ECLI:NL:RBOBR:2022:1114
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van winkelpand en de onderbouwing van de heffingsambtenaar
In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een winkelpand. De eiser, gebruiker en huurder van het pand, had beroep ingesteld tegen de vastgestelde waarde van € 318.000, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde onderbouwd met de huurwaardekapitalisatiemethode (HWK-methode) en een taxatierapport. Tijdens de zitting op 16 maart 2022 werd duidelijk dat de eiser een lagere waarde van € 305.500 bepleitte, maar de heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde met een kapitalisatiefactor van 9,9, die was gebaseerd op vergelijkingsobjecten.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht had gegeven in de berekening van de kapitalisatiefactor, ondanks de bezwaren van de eiser over de vergelijkingsobjecten die in verhuurde staat waren verkocht. De rechtbank volgde de heffingsambtenaar in zijn standpunt dat de kapitalisatiefactor niet te hoog was vastgesteld en dat de door de eiser aangedragen argumenten niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar met de door hem overgelegde waardematrix en de toelichting op de zitting in zijn bewijslast was geslaagd. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.