ECLI:NL:RBOBR:2023:4658

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
21/1499
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de ZW-uitkering van eiser na ziekmelding vanuit de WW

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiser had zich ziekgemeld na een eerdere beëindiging van zijn ZW-uitkering en ontving op dat moment een WW-uitkering. De rechtbank behandelt de zaak op basis van de medische beoordeling van het UWV en de argumenten van eiser. Eiser stelt dat zijn medische beperkingen niet goed zijn ingeschat en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank concludeert dat het UWV de medische beoordeling zorgvuldig heeft uitgevoerd en dat de beperkingen van eiser juist zijn ingeschat. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en concludeert dat de bij de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn voor eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht meer heeft op een ZW-uitkering per 29 december 2020. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1499

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Akdeniz),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. C.J.G. Oom-Roumen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn ZW [1] -uitkering.
1.1.
Met het besluit van 23 december 2020 heeft het UWV vastgesteld dat eiser per 29 december 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
1.2.
Met het besluit van 12 mei 2021 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is het UWV bij de beëindiging van de ZW-uitkering gebleven.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV. Aan het einde van de zitting is het onderzoek gesloten.
1.6.
De rechtbank heeft op 7 februari 2023 het onderzoek heropend en de zaak toebedeeld aan een andere behandelend rechter. Partijen zijn met een brief van diezelfde datum daarvan op de hoogte gesteld alsmede van de reden daarvan. Partijen hebben desgevraagd niet aangegeven behoefte hebben aan een nadere zitting naar aanleiding van de rechterswissel.
1.7.
Met een brief van 7 maart 2023 heeft de rechtbank het UWV verzocht een nieuwe (medische) beoordeling te verrichten naar aanleiding van het daarvoor geldende nieuwe beoordelingskader zoals vastgesteld in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 december 2022. [2]
1.8.
Het UWV heeft op dit verzoek gereageerd met een brief van 13 april 2023 en een daarbij gevoegde rapportage van de verzekeringsarts bezwaar & beroep (B&B) van 11 april 2023.
1.9.
De rechtbank heeft eiser met een brief van 25 april 2023 in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken schriftelijk te reageren op de onder 1.8 genoemde stukken. Naar aanleiding van eisers verzoek (van 24 mei 2023) deze termijn te verlengen, heeft de rechtbank met een brief van 31 mei 2023 aan eiser laten weten deze termijn (eenmalig) met vier weken te verlengen. De rechtbank heeft van eiser geen reactie meer ontvangen.
1.10.
De rechtbank heeft partijen met een brief van 27 juni 2023 in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij behoefte hebben aan een nadere zitting. Eiser heeft op 7 juli 2023 verzocht om op een nadere zitting te worden gehoord.
1.11.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 op een nadere zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser. De gemachtigde van het UWV heeft zich (vanwege plotseling opgekomen persoonlijke omstandigheden) voor de zitting afgemeld. Aan het einde van de zitting is het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de ZW-uitkering per 29 december 2020. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
Eiser heeft op 8 september 2022 aanvullende stukken ingediend. Het gaat om brieven van het Samsun Liv Hospital in Turkije over een medisch onderzoek dat op 16 augustus 2022 heeft plaatsgevonden, met vertalingen in het Engels. Eiser heeft deze stukken vijf dagen voor de (eerste) zitting van 12 september 2022 en dus binnen de zogenoemde 10-dagen-termijn als bedoeld in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht, ingediend. Op die zitting heeft de rechtbank met partijen besproken dat zij deze stukken niet betrekt bij de beoordeling van het beroep, omdat het UWV aangaf dat de verzekeringsarts B&B niet meer op de stukken heeft kunnen reageren. De rechtbank komt op deze beslissing terug. Na de heropening van het onderzoek in verband met de in 1.6. genoemde rechterswissel, heeft de rechtbank het UWV inhoudelijke vragen gesteld over het in 1.7. genoemde (nieuwe) beoordelingskader en het UWV daarbij ook gevraagd om in te gaan op de op 8 september 2022 door eiser overgelegde medische stukken. De verzekeringsarts B&B heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt en (tevens) daarop gereageerd in zijn in 1.8. genoemde rapportage.
2.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Relevante feiten en omstandigheden
3. Eiser werkte als operator voor gemiddeld 32,62 uur per week. Op 24 januari 2019 meldde hij zich ziek voor dit werk met lichamelijke klachten als gevolg van een val. In februari 2019 zijn daar klachten als gevolg van een verkeersongeval bijgekomen. Bij de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) in januari 2020 werd vastgesteld dat eiser met zijn beperkingen in reguliere arbeid meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Als reguliere arbeid werden daarbij drie voorbeeldfuncties geselecteerd: administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (SBC-code 532040), conciërge, huismeester, huisbewaarder (SBC-code 261010) en wikkelaar (SBC-code 267053). Daarnaast werden twee reservefunctie geselecteerd. Op basis hiervan heeft het UWV de ZW-uitkering van eiser per 24 februari 2020 beëindigd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 9 juli 2020 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend. Het UWV aan eiser een WW [3] -uitkering toegekend.
3.1.
Op 22 mei 2020 heeft eiser zich vanuit de WW ziekgemeld. Vanwege deze ziekmelding heeft het UWV aan eiser per 21 augustus 2020 een ZW-uitkering toegekend. Met het besluit van 6 oktober 2020 heeft het UWV de ZW-uitkering van eiser per 8 oktober 2020 beëindigd. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Het UWV heeft het bezwaar op 26 januari 2021 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser geen rechtsmiddel aangewend.
3.2.
Op 24 november 2020 heeft eiser zich tijdens de looptijd van de WW opnieuw ziekgemeld. Deze ziekmelding heeft geleid tot de besluiten die hierboven zijn vermeld onder het kopje ‘Inleiding’.
Standpunten van partijen
4. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser per 29 december 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat hij geschikt is voor (ten minste één van) de voorbeeldfuncties die in het kader van de EZWb voor hem zijn geselecteerd.
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat hij niet is gezien door een verzekeringsarts. In de primaire fase heeft enkel een telefonisch spreekuur plaatsgevonden. Aan de telefonische hoorzitting van 1 maart 2021 heeft geen verzekeringsarts B&B deelgenomen en tijdens de hoorzitting op 20 januari 2021 is eiser onderzocht door een arts B&B. Volgens eiser worden zijn klachten door het UWV niet serieus genomen. Verder voert eiser aan dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Hij is niet in staat om de geselecteerde functies te verrichten.
Het beoordelingskader
6. In artikel 19, eerste lid, van de ZW, is bepaald dat de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek, recht heeft op ziekengeld.
6.1.
Uit de eerdergenoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 december 2022 volgt dat onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In een geval als dit, waarin in het kader van een EZWb is vastgesteld dat de betrokkene niet geschikt is voor de laatstelijk feitelijk verrichte arbeid en daarna niet in enig werk heeft hervat, geldt als maatstaf de arbeid die is geconcretiseerd bij de EZWb. Een ZW-uitkering kan worden geweigerd als:
  • van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt zijn gebleven, én
  • op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de EZWb vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de EZWb geldende maatmaninkomen – nog steeds sprake is van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%. Daarbij is niet van belang of de oorspronkelijke functies ten tijde van de latere ziekmelding nog in het CBBS aanwezig zijn. Evenmin is van belang of die functies ten tijde van de nieuwe ziekmelding op onderdelen qua belasting en/of beloning inmiddels zijn gewijzigd.
Als de verzekeringsarts naar aanleiding van een nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen van eiser sinds de eerdere EZWb niet zijn toegenomen, dan is daarmee gegeven dat de bij de EZWb geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht ook op de datum in geding voor hem geschikt zijn. Stelt de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vast dat de medische beperkingen van eiser ten opzichte van de EZWb op een of meer punten van de functionele mogelijkhedenlijst (FML) zijn toegenomen, dan moet worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies.
Zorgvuldigheid
7. De rechtbank zal eerst ingaan op de zorgvuldigheid van het onderzoek van het UWV. De rechtbank is van oordeel dat de rapporten van de (verzekerings)artsen waarop het UWV zich baseert, zorgvuldig tot stand zijn gekomen.
7.1.
In de primaire fase heeft een arts in opleiding tot verzekeringsarts de dossiergegevens bestudeerd en eiser gesproken op 14 december 2020. Vanwege de coronamaatregelen heeft dit spreekuur telefonisch plaatsgevonden. De arts van het UWV heeft met eiser gesproken over onder andere zijn klachten, de behandeling daarvan en zijn dagbesteding.
7.2.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B het dossier en het verslag van de telefonische hoorzitting van 1 maart 2021 bestudeerd. Hij heeft kennis genomen van de bezwaren van eiser de medische informatie die eiser heeft overlegd (een brief van neuroloog Bernsen van 12 maart 2021 en een brief van de huisarts van 16 april 2021, met daarbij onder meer informatie van de POH GGZ). Hij heeft die informatie in zijn heroverweging betrokken.
7.3.
De rechtbank volgt het UWV in zijn standpunt dat, voor zover sprake was van gebreken in de primaire fase, deze in de bezwaarfase zijn hersteld, omdat aan de beslissing op bezwaar een rapport van een verzekeringsarts B&B ten grondslag ligt. De enkele omstandigheid dat eiser niet is gezien door de verzekeringsarts B&B leidt niet tot de conclusie dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. In dit geval gaat het om de beëindiging van een ZW-uitkering op grond van artikel 19, eerste en vierde lid van de ZW en is er geen sprake van een theoretische schatting op grond van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit). Het Schattingsbesluit is bij een beoordeling in het kader van artikel 19 van de ZW niet van toepassing. De rechtbank verwijst in dit kader naar de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. [4]
De rechtbank heeft ook geen reden om te oordelen dat het UWV aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Verder is de rechtbank niet gebleken dat het rapport van de verzekeringsarts B&B inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd.
Medisch inhoudelijke beoordeling
8. De rechtbank is van oordeel dat het UWV de beperkingen van eiser juist heeft ingeschat. Het UWV is ermee bekend dat eiser rechterschouder-, nek- en rugklachten met uitstraling naar het rechterbeen heeft als gevolg van een val en een verkeersongeval. Eiser heeft zich op 24 november 2020 ziekgemeld met toegenomen rugklachten met uitstraling naar de heupen en het linkerbeen. Eiser heeft ook psychische klachten, slaapproblemen, vermoeidheidsklachten en geheugenproblemen.
8.1.
De primaire arts heeft geconstateerd dat de toegenomen lichamelijke klachten van eiser passen bij een rughernia. Hij heeft daarin aanleiding gezien om aanvullende beperking aan te nemen ten opzichte van de FML van 22 januari 2020, die in het kader van de EZWb is opgesteld. Er zijn aanvullende beperkingen aangenomen voor: geen grove lichaamstrillingen, buigen beperkt tot 60 graden, frequent buigen beperkt, duwen of trekken licht beperkt, tillen of dragen beperkt, lopen (tijdens het werk) beperkt, traplopen beperkt, klimmen beperkt, zitten licht beperkt, staan beperkt, staan tijdens het werk licht beperkt en lopen, staan en zitten kunnen afwisselen. In het rapport van de primaire arts van 22 december 2020 staat dat hij deze aanvullende beperkingen met de arbeidsdeskundige heeft besproken. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat ook als rekening wordt gehouden met de aanvullende beperkingen de selecteerde functies nog steeds geschikt zijn voor eiser.
8.2.
De verzekeringsarts B&B heeft, naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift opnieuw onderzocht of eiser geschikt is voor (ten minste één van) de voorbeeldfuncties die in het kader van de EZWb zijn geselecteerd. In de medische rapportage van 7 mei 2021 heeft hij overwogen dat hij geen aanleiding ziet om het standpunt van de primaire arts te wijzigen. Uit de door eiser overgelegde medische informatie blijkt niet dat rondom de datum in geding (24 november 2020) sprake was van nieuwe medische feiten. De conclusie van de verzekeringsarts B&B luidt dan ook dat eiser geschikt moet worden geacht voor rechterschouder- en rugsparend werk.
8.3.
De rechtbank ziet in wat door eiser in beroep is aangevoerd geen reden om aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts B&B te twijfelen. De verzekeringsarts B&B heeft voldoende rekening gehouden met alle klachten en beperkingen van eiser. Hij heeft goed gemotiveerd waarom hij in de informatie van de neuroloog van 12 februari 2021 geen reden ziet voor het aannemen van aanvullende beperkingen. Uit deze informatie blijkt dat bij eiser geen sprake is van een rughernia. Verder heeft de verzekeringsarts B&B toegelicht dat uit de informatie van de huisarts en de POH GGZ weliswaar blijkt dat eiser sinds maart 2021 gesprekken voert bij de POH GGZ, maar dat uit de informatie niet blijkt dat op de datum in geding al sprake was van psychische problematiek. Daarnaast heeft de verzekeringsarts B&B goed beargumenteerd waarom beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren niet aan de orde zijn. Uit het rapport van arts In ’t Veld en verzekeringsarts Häuser van 25 januari 2021 blijkt dat tijdens de hoorzitting van 20 januari 2021 bij psychisch onderzoek geen aanwijzingen zijn gevonden voor psychische problematiek. De rechtbank volgt het UWV in zijn standpunt dat de in bezwaar overgelegde informatie van de huisarts over de arbeidsbeperkingen van eiser hieraan niet afdoet. Het is immers de taak, bevoegdheid en specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om de belastbaarheid en de beperkingen vast te stellen. Een huisarts heeft die taak, bevoegdheid en specifieke deskundigheid niet. Ten aanzien van de door eiser op 8 september 2022 overgelegde medische stukken, heeft de verzekeringsarts B&B voldoende gemotiveerd dat de eerdere medische beoordeling niet wijzigt.
8.4.
De verzekeringsarts B&B heeft overwogen dat eiser in staat is om de werkzaamheden te verrichten in ten minste één van de eerder geselecteerde functies. Naar aanleiding van de in 1.7. genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 december 2022 heeft de rechtbank aan het UWV in een brief van 7 maart 2023 laten weten dat die beoordeling niet voldoet aan wat is overwogen in die uitspraak (en met name de in 5.1. van deze uitspraak weergegeven overwegingen) en heeft zij verzocht het UWV tot een herbeoordeling over te gaan. De reden daarvoor was dat verzekeringsarts i.o. S.C. Bensen in een rapportage van 22 december 2020 heeft aangegeven dat de beperkingen van eiser zijn toegenomen ten opzichte van de EZWb en heeft in dit verband 14 concrete beoordelingspunten genoemd waarop sprake was van een toegenomen beperking. Verzekeringsarts B&B R.A. Admiraal heeft in zijn rapportage van 7 mei 2021 aangegeven dat bestudering van alle beschikbare gegevens geen aanleiding geeft het primaire standpunt te herzien.
8.5.
In zijn rapport van 11 april 2023 heeft verzekeringsarts B&B Admiraal toegelicht dat verzekeringsarts i.o. Bensen uit voorzorg weliswaar aanvullende beperkingen had opgenomen, anticiperend op de objectivering van een geclaimde hernia. Die objectivering is uitgebleven waarmee de noodzaak om die beperkingen op te nemen is komen te vervallen. Al met al moet dus worden geconcludeerd dat eisers medische situatie niet is gewijzigd. Ook van een toename van andere beperkingen is niet gebleken.
8.6.
De rechtbank kan deze toelichting van de verzekeringsarts B&B volgen, omdat ook uit zijn rapport van 7 mei 2021 al blijkt dat een hernia niet is geobjectiveerd, dat de schouderklachten reeds zijn verdisconteerd in de FML die is opgesteld in het kader van de EZWb en dat niet van een toetsbare verslechtering sprake is. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat de zin in die rapportage “Bestudering van alle beschikbare gegevens geeft geen aanleiding het primaire standpunt te herzien.” in dit verband verwarrend is, juist omdat het primaire standpunt wel een toename van beperkingen inhield waar de verzekeringsarts B&B dus van terugkomt. In zoverre was er dus wel aanleiding het primaire standpunt – dat sprake was van een toename van de arbeidsbeperkingen – te herzien. Dat laatste heeft de verzekeringsarts B&B kennelijk op 7 mei 2021 al gedaan, wat de rechtbank naar aanleiding van het rapport van 11 april 2023 duidelijk is geworden. Op de (nadere) zitting van 12 september 2023 is gebleken dat eiser dat ook zo heeft opgevat, maar hij is het (nog altijd) niet met de verzekeringsarts B&B eens dat geen sprake is van toegenomen beperkingen. Op grond van wat hiervoor in (met name) 8.2. en 8.3. is overwogen, volgt de rechtbank eiser daarin niet.
8.7.
De uitkomst is dus dat de verzekeringsarts B&B naar aanleiding van de nieuwe ziekmelding van eiser heeft vastgesteld dat de medische beperkingen van eiser sinds de eerdere EZWb niet zijn toegenomen. Daarmee is gegeven dat de bij de EZWb geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht ook op de datum in geding voor hem geschikt zijn. Het UWV heeft dan ook terecht vastgesteld dat eiser per 29 december 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.C. Meulemans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Ziektewet
3.Werkloosheidswet
4.Zie bijvoorbeeld CRvB 13 februari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC4324, CRvB 19 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2899 en CRvB 14 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:847.