In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 18 januari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om hem geen Wajong-uitkering toe te kennen, beoordeeld. Eiser had eerder geen bezwaar gemaakt tegen een besluit van 10 juli 2019, waarin het UWV vaststelde dat hij geen recht had op een Wajong-uitkering. Het UWV had geoordeeld dat eiser op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar dat dit in de toekomst mogelijk zou kunnen veranderen. Eiser heeft in latere besluiten, waaronder een besluit van 30 april 2021, opnieuw geen recht op uitkering gekregen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden.
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 23 september 2022 het UWV de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in de besluitvorming te herstellen. Het UWV heeft hierop gereageerd met een nieuw besluit op 8 november 2022, waarin het zijn eerdere beslissing handhaafde. Eiser heeft in zijn beroep aangevoerd dat hij recht heeft op een Wajong-uitkering op basis van duuraanspraken en toegenomen arbeidsongeschiktheid, maar de rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft geweigerd om de uitkering toe te kennen. De rechtbank concludeert dat er geen nieuwe medische feiten zijn die de conclusie van het UWV ondermijnen en dat de eerdere besluiten van het UWV rechtsgeldig zijn.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar kent eiser wel een vergoeding toe voor de proceskosten die hij heeft gemaakt in de beroepsprocedure. Het UWV wordt veroordeeld tot het betalen van deze kosten, evenals het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.