ECLI:NL:RBOBR:2023:207

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
21/2995E
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wajong-uitkering; beoordeling van de weigering door het UWV en de rechtsgeldigheid van eerdere besluiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 18 januari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om hem geen Wajong-uitkering toe te kennen, beoordeeld. Eiser had eerder geen bezwaar gemaakt tegen een besluit van 10 juli 2019, waarin het UWV vaststelde dat hij geen recht had op een Wajong-uitkering. Het UWV had geoordeeld dat eiser op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar dat dit in de toekomst mogelijk zou kunnen veranderen. Eiser heeft in latere besluiten, waaronder een besluit van 30 april 2021, opnieuw geen recht op uitkering gekregen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden.

De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 23 september 2022 het UWV de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in de besluitvorming te herstellen. Het UWV heeft hierop gereageerd met een nieuw besluit op 8 november 2022, waarin het zijn eerdere beslissing handhaafde. Eiser heeft in zijn beroep aangevoerd dat hij recht heeft op een Wajong-uitkering op basis van duuraanspraken en toegenomen arbeidsongeschiktheid, maar de rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft geweigerd om de uitkering toe te kennen. De rechtbank concludeert dat er geen nieuwe medische feiten zijn die de conclusie van het UWV ondermijnen en dat de eerdere besluiten van het UWV rechtsgeldig zijn.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar kent eiser wel een vergoeding toe voor de proceskosten die hij heeft gemaakt in de beroepsprocedure. Het UWV wordt veroordeeld tot het betalen van deze kosten, evenals het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2995 E

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Akkaya),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. B.H.C. de Bruijn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om hem geen uitkering toe te kennen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.1.
Met het besluit van 10 juli 2019 heeft het UWV bepaald dat eiser geen recht heeft op een Wajong-uitkering. De reden daarvoor is dat eiser op dat moment geen arbeidsvermogen heeft, maar dat verwacht wordt dat hij dat in de toekomst mogelijk wel heeft.
1.2.
Eiser heeft tegen het besluit van 10 juli 2019 geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit onherroepelijk is geworden.
1.3.
Met het besluit van 30 april 2021 heeft het UWV wederom bepaald dat eiser geen recht heeft op een Wajong-uitkering. De redenen daarvoor zijn dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waardoor moet worden teruggekomen op het besluit van 10 juli 2019 en dat er geen sprake is van een toename van beperkingen binnen vijf jaar voortvloeiend uit dezelfde ziekteoorzaak.
1.4.
Met het bestreden besluit van 3 november 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het besluit van 30 april 2021 ongegrond verklaard.
1.5.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en vervolgens een aanvullend beroepschrift ingediend.
1.6.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn moeder [naam] . Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.8.
In de tussenuitspraak van 23 september 2022 (de tussenuitspraak) [1] heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
1.9.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen van 8 november 2022, waarmee het UWV het besluit van 3 november 2021 heeft gewijzigd. Het bezwaar van eiser is opnieuw ongegrond verklaard.
1.10.
Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
1.11.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan de orde is of het UWV terecht heeft geweigerd een Wajong-uitkering toe te kennen. Eiser vindt allereerst dat het UWV ten onrechte niet is teruggekomen op het besluit van 10 juli 2019. Vervolgens doet eiser een beroep op de zogenaamde rechtspraak over doorlopende aanspraken (ook wel duuraanspraken genoemd) en stelt dat hij dan per 29 januari 2021 – de datum van zijn (tweede) aanvraag – een Wajong-uitkering toegekend had moeten krijgen. Tot slot doet eiser een zogenaamde Amberclaim: hij vindt dat er sprake is van een toename van zijn beperkingen binnen vijf jaar voortvloeiend uit dezelfde ziekteoorzaak en dat hij daarmee voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. Het UWV is dat niet met eiser eens.
2.1.
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. Het staat de rechtbank overigens ook niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [2] Zo’n uitzonderlijk geval doet zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor, wat ook niet door partijen is gesteld.
2.2.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het UWV terecht niet is teruggekomen van het besluit van 10 juli 2019. De rechtbank moet in deze uitspraak nog beoordelen of eiser in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering op grond van een duuraanspraak dan wel toegenomen arbeidsongeschiktheid. Bij deze beoordeling betrekt de rechtbank het (onder 1.9. genoemde) besluit van 8 november 2022. [3]
Het beroep op een duuraanspraak
3. Het UWV heeft zich in het besluit van 8 november 2022 op het standpunt gesteld dat eiser geen feiten of omstandigheden heeft vermeld over de oorspronkelijke beoordelingsdatum. Eiser heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij in de periode mei 2020 tot en met september 2020 bij verschillende werkgevers heeft gewerkt, dat daaruit blijkt dat hij probeert een baan te krijgen en te behouden, maar dat dat blijkt dat hij voor dat laatste de capaciteiten mist. De verzekeringsarts B&B heeft er in haar rapportage van 1 november 2022 op gewezen dat deze feiten door haar zijn meegewogen. De verzekeringsarts B&B verwijst daarbij naar haar rapportage van 1 november 2021 waarin zij heeft overwogen dat het feit dat eiser in de korte tijd tussen de eerste en de tweede aanvraag de ontwikkeling nog niet heeft laten zien, niet maakt dat deze ontwikkeling niet mogelijk is naar de toekomst toe. De verzekeringsarts B&B heeft geconcludeerd dat het gaat om nietmedische feiten, die passen bij een duuraanspraak, maar geen reden vormen voor een ander oordeel over de prognose van de basale werknemersvaardigheden.
3.1.
Eiser betwist in zijn zienswijze dat het gaat om niet-medische feiten. Aan het feit dat hij moeite heeft met het behouden van werk, liggen medische beperkingen ten grondslag en er is geen zicht op verbetering. Daarom heeft de verzekeringsarts B&B volgens eiser ten onrechte geconcludeerd dat hij in de toekomst nog basale werknemersvaardigheden zou kunnen krijgen.
3.2.
In wat eiser heeft aangevoerd, zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het medisch oordeel van de verzekeringsarts B&B en daarmee het besluit van 8 november 2022 onjuist is. Uit wat eiser heeft aangevoerd blijkt niet dat zijn gezondheidssituatie destijds niet juist is ingeschat. Eiser verwijst in zijn reactie van 28 november 2022 op het hiervoor genoemde besluit “naar hetgeen hij hierover reeds naar voren heeft gebracht”, maar daarmee is het medisch oordeel van de verzekeringsarts B&B niet overtuigend weersproken. Verder stelt eiser dat zijn moeite om werk te behouden wel op medische feiten terug te voeren zou zijn, maar hij noemt die feiten niet en geeft eveneens niet aan uit welke medische informatie dat zou moeten blijken. De rechtbank is daarom van oordeel dat het terecht is dat het UWV herziening voor de toekomst heeft geweigerd.
Het beroep op toegenomen arbeidsongeschiktheid (Amberclaim)
4. Het UWV heeft in het besluit van 3 november 2021 eisers Amberclaim afgewezen. In het geval de aanvraag als Amber-melding moet worden aangemerkt, moet de aanvrager feiten of omstandigheden aandragen die deze aanvraag ondersteunen en zal het UWV moeten onderzoeken of er aanleiding bestaat in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid een uitkering toe te kennen.
4.1.
Eiser betwist dat geen sprake is van toegenomen beperkingen.
4.2.
Het UWV stelt dat geen sprake is van toegenomen beperkingen binnen vijf jaar. Ook daarvoor baseert het UWV zich op de rapporten van zijn verzekeringsartsen. Volgens de verzekeringsarts B&B is het niet aannemelijk dat sprake is van een verslechtering van de belastbaarheid. Eiser heeft al langere tijd gedragsproblemen en problemen met structuur en het behouden van overzicht en behoefte aan begeleiding. Niet blijkt dat sprake is van een verdere toename van de psychische stoornissen. Eerder lijkt het iets beter te gaan.
4.3.
De rechtbank overweegt dat de (medische) informatie die eiser heeft overgelegd bij zijn aanvraag en in bezwaar, geen informatie bevat op grond waarvan toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar moet worden aangenomen. Eiser wijst er weliswaar op dat hij sinds 16 juni 2020 onder curatele staat, dat hij nog steeds met psychische problemen te maken heeft, dat hij last van woedeaanvallen heeft en zelfs problemen heeft met mensen met wie hij dagelijks omgaat, maar dit is geen nieuwe informatie. De diagnoses van eiser waren bekend, evenals het feit dat hij (verbaal) agressief kan worden. Dat eiser inmiddels onder curatele staat, is in verband met zijn behoefte aan begeleiding wellicht zelfs gunstig. De rechtbank stelt vast dat eiser in 2017 in een gesloten inrichting is geplaatst omdat sprake was van een toename van crimineel gedrag. Daarvan blijkt nu niet meer. Zo heeft eiser bij de verzekeringsarts gezegd dat hij sinds twee jaar bij zijn vader woont en dat er in het begin wel eens iets sneuvelde en eiser zichzelf opsloot, maar het nu meestal wel redelijk goed gaat. Ook eisers moeder heeft gezegd dat ze grote veranderingen ziet. Eiser zegt zelf ook dat hij niet meer zo snel boos wordt.

Conclusie en gevolgen

5. Met het besluit van 8 november 2022 heeft het UWV het besluit van 3 november 2021 gewijzigd. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 3 november 2021, zoals gewijzigd met het besluit van 8 november 2022, ongegrond. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is in dit besluit hersteld. Het UWV houdt met dat besluit inhoudelijk aan zijn oorspronkelijke besluit vast. Eiser heeft zich kunnen uitlaten over het besluit van 8 november 2022 en dat besluit kan de rechterlijke toets doorstaan.
6. Omdat het gebrek in de besluitvorming van het UWV pas in de beroepsfase is hersteld, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het UWV moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.897,50. De rechtbank bepaalt verder dat het UWV om de hiervoor genoemde reden aan eiser ook het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Rechtbank Oost-Brabant 23 september 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:3983.
2.De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
3.Dat doet de rechtbank op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht waarin staat dat als tijdens de beroepsprocedure het bestreden besluit wordt gewijzigd door middel van een nieuw besluit, het beroep van rechtswege ook op het nieuwe (wijzigings)besluit betrekking heeft.