsenmeer te beëindigen en beëindigd te houden. Daarbij is aangegeven dat eiseres, indien zij niet tijdig aan deze last voldoet, een dwangsom verbeurt van € 50.000,00 per keer dat wordt geconstateerd dat de overtreding, te weten het strijdig gebruik van de recreatieverblijven op het vakantiepark, niet is beëindigd en beëindigd is gehouden, met een maximum van één verbeuring per week en een totaal van € 500.000,00.
  • Op 8 mei 2019 heeft verzoekster in een brief aan OVP aangegeven dat, als er geen arbeidsmigranten op het vakantiepark mogen worden gehuisvest, dit grote gevolgen heeft voor de arbeidsmigranten zelf, de uitzendorganisaties en opdrachtgevers in de gemeente Asten.
  • Bij besluit van 24 december 2019 heeft verweerder het bezwaar van OVP ongegrond verklaard.
  • Bij uitspraak van 19 oktober 2020 (ECLI:NL:RBOBR:2020:5090) heeft de rechtbank het door OVP ingestelde beroep tegen de beslissing op bezwaar van 24 december 2019 ongegrond verklaard. Daarbij stelde de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de huisvesting van arbeidsmigranten op het vakantiepark in strijd is met het geldende bestemmingsplan en dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden. Er was geen sprake van concreet zicht op legalisatie en dat verweerder tijdens de onderhandelingen over een eventuele overeenkomst geen toezeggingen heeft gedaan. Verder is er geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhavend op treden hadden moeten afzien. Het handhavend optreden was niet onevenredig dan wel onzorgvuldig.
  • OVP is tegen deze uitspraak in beroep gegaan en heeft gelijktijdig een voorlopige voorziening ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft in zijn uitspraak van 24 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:606) overwogen dat hij niet twijfelt aan de juistheid van de uitspraak van de rechtbank waarin het beroep van OVP ongegrond is verklaard. Verder is overwogen dat het gemeentelijk belang bij beëindiging van de met het bestemmingsplan strijdige situatie zwaarder weegt dan het belang van derde-partij om de arbeidsmigranten in strijd met het bestemmingsplan ter plaatse te mogen blijven huisvesten. Gezien het feit dat de overtreding vaststaat heeft de voorzieningenrechter besloten het door OVP ingediende schorsingsverzoek af te wijzen. Verweerder heeft in het kader van de opgelegde dwangsommen, 10 controles uitgevoerd in de periodes van 1 december 2020 tot en met 11 februari 2021. Tijdens deze controles heeft verweerder geconstateerd dat OVP de overtreding nog steeds niet heeft beëindigd en dat nieuwe uitzendbureaus nu huisvesten op dit perceel.
  • Op 24 februari 2021 heeft verweerder OVP laten weten dat hij voornemens is om een nieuwe last onder dwangsom op te leggen met betrekking tot de geconstateerde overtreding, bestaande uit de huisvesting van arbeidsmigranten in strijd met het bestemmingsplan op het adres [adres] . OVP heeft zienswijzen ingediend. Verweerder heeft daarna het bestreden besluit genomen.
  • OVP heeft verzoekster gesommeerd de door haar gehuurde recreatieverblijven te verlaten vóór 3 mei 2021.
  • Op het moment van het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening waren arbeidsmigranten in dienst van verzoekster gehuisvest op het vakantiepark van OVP . Verzoekster heeft voor 3 mei 2021 de huisvesting van 75 van deze arbeidsmigranten op een andere locatie geregeld. Zij heeft verder geregeld dat voor 1 juli 2021 de overige arbeidsmigranten worden gehuisvest op andere locaties.
  • Op 29 april 2021 heeft verweerder nog een controle uitgevoerd. Hierbij heeft verweerder vastgesteld dat verzoekster, op twee mensen na, geen arbeidsmigranten meer heeft gehuisvest op OVP . Verzoekster heeft ter zitting bevestigd dat de arbeidsmigranten die met haar een contract hebben gesloten, zijn ondergebracht op een andere locatie. Deze huisvesting voldoet niet aan de door verzoekster gestelde eisen. Twee mensen die met verzoekster een contract hebben gesloten verblijven nog op het vakantiepark van OVP . Zij zijn recent positief getest op COVID-19 en zijn in quarantaine.
Standpunten partijen
3.1
Verzoekster verzoekt een voorziening te treffen die inhoudt dat tot uiterlijk 1 augustus 2021 de door haar nog op OVP gehuisveste arbeidsmigranten gefaseerd uitgeplaatst kunnen worden. Dit om, gezien de corona-crisis, onverantwoorde huisvestingssituatie voor deze groep van arbeidsmigranten te voorkomen. Het verzoek houdt concreet in dat voor de chalets met de nummers X1 tot en met X16 en C1 tot en met C3, de begunstigingstermijn uit het hierna te noemen besluit wordt verlengd tot uiterlijk 1 augustus 2021 voor de huisvesting van 75 arbeidsmigranten. Subsidiair wordt verzocht om een voorlopige voorziening te treffen zoals de voorzieningenrechter passend acht.
3.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen dient te worden. Het thans bestreden besluit, betreft de tweede last onder dwangsom die opgelegd is aan OVP . Zij en daarmee ook verzoekster hebben, na oplegging van de eerste dwangsom, meer dan twee jaar de tijd gehad om de illegale situatie te beëindigen. Er is sprake van een voortdurende overtreding. Beide partijen — zowel OVP als verzoekster — hebben de eerste begunstigingstermijn ongebruikt laten verstrijken en op geen enkele wijze aanstalten gemaakt om de niet bestreden overtredingen te beëindigen
Ontvankelijkheid verzoekster
4. Het bestreden besluit is niet gericht tot verzoekster. Zij kan geen dwangsommen verbeuren. De vraag is of verzoekster een rechtstreeks betrokken belang heeft bij het door haar ingediende bezwaarschrift tegen het bestreden besluit. In beginsel is slechts de overtreder belanghebbende bij de oplegging van een last onder dwangsom, omdat alleen hij de dwangsom kan verbeuren. Dit sluit niet uit dat ook een ander dan de overtreder belanghebbende kan zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (zie de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3808). Op 30 april 2021 had OVP nog geen bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat OVP de intentie heeft om aan de opgelegde last onder dwangsom te voldoen. OVP heeft verzoekster ook aangeschreven om de recreatieverblijven te verlaten. Verzoekster wil de recreatieverblijven kunnen gebruiken totdat zij passende huisvesting heeft gevonden en heeft een huurovereenkomst gesloten met OVP , althans een aan OVP gelieerde vennootschap. Verzoekster en OVP hebben daarmee een tegengesteld belang. Daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster belanghebbende is. In het midden kan blijven of een fundamenteel recht van verzoekster dan wel van de arbeidsmigranten wordt geschonden.
5. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verzoekster een voldoende spoedeisend belang heeft, ook al worden de door haar gehuurde recreatieverblijven op het moment van de zitting niet gebruikt. Verzoekster heeft aangegeven dat de door haar bedachte alternatieve huisvesting niet voldoet. Verder verblijven nog twee arbeidsmigranten in een recreatieverblijf op het vakantiepark.
Inhoudelijke beoordeling
6. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder en OVP die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt.
7. Door verzoekster wordt niet bestreden dat de huisvesting van arbeidsmigranten op het vakantiepark in strijd is met het geldende bestemmingsplan en dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden. Verzoekster betwist ook niet dat er geen concreet zicht is op legalisatie of bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhavend
optreden had moeten afzien.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat er tweemaal overleg is geweest tussen verzoekster en verweerder. Er is dus wel overleg mogelijk geweest, anders dan verzoekster stelt. Dit heeft weliswaar niet tot het door verzoekster gewenste resultaat geleid, maar verweerder heeft bij het nemen van het bestreden besluit in zoverre niet onzorgvuldig gehandeld.
9.1
Verzoekster voert aan dat de begunstigingstermijn fasering en maatwerk mogelijk dient te maken. Verweerder verwijst naar de voorgeschiedenis, maar verzoekster was hierbij niet als partij betrokken en deze voorgeschiedenis kan haar niet worden tegengeworpen. Verweerder had rekening moeten houden met de belangen van verzoekster. Daarom is het bestreden besluit volgens verzoekster onvoldoende.
9.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster wist, dan wel had kunnen weten hoe verweerder denkt over de huisvesting van arbeidsmigranten op het vakantiepark. De thans ontstane situatie heeft verzoekster zelf veroorzaakt door in 2021 opnieuw arbeidsmigranten te huisvesten op het vakantiepark. Uit de brief van verzoekster van 8 mei 2019 blijkt voldoende dat verzoekster wist of had kunnen weten dat verweerder optrad tegen de huisvesting van arbeidsmigranten op het vakantiepark. De zaak is bovendien in de media geweest. De voorzieningenrechter kan zich niet voorstellen dat verzoekster, als belangrijke speler op de markt (zoals zij zelf aangeeft) niet wist dat verweerder OVP een last onder dwangsom had opgelegd en dat verweerder optrad tegen de huisvesting van arbeidsmigranten. Verzoekster had daarom meer kunnen en moeten doen dan informeren bij OVP naar de stand van zaken. Verzoekster had ook bij verweerder kunnen informeren. Dat had verzoekster moeten doen voordat zij contracten aanging met arbeidsmigranten en bedrijven in de regio voor het nieuwe seizoen in 2021. Door nu contracten aan te gaan, steekt verzoekster feitelijk haar hoofd zelf in de strop en zadelt zij verweerder met het probleem op.
10.1
Verzoekster heeft ook aangegeven dat er geen alternatieve huisvestingsmogelijkheden zijn, zeker niet in de komende meivakantie en tijdens de COVID-19 epidemie.
10.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat er helemaal geen alternatieven beschikbaar zijn. Zo zouden arbeidsmigranten kunnen worden ondergebracht in hotels of op grotere afstand. Deze vorm van huisvesting kost verzoekster meer geld en is financieel niet rendabel, maar dat heeft verzoekster aan zichzelf te wijten door in het nieuwe seizoen arbeidsmigranten te huisvesten op het vakantiepark. De voorzieningenrechter ziet evenmin op voorhand in dat huisvesting gedurende een korte periode in strijd zou zijn met het door verweerder gevoerde beleid voor huisvesting van arbeidsmigranten. De voorzieningenrechter ziet hierin geen aanleiding om het verzoek toe te wijzen.
10.3
Iets wat verzoekster echter niet kan voorzien is de besmetting van arbeidsmigranten met COVID-19. De voorzieningenrechter is van oordeel dat van verzoekster of OVP niet in redelijkheid kan worden gevraagd om zieke mensen te verplaatsen naar een andere locatie met alle daarmee gepaard gaande risico’s voor de mensen zelf of hun omgeving. Verzoekster heeft aangegeven dat twee mensen nog op het vakantiepark verblijven die positief zijn getest op COVID-19. De voorzieningenrechter ziet geen reden om te twijfelen aan deze verklaring.
10.4
Daarom ziet de voorzieningenrechter aanleiding het bestreden besluit te schorsen met betrekking tot de huisvesting van de twee arbeidsmigranten in één recreatieverblijf op het vakantiepark die op 30 april 2021 positief zijn besmet met COVID-19 tot 1 juni 2021. De voorzieningenrechter kiest hierbij voor de datum van 1 juni 2021 omdat nu niet kan worden vastgesteld hoe ziek de mensen zijn en hoe lang zij nog in quarantaine moeten blijven.. Het alsnog overleggen van testbewijzen maakt een inbreuk op de privacy van de betreffende mensen en gaat de voorzieningenrechter te ver. Omdat verzoekster niet kon aangeven in welk recreatieverblijf de twee arbeidsmigranten waren ondergebracht, verbindt de voorzieningenrechter hieraan de voorwaarde dat verzoekster dit uiterlijk 3 mei 2021 doorgeeft aan verweerder. Dan is ook meteen duidelijk op welk recreatieverblijf de schorsing betrekking heeft. Voor alle duidelijkheid benadrukt de voorzieningenrechter dat het verzoek van verzoekster voor het overige wordt afgewezen. Dat betekent dus dat, als in een ander recreatieverblijf arbeidsmigranten in dienst van verzoekster of andere arbeidsmigranten worden aangetroffen na 3 mei 2021 OVP een dwangsom verbeurt.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,00).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.M.C. van Og, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 30 april 2021.
griffier voorzieningenrechter
is niet staat deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.