ECLI:NL:RBOBR:2023:2022
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de WOZ-waarde van een woning en de procesorde rondom het indienen van aanvullend beroepschrift
In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 28 april 2023, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 490.000, met een waardepeildatum van 1 januari 2019. Eiser was het niet eens met deze waardering en diende een aanvullend beroepschrift in, dat bijna 350 pagina's besloeg, kort voor de zitting. De rechtbank oordeelt dat het indienen van dit aanvullende stuk in strijd is met de goede procesorde, maar laat het toch toe omdat het een herhaling van eerder ingenomen standpunten betreft en de heffingsambtenaar hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt.
De rechtbank behandelt vervolgens de argumenten van eiser, die stelt dat de Wet WOZ in strijd is met het recht op eigendom zoals beschermd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is en dat de heffing van onroerendezaakbelasting rechtmatig is. Eiser kan niet aantonen dat de heffing leidt tot een individuele en buitensporige last.
Daarnaast verwerpt de rechtbank het standpunt van eiser dat de Wet WOZ in strijd is met de hypothekenrichtlijn van de Europese Unie. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar zijn bewijslast heeft voldaan en dat de door hem gebruikte vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser. Uiteindelijk wordt het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.