ECLI:NL:RBOBR:2022:5664

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
21/144
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en weigering WIA-uitkering; medisch onderzoek niet zorgvuldig

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres tegen de beslissingen van het UWV om haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) te beëindigen per 3 juli 2020 en haar geen uitkering toe te kennen op grond van de Wet WIA per 27 juli 2020. Eiseres stelt dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig is uitgevoerd en dat de door het UWV ingeschakelde deskundige niet overtuigend motiveert waarom de door haar ingeschatte beperkingen niet worden overgenomen. De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van eiseres, met name de artrose aan haar linkerhand, en dat de verzekeringsarts van het UWV de beperkingen van eiseres niet adequaat heeft beoordeeld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 9 december 2020 en verklaart het beroep gegrond. Het UWV moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen, waarbij het rekening moet houden met de aangenomen beperkingen door de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts. De rechtbank stelt een termijn van zes weken voor deze nieuwe beoordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/144

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.E. Crone),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV)
(gemachtigde: mr. A.P.J. Mijs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissingen van het UWV om haar uitkering op grond van de ZW te beëindigen en haar geen uitkering toe te kennen op grond van de Wet WIA.
1.1.
Met het besluit van 2 juni 2020 heeft het UWV aan eiseres laten weten dat zij met ingang van 3 juli 2020 geen recht (meer) heeft op een uitkering op grond van de ZW.
1.2.
Met het besluit van 2 juni 2020 heeft het UWV aan eiseres laten weten dat zij met ingang van 27 juli 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA.
1.3.
Met de beslissing van 6 juli 2020 heeft het UWV aan eiseres laten weten dat zij met ingang van 3 juli 2020 hersteld is en dat daarom met ingang van 3 juli 2020 de ZW-uitkering wordt beëindigd.
1.4.
Eiseres heeft tegen de hiervoor genoemde besluiten bezwaar gemaakt bij het UWV.
1.5.
Met het bestreden besluit van 9 december 2020 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de hiervoor genoemde besluiten gebleven.
1.6.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank en vervolgens een aanvullend beroepschrift ingediend.
1.7.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Daarop heeft eiseres gereageerd met een aanvullend beroepschrift waarna het UWV een aanvullend verweerschrift heeft ingediend.
1.8.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2021 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV. Op de zitting is het onderzoek aangehouden om het UWV in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op vragen van de rechtbank.
1.9.
Met een brief van 13 december 2021 heeft het UWV de hiervoor bedoelde vragen beantwoord. Eiseres heeft hierop gereageerd met een brief van 18 januari 2022 en aangegeven geen behoefte te hebben aan een tweede zitting. Het UWV heeft met een brief van 1 februari 2022 laten weten evenmin behoefte te hebben aan een tweede zitting.
1.10.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 9 februari 2022 en partijen daarvan in kennis gesteld door middel van een brief van diezelfde datum.
1.11.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en met een brief van 14 maart 2022 aan partijen laten weten een verzekeringsarts als deskundige te willen benoemen en partijen in de gelegenheid gesteld om op de vragen van de rechtbank aan de deskundige te reageren.
1.12.
De rechtbank heeft op 25 april 2022 drs. Ch.H.C. Lemmers, verzekeringsarts, (werkzaam voor Wettstein & Peterse Expertise) benoemd als deskundige.
1.13.
De door de rechtbank benoemde deskundige heeft op 1 september 2022 een rapportage van verzekeringsgeneeskundig onderzoek uitgebracht.
1.14.
Met een brief van 5 september 2022 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om op deze rapportage te reageren. Met een brief van 28 september 2022 heeft eiseres een aantal vragen gesteld naar aanleiding van de rapportage. Met een brief van 30 september 2022 heeft het UWV aangegeven geen behoefte te hebben om op de rapportage te reageren.
1.15.
De rechtbank heeft met een brief van 12 oktober 2022 de door haar ingeschakelde deskundige gevraagd te reageren op de hiervoor genoemde vragen van eiseres. De deskundige heeft deze vragen beantwoord met een brief van 20 oktober 2022.
1.16.
Het UWV heeft met een brief van 8 november 2022 en eiseres heeft met een brief van 10 november 2022 laten weten geen behoefte te hebben om op de brief van de deskundige te reageren. Eiseres heeft daarbij aangegeven geen behoefte te hebben aan een tweede zitting. Het UWV heeft desgevraagd met een brief van 6 december 2022 laten weten evenmin behoefte te hebben aan een tweede zitting.
1.17.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 13 december 2022 en partijen daarvan in kennis gesteld door middel van een brief van diezelfde datum.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV door middel van het bestreden besluit van 9 december 2020 terecht de bezwaren van eiseres tegen het beëindigen van haar ZW-uitkering en het niet toekennen van een WIA-uitkering ongegrond heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. [1]
2.1.
Eiseres voert – samengevat – aan dat haar beperkingen zijn onderschat. Zij heeft artrose aan haar linkerhand wat het UWV ten onrechte niet in de beoordeling betrekt. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres in beroep een expertise overgelegd van verzekeringsarts D. Erdogan (werkzaam voor 1Medisch Adviseur). Ook heeft eiseres een uitslag van een röntgenfoto van 19 januari 2021 van de linkerhand overgelegd. Verzekeringsarts Erdogan geeft in zijn rapportage van 7 mei 2021 aan dat eiseres in de zomer van 2020 pijnklachten had aan haar rechterhand die met de röntgenfoto van 19 januari 2021 konden worden geduid als artrose. Om die reden vindt verzekeringsarts Erdogan voldoende geobjectiveerd dat op de data in geding sprake was van artrose en dat in verband daarmee beperkingen aan de linkerhand moeten worden aangenomen.
2.2.
Met betrekking tot de arbeidskundige beoordeling geeft eiseres aan dat zij vanwege haar klachten niet in staat is om veel te tillen en/of te duwen. Dit blijkt ook uit de FML. In de functie van ‘Administratief ondersteunend medewerker’ wordt echter 5 tot 10 kg geduwd en 3 kg getild. Dit is te belastend voor haar. In de functie ‘Secretarieel medewerker’ wordt 5 tot 10 kg getild en dit is volgens eiseres een overschrijding.
2.3.
Het UWV vindt dat met de (in beroep aangepaste) FML van 7 mei 2021 en de daaraan ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige rapportages uit is gegaan van een juiste belastbaarheid van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) van het UWV M. Venselaar vindt dat er geen aanleiding is om op de data in geding uit te gaan van beperkingen aan de linkerhand van eiseres. Niet is gebleken dat de artrose van eiseres zich toen al manifesteerde. De arbeidsdeskundige B&B heeft vervolgens beoordeeld of de (in beroep aangepaste) FML gevolgen heeft voor de geschiktheid van de geselecteerde functies. Haar conclusie is dat alle geselecteerde functies – te weten teamondersteuner (SBC-code 315100), callcenter medewerker (SBC-code 315173) en administratief medewerker-receptionist (SBC-code 315030) – geschikt blijven.
3. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 9 december 2020. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Met het besluit van 2 juni 2020 heeft het UWV aan eiseres laten weten dat zij met ingang van 3 juli 2020 geen recht (meer) heeft op een uitkering op grond van de ZW. Met de beslissing van 6 juli 2020 heeft het UWV dat besluit herhaald. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is de herhaling van een eerder besluit geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [2] Dat betekent dat daartegen geen bezwaar kan worden gemaakt. Het UWV had daarom het door eiseres gemaakte bezwaar tegen de beslissing van 6 juli 2020 niet-ontvankelijk moeten verklaren. Dat heeft het UWV ten onrechte niet gedaan, zoals door het UWV ook op de zitting van 8 december 2021 is erkend. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiseres tegen de beslissing van 6 juli 2020 niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
3.2.
De rechtbank oordeelt verder dat het bestreden besluit van 9 december 2020 in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet zorgvuldig is voorbereid en in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet deugdelijk is gemotiveerd. Daarvoor is van belang dat op de zitting van 8 december 2021 eiseres gemotiveerd heeft gesteld dat het onderzoek van de verzekeringsarts B&B aan haar linkerhand te beperkt is geweest, wat door het UWV op de zitting niet is bestreden en tot op zekere hoogte is erkend. Tegelijkertijd was voor de rechtbank niet duidelijk of het te beperkte karakter van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek meteen tot de conclusie moest leiden dat dus de verdergaande beperkingen geobjectiveerd waren die door verzekeringsarts Erdogan waren aangenomen. Omdat op dat moment voldoende twijfel bestond over de juistheid van de vastgestelde beperkingen heeft de rechtbank verzekeringsarts Lemmers als deskundige benoemd.
3.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde, deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. [3] De rechtbank is om de volgende redenen niet overtuigd van de motivering van de door haar ingeschakelde deskundige en zal dat oordeel dus ook niet volgen.
3.3.1.
De deskundige heeft het dossier bestudeerd, waaronder de rapportages van verzekeringsarts Erdogan en de verzekeringsarts B&B, eiseres tijdens een spreekuur op 20 juli 2022 psychisch en lichamelijk onderzocht en een anamnese en dagverhaal afgenomen. De deskundige heeft in zijn rapport van 1 september 2022 geconcludeerd dat de (in beroep gewijzigde) FML van 7 mei 2021 de beperkingen van eiseres op de data in geding nauwkeurig en adequaat weergeeft, dat er bij eiseres geen sprake is van meer beperkingen dan in die FML zijn vastgelegd en dat er geen medische reden is om de door verzekeringsarts Erdogan beschreven beperkingen aan de linkerhand van eiseres over te nemen. De deskundige volgt daarmee de verzekeringsarts B&B die op de data in geding slechts milde degeneratieve afwijkingen aan de linkerhand aanwezig achtte en constateerde dat de linker dominante handfunctie nagenoeg normaal was.
3.3.2.
De onderbouwing van de deskundige is naar het oordeel van de rechtbank te summier. De deskundige geeft enkel aan dat er geen medische reden is om aanvullende beperkingen aan de linkerhand van eiseres aan te nemen, maar de motivering daarvan ontbreekt. Dit terwijl verzekeringsarts Erdogan gemotiveerd heeft gesteld dat eiseres in de zomer van 2020 pijnklachten begon te ontwikkelen aan haar linkerhand die in januari 2021 zijn geobjectiveerd als artrose. Het had op de weg van de deskundige gelegen om gemotiveerd aan te geven waarom die redenering desalniettemin niet kan leiden tot het aannemen van de geclaimde beperkingen op de data in geding. Daar komt bij dat de (primaire) arts van het UWV F. Onen die op 13 mei 2020 heeft gerapporteerd over de gezondheidstoestand van eiseres bij de anamnese noteert: “Klant merkt dat ze door overbelasting ook wat last begint te krijgen van haar linker hand.” Daaruit leidt de rechtbank af dat de door eiseres ervaren klachten reeds voor de data in geding bestonden.
3.4.
De rechtbank heeft overwogen om het onderzoek te heropenen en de door haar ingeschakelde deskundige (nogmaals) te vragen naar de redenen waarom hij verzekeringsarts Erdogan niet kan volgen in de door hem aanwezig geachte beperkingen. Al met al ziet de rechtbank daartoe onvoldoende aanleiding en is zij, mede gelet op het tijdsverloop, van oordeel dat er zo spoedig mogelijk tot een finale beslechting van het geschil over de uitkeringssituatie van eiseres moet worden gekomen.
3.5.
De rechtbank ziet in wat hiervoor is overwogen voldoende aanleiding om de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts Erdogan te volgen in de door hem aangenomen beperkingen aan de linkerhand van eiseres. De rapportages van verzekeringsarts Erdogan voldoen naar het oordeel van de rechtbank aan de in artikel 4 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten opgenomen kwaliteitseisen die aan een verzekeringsgeneeskundig onderzoek worden gesteld. Wat de beperkingen betreft gaat het dan met name om de door verzekeringsarts Erdogan (op pagina 6 en 7 van zijn rapportage van 9 april 2021) aangenomen beperkingen ten aanzien van de beoordelingspunten beschermende middelen (3.5), trillingsbelasting (3.8), lokalisatie beperkingen (4.2), hand- en vingergebruik (4.3), werken met toetsenbord en muis (4.6), duwen of trekken (4.13), tillen of dragen (4.14) en frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk (4.15). Met inachtneming van deze beperkingen – zoals die door verzekeringsarts Erdogan zijn beschreven en in voorkomend geval toegelicht – zal de arbeidsdeskundige B&B opnieuw arbeidsdeskundig onderzoek in bezwaar moeten verrichten.
3.6.
Naar aanleiding van dat onderzoek zal het UWV een nieuwe beslissing op de bezwaren van eiseres moeten nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Deze termijn begint pas nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist of het hoger beroep wordt ingetrokken.

Conclusie en gevolgen

4. Het gevolg van deze uitspraak is dat het UWV opnieuw naar de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 2 juni 2020 moet kijken waarbij haar ZW-uitkering werd beëindigd en haar werd geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen. Bij die nieuwe beoordeling moet het UWV in achtnemen wat in deze uitspraak – en in het bijzonder in overweging 3.5. – staat.
5. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten.
5.1.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze naar aanleiding van het deskundigenverslag, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).
5.2.
Ten aanzien van kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, is in artikel 1, aanhef, onder b en artikel 2, eerste lid, onder b van het Bpb in samenhang met het bepaalde in artikel 8:36, tweede lid, van de Awb bepaald dat deze kosten worden vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. De tarieven als bedoeld in laatstgenoemde wet zijn uitgewerkt in het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Daarbij wordt (voor opdrachten verstrekt in 2021) uitgegaan van een uurtarief van € 134,04. Dit komt neer op een totale vergoeding (inclusief omzetbelasting) van € 2.108,45die als volgt is vastgesteld.
5.2.1.
Verzekeringsarts Erdogan heeft als partijdeskundige een rapport uitgebracht op 9 april 2021. De rechtbank stelt vast dat eiseres een factuur van verzekeringsarts Erdogan van 12 april 2021 groot € 3.197,55 heeft overgelegd. Ten aanzien van de opgevoerde posten “dossieraanmaak en planning”, “inzage- en correctierecht” en “afronding rapportage” is het de rechtbank – mede gelet op het daarbij in vergelijking tot de hierna te bespreken posten gefactureerde lagere uurtarief – niet zondermeer duidelijk geworden dat het hier om werkzaamheden van de verzekeringsarts gaat. Die kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van “dossierstudie, onderzoek en reistijd” en “rapportage deel 1 (en deel 2)” is voor de rechtbank voldoende duidelijk dat het wel om werkzaamheden van verzekeringsarts Erdogan gaat. Aan beide posten is in totaal 690 minuten tijd besteed voor een totaalbedrag van € 2.408,10 exclusief omzetbelasting. Dit bedrag komt op grond van de eerdergenoemde bepalingen echter niet geheel voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank heeft de vergoeding aan de hand van het geldende tarief van € 134,04 per uur en verhoogd met de omzetbelasting (forfaitair) vastgesteld op: 11,5 (uur) x € 134,04 x 1,21 (omzetbelasting) = € 1.865,17.
5.2.2.
Verzekeringsarts Erdogan heeft als partijdeskundige een nader rapport uitgebracht op 25 juni 2021. De rechtbank stelt vast dat eiseres een factuur van verzekeringsarts Erdogan van 28 juni 2021 groot € 405,89 heeft overgelegd. Ten aanzien van de opgevoerde post “werkzaamheden medisch secretariaat” gaat het niet om werkzaamheden van de deskundige. Deze komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de opgevoerde post “werkzaamheden medisch adviseur” is 75 minuten tijd besteed voor een bedrag van 261,75 exclusief omzetbelasting. Op de hiervoor onder 5.2.1. weergegeven wijze heeft de rechtbank de vergoeding aan de hand van het geldende tarief van € 134,04 per uur en verhoogd met de omzetbelasting (forfaitair) vastgesteld op: 1,5 (uur) x € 134,04 x 1,21 (omzetbelasting) = € 243,28.
6. Ook moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond,
  • vernietigt het bestreden besluit van 9 december 2020,
  • verklaart het bezwaar van eiseres tegen de beslissing van 6 juli 2020 niet-ontvankelijk en bepaalt dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit van 9 december 2020,
  • draagt het UWV op om binnen zes weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren tegen de besluiten van 2 juni 2020 met inachtneming van deze uitspraak,
  • bepaalt dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 48 vergoedt,
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 4.005,95 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Op de zitting van 8 december 2021 heeft eiseres verklaard dat er door het UWV (inmiddels) voldoende rekening is gehouden met de trillingsbelasting aan haar rechterhand en haar duizeligheidsklachten. Ook is er geen geschil meer over de vraag of er een urenbeperking moet worden aangenomen. Dat geldt ook ten aanzien van de beroepsgrond van eiseres dat er een verborgen beperking is opgenomen bij beoordelingspunt 3.8 (trillingsbelasting), wat door het UWV in de beroepsfase is erkend en tot een aanpassing van de FML heeft geleid. Omdat deze punten dus niet meer in geschil zijn, komen ze (elders) niet meer in de uitspraak terug.
2.CRvB 19 december 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4764.
3.CRvB 8 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1304.