Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2022 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
[naam] B.V., te [vestigingsplaats] ,
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft eiser, die als medewerker gereedschapsvoorzieningen werkte, een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd. Het UWV heeft deze aanvraag afgewezen, met de stelling dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, omdat herstel van zijn belastbaarheid niet is uitgesloten. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het UWV onvoldoende hebben gemotiveerd wat een mogelijke verbetering in de medische situatie van eiser zou betekenen voor zijn arbeidsmogelijkheden. De rechtbank oordeelt dat de enkele conclusie dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat er bij eiser sprake is van uitgesloten verbetering, een te beperkte uitleg is van het toetsingskader. De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn voor het standpunt van het UWV dat de belastbaarheid van eiser in de toekomst kan verbeteren.
De rechtbank heeft het bestreden besluit van het UWV vernietigd en bepaald dat eiser met ingang van 28 december 2020 recht heeft op een IVA-uitkering. Tevens heeft de rechtbank het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 april 2022.