Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[gedaagde sub 1]
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 2 september 2020
- de aanvullende producties van de zijde van [gedaagden] (productie 11 en 12)
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 8 april 2021 en de reacties van de raadslieden van beide partijen daarop.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Bevrijdende verjaring?
“(…) Zoals jullie weten zijn wij degenen die in 1974 de grond hebben aangekocht en in 1975 de woning hebben laten bouwen op het adres [adres] te [plaats] . Er is toen ook meteen een houten hekwerk omheen gezet. (…) Met andere woorden; sinds 1976 is het perceel zoals wij dat van de gemeente hebben gekocht, altijd omheind geweest (…)”.De familie [D] , wonend op [adres] , heeft voorts onder meer het volgende verklaard (productie 2 conclusie van antwoord):
“ (…) Wij kunnen zeggen dat er een hekwerk vanaf het begin (1975) heeft gestaan dat later vervangen is door het huidige draadhekwerk (…)”. Verder heeft de familie [E] , wonend op [adres] , onder meer het volgende verklaard (productie 11):
“(…) Wij hebben gezien dat jullie huis gebouwd is door de familie [B+C] , dat was in 1974—1975. Rondom jullie perceel is vrijwel direct een houten hek geplaatst(…)”.Daarnaast heeft mevrouw [F] , wonend op de hoek [straatnaam] , onder meer het volgende verklaard (productie 12):
“(…) Ik herinner me dat het huis gebouwd werd. Er is toen een hek omheen geplaatst. Dit was in 1975 (…).”. Het verweer van Gemeente Deurne dat van 1983, het jaartal van de overgelegde foto’s waarop het houten hekwerk zichtbaar is (productie 2 conclusie van antwoord), uitgegaan moet worden omdat er in de verklaringen verschillende data genoemd worden en de verklaringen inconsistenties bevatten, wordt niet gevolgd. Gelet op het tijdsverloop is het niet onlogisch dat er in de verklaringen verschillende jaartallen genoemd worden waarop het houten hekwerk door de rechtsvoorgangers van [gedaagden] geplaatst zou zijn. Bovendien lopen de in de geciteerde verklaringen genoemde jaartallen niet dusdanig uiteen (1974 tot en met 1976), dat de rechtbank reden ziet om van de onjuistheid van de meerdere verklaringen uit te gaan.
“(…) Met andere woorden; sinds 1976 is het perceel zoals wij dat van de gemeente hebben gekocht, altijd omheind geweest (…)”,“
(…) Het huis is altijd omheind geweest.(…)”en “
(…) dat in augustus 1998, toen wij zijn gaan wonen op [adres] , er een aaneengesloten hekwerk aanwezig was rond perceel [adres] (…)”.Daarmee is voldoende aangetoond dat een hekwerk sinds circa 1975 deel heeft uitgemaakt van de omheining van de tuin van [gedaagden] en dat haar rechtsvoorgangers met het plaatsen ervan (en het vervangen ervan) voor derden tot uitdrukking brachten dat zij pretendeerden rechthebbenden te zijn van het omheinde terrein. De litigieuze strook grond maakt deel uit van dat terrein, zodat de hiervoor bedoelde eigendomspretentie van (de rechtsvoorgangers van) [gedaagden] zich ook daarover uitstrekt. Hiermee is sprake van ondubbelzinnig bezit. Dat er, zoals Gemeente Deurne aangevoerd heeft, eventueel over het houten hekwerk geklommen kon worden of daaronder door gegaan kon worden, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat geen sprake is van ondubbelzinnig bezit van de strook grond door de rechtsvoorgangers van [gedaagden] Dit geldt eveneens voor het feit dat de mogelijkheid bestaat dat een derde via de poorten, waarvan [gedaagden] heeft betoogd dat deze op slot kunnen/konden, de tuin kan betreden. Een (al dan niet laag) afgescheiden hekwerk met poorten is immers in beginsel aan te merken als een eigendomspretentie naar de buitenwereld toe.
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)